Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVermaninge tot Godes lof, van wegen sijne Godtlicke eygenschappen, raedt, woort, ende wercken, soo der scheppinge, als der regeringe, insonderheyt der menschen, tot vernietinge van der godtloosen aenslagen, ende behoudenisse sijner geloovigen, die sich daer over verblijden, ende hem daerom bidden. | |
1GHy rechtveerdige, singet vrolick in den HEERE; Ga naar margenoota Lof Ga naar margenoot1 betaemt den oprechten. | |
2Lovet den HEERE met de harpe; Psalm-singet hem, met de Ga naar margenoot2 luyte, [ende] het tiensnarich instrument. | |
3Ga naar margenootb Singet hem een Ga naar margenoot3 nieuw liedt; Ga naar margenoot4 spelet wel met vrolick geschal. | |
5Hy heeft Ga naar margenootc Ga naar margenoot7 gerechticheyt ende gerichte lief; Ga naar margenootd de Ga naar margenoot8 aerde is vol van de goedertierenheyt des HEEREN. | |
6Ga naar margenoote Door het Ga naar margenoot9 Woort des HEEREN zijn de hemelen gemaeckt, ende door den Ga naar margenoot10 Geest sijns monts al haer Ga naar margenoot11 heyr. | |
7Hy Ga naar margenoot12 vergadert de wateren der zee als op eenen hoop; hy stelt de Ga naar margenoot13 afgronden schat-kameren. | |
8Laet de gantsche Ga naar margenoot14 aerde voor den HEERE vreesen; laet alle inwoonders van de werelt voor hem schricken. | |
10Ga naar margenootf De HEERE vernieticht den raedt der heydenen, hy breeckt de gedachten der volckeren. | |
11[Maer] Ga naar margenootg de raedt des HEEREN bestaet in eeuwicheyt; de Ga naar margenoot16 gedachten sijns herten Ga naar margenoot17 van geslachte tot geslachte. | |
[Folio 258r]
| |
12Ga naar margenooth Welgelucksalich is’t volck, Ga naar margenoot18 diens Godt de HEERE is; het volck, dat hy sich ten erve verkoren heeft. | |
13De HEERE schouwt uyt den hemel, ende siet alle menschen kinderen: | |
14Hy siet uyt van sijne vaste woonplaetse, op alle inwoonders der aerde: | |
16Een Coninck wort niet behouden door een Ga naar margenoot20 groot heyr; een heldt wort niet gereddet door groote kracht. | |
17Het peert Ga naar margenoot21 feylt ter Ga naar margenoot22 overwinninge, ende en bevrijdt niet door sijne groote sterckheyt. | |
18Siet, des HEEREN Ga naar margenooti Ga naar margenoot23 ooge is over de gene, die hem vreesen, op de gene die op sijne goedertierenheyt hopen; | |
19Om hare Ga naar margenoot24 ziele van den Ga naar margenoot25 doot te redden, ende om haer by’t leven te houden in den honger. | |
20Onse ziele verbeydt den HEERE; hy is onse hulpe, ende onse schilt. | |
21Want ons herte is in hem verblijdt, om dat wy op den Name sijner Ga naar margenoot26 heylicheyt vertrouwen. | |
22Uwe goedertierenheyt, HEERE, zy over ons; gelijck als wy op u hopen. |
|