5
Welgeluckich is de man, Ga naar margenoot16 die sijnen pijl-koker met de selve gevult heeft: Ga naar margenoot17 sy en sullen niet beschaemt worden, als sy met de vyanden Ga naar margenoot18 spreken sullen in de poorte.
|
-
margenoot2
- D. gedicht van Salomo. Anders voor Salomo, D. gedicht van David, tot onderwijsinge sijnes soons Salomo. alsoo oock Psal. 72.1.
-
margenoot3
- Verst. hier door het bouwen ende bewaren des huyses ende der Stadt, niet alleen het materiale getimmer: Maer oock den staet ende ’t gouvernement, soo in het particulier, als in’t gemeen over Conincrijcken, landen en steden: kercken ende Gemeynten.
-
margenoot3
- Verst. hier door het bouwen ende bewaren des huyses ende der Stadt, niet alleen het materiale getimmer: Maer oock den staet ende ’t gouvernement, soo in het particulier, als in’t gemeen over Conincrijcken, landen en steden: kercken ende Gemeynten.
-
margenoot4
- T.w. ten zy dat ghy den segen des Heeren hebt.
-
margenoot6
- Hebr. sitt. T.w. om met arbeyden den kost te winnen.
-
margenoot7
- D. suer broot, Broot met veel sorge ende moeyte verkregen. siet de aenteeck. 1.Reg. 22. op vers 27. Anders broot der bekommeringen.
-
margenoot9
- ’Tschijnt dat David hier insonderheyt op Salomon siet, die 2.Sam. 12.25. genoemt wort Iedid-Iah. D. beminde des Heeren.
-
margenoot10
- And. geeft hy sijnen beminden den slaep. Als of hy seyde, al het woelen ende sorgen en sal den mensche niet helpen, so hem de HEERE niet en segent: Maer die hy bemint ende segent, die sal genoech hebben, ende met gerusticheyt gaen slapen, sich selven ende de sijne, nae gedanen arbeyt, Godt den Heere bevelende.
-
margenoot11
- D. een segen van den Heere gegeven, als Iob 20.29. Iesa. 54.17. Psal. 61.6.
-
margenoot13
- T.w. van den Heere gegeven. Men geeft somtijts belooninge, diemen schuldich is voor gedanen dienst, als Gen. 30.28. Num. 18.31. somtijts uyt gratie of uyt gunste, Rom. 4.4. Gelijck Godt sijnen dienaren geeft, Gen. 15.1. Ies. 62.1.
-
margenoot14
- De sin is, Gelijck een sterck man sijne pijlen op den vyant schietende, den selven quetst ende ommebrengt: Alsoo zijn de kinderen die wel opgetrocken zijn, haren ouderen een hulpe ende bystant tegen de vyanden der selver.
-
margenoot15
- T.w. die geteelt zijn wanneer de ouders in den fleur hares levens zijn: Want sulcke kinderen zijn gemeenelick van kloecker nature, dan andre, ende sy komen d’ ouders haest in de hant. Aldus worden sonen des ouderdoms genoemt, de kinderen die in den ouderdom harer ouderen geboren worden, Genes. 37.7.
-
margenoot16
- Die sijn huys vol van sulcke kinderen heeft.
-
margenoot17
- D. sy en sullen uyt vreese harer wederpartyen hare rechtveerdige sake niet behoeven onbeantwoort te laten, als sy voor den Richter verschijnen.
-
margenoot18
- D. te pleyten hebben voor ’t gerichte, ’t welck in de Stadts-poorten pleecht te geschieden. Siet d’aenteeck. Genes. 34.20.
|