Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDavids sorchvuldicheyt belangende het brengen der Arke binnen Ierusalem, mitsgaders sijn gebedt daer over gedaen, met verhael van den eedt ende beloften die Godt David ende sijner kercke gedaen heeft, aengaende het eeuwich Coninckrijcke Christi. | |
1Ga naar margenoot1 EEn Liedt Hammaaloth. Ga naar margenoot2 O HEERE, Ga naar margenoot3 gedenckt aen David, aen al sijn lijden; | |
2Dat hy den HEERE Ga naar margenoot4 gesworen heeft: den Machtigen Iacobs Ga naar margenoot5 gelofte gedaen heeft, [seggende], | |
3Ga naar margenoota Ga naar margenoot6 So ick in de Tente Ga naar margenoot7 mijnes huyses ingae, so ick op de coetse Ga naar margenoot8 van mijn bedde klimme! | |
5Tot dat ic Ga naar margenoot10 voor den HEERE Ga naar margenoot11 eene plaetse Ga naar margenoot12 gevonden sal hebben: Ga naar margenoot13 wooningen Ga naar margenoot14 voor den Machtigen Iacobs. | |
6Siet, wy hebben Ga naar margenoot15 van haer gehoort, Ga naar margenoot16 in Ephrata: Ga naar margenoot17 wy hebbense gevonden in de velden van Ga naar margenoot18 Iaär. | |
7Wy sullen in Ga naar margenoot19 sijne woningen ingaen: wy sullen ons neder-buygen Ga naar margenoot20 voor Ga naar margenoot21 den voet banck sijner voeten. | |
8Ga naar margenoot22 Staet op, HEERE, Ga naar margenoot23 tot uwe ruste: Ga naar margenoot24 Ghy, ende de Arke uwer sterckte. | |
9Dat uwe Priesters Ga naar margenoot25 bekleedt worden met gerechticheyt: ende dat Ga naar margenoot26 uwe gunst-genooten juychen. | |
[Folio 285r]
| |
Ga naar margenoot28 Gesalfden niet af, Ga naar margenoot29 om Davids uwes knechts wille. | |
11De HEERE heeft David Ga naar margenoot30 de waerheyt gesworen, waer van hy niet wijcken en sal: [Ga naar margenootb seggende,] Ga naar margenoot31 Van de vrucht uwes buycks sal Ga naar margenoot32 ick op uwen throon setten. | |
12Indien uwe sonen Ga naar margenoot33 mijn verbont sullen houden, ende Ga naar margenoot34 mijne getuygenissen die ick haer leeren sal: so sullen oock hare sonen Ga naar margenoot35 tot in eeuwicheyt op uwen throon sitten. | |
13Want de HEERE heeft Ga naar margenoot36 Zion verkoren, hy heeft het begeert tot sijne woon-plaetse, [seggende,] | |
14Ga naar margenootc Dit is mijne ruste tot in eeuwicheyt, hier sal ick woonen, want ick Ga naar margenoot37 hebbese begeert. | |
15Ick sal Ga naar margenoot38 haren kost Ga naar margenoot39 rijckelick segenen: hare nootdurftige sal ick met broot versadigen. | |
16Ende Ga naar margenootd hare Priesters sal ick Ga naar margenoot40 met heyl bekleeden, ende Ga naar margenoot41 hare gunstgenooten sullen Ga naar margenoot42 seer juychen. | |
17Ga naar margenoote Ga naar margenoot43 Daer sal ick David eenen hoorn doen uytspruyten: Ick hebbe Ga naar margenoot44 mijnen Gesalfden Ga naar margenoot45 een lampe toegericht. | |
18Ga naar margenoot46 Ick sal sijne vyanden Ga naar margenoot47 met schaemte bekleeden: Maer op hem Ga naar margenoot48 sal sijne kroone Ga naar margenoot49 bloeyen. |
|