Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 261v]
| |
Een uytnemende prophetisch Bruylofts-liedt, by occasie van’t houwelick Salomons met Pharaos dochter, gedicht over het geestelick houwelick des Bruydegoms Iesu Christi met sijne lieve Bruyt, de algemeyne Kercke der Ioden ende Heydenen. | |
1EEn’ Ga naar margenoot1 onderwijsinge, een Ga naar margenoot2 liedt der liefden: voor den Ga naar margenoot3 Opper-sang-meester onder de kinderen van Korah, op Ga naar margenoot4 Schofchannim. | |
2Mijn herte Ga naar margenoot5 geeft Ga naar margenoot6 een goede reden op: Ick segge mijne Ga naar margenoot7 gedichten uyt van eenen Coninck; mijne tonge is eene Ga naar margenoot8 penne eens veerdigen schrijvers. | |
3Ghy zijt veel schoonder dan de Ga naar margenoot9 menschen kinderen; Ga naar margenoot10 genade is uytgestort in uwe lippen; Ga naar margenoot11 daerom heeft u Godt gesegent in eeuwicheyt. | |
5Ende Ga naar margenoot13 rijdt voorspoedichlick [in] uwe heerlickheyt, Ga naar margenoot14 op het Ga naar margenoot15 woort der waerheyt, ende Ga naar margenoot16 rechtveerdige sachtmoedicheyt: ende uwe rechterhant sal u Ga naar margenoot17 vreeslicke dingen leeren. | |
6Uwe Ga naar margenoot18 pijlen zijn scherp, volcken sullen onder u vallen: [sy Ga naar margenoot19 treffen] in’t herte van des Conincks vyanden. | |
7Ga naar margenoota Uwen throon, o Ga naar margenoot20 Godt, is eeuwichlick ende altoos; het scepter uwes Coninckrijcks is een scepter der Ga naar margenoot21 rechtmaticheyt. | |
8Ghy hebt gerechticheyt lief, ende hatet godtloosheyt: Ga naar margenoot22 Daerom heeft u, o Godt, Ga naar margenoot23 uwe Godt gesalft met Ga naar margenoot24 vreuchden-olye boven uwe Ga naar margenoot25 medegenooten. | |
9Alle uwe kleederen Ga naar margenoot26 zijn myrrhe, ende aloë, [ende] cassie; uyt de Ga naar margenoot27 elpenbeenen Ga naar margenoot28 paleysen, Ga naar margenoot29 van waer sy u verblijden. | |
10Dochters van Coningen zijn onder uwe Ga naar margenoot30 kostelicke [staet-dochteren]; de Ga naar margenoot31 Coninginne staet aen uwe rechter-hant, in’t fijnste gout van Ga naar margenoot32 Ophir. | |
11Hoort, Ga naar margenoot33 o dochter, ende siet, ende neygt uwe oore: ende Ga naar margenoot34 vergeet u volck, ende uwes vaders huys. | |
12So sal de Coninck lust hebben aen uwe Ga naar margenoot35 schoonheyt; Dewijle hy uwe Heer is, so Ga naar margenoot36 buycht u voor hem neder. | |
13Ende de Ga naar margenoot37 dochter van Ga naar margenoot38 Tyrus, de rijcke onder den volcke, sullen u aengesichte Ga naar margenootb met geschenck Ga naar margenoot39 smeecken. | |
14Des Conincks dochter is geheel vereerlickt Ga naar margenoot40 inwendich; hare kleedinge is van gouden Ga naar margenoot41 borduersel. | |
15In gestickte kleederen sal sy tot den Coninck geleydt worden; de Ionge dochteren [die] achter haer zijn, hare mede-gesellinnen, sullen tot u gebracht worden. | |
16Sy sullen geleydt worden met Ga naar margenoot42 alle-blijtschap ende verheuginge; sy sullen ingaen in des Conincks Paleys. | |
17In plaetse van Ga naar margenoot43 uwe vaderen, sullen uwe sonen zijn; ghy sultse tot Ga naar margenoot44 Vorsten setten over de gantsche aerde. | |
18Ick sal uwes naems doen gedencken Ga naar margenoot45 van elcken geslachte tot geslachte: daerom sullen u de volcken loven eeuwichlick ende altoos. |
|