Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdIob bewijst sijn onschult, eernstelick vertoonende sijne wercken, als dat hy kuysch was geweest ontrent de maechden, vers 1, etc. rechtveerdich in contracten, 5. kuysch ontrent andere vrouwen, 9. gerechtich tegen sijn dienstvolck, 13. weldadich tegen de arme, 16. onschuldich tegen de weesen, 21. niet steunende op sijnen rijckdom, 24. geen afgodendienaer, 26. sich niet verblijdende in sijns vyants ongeluck, 29. nochte hem vloeckende, 30. herbergich, 31. waerachtich, ende oprecht in't bekennen van sijne gebreken, 33. niemant ongelijck doende, 34. wenschende dat van sijn spreken, ende doen kennisse genomen wierde, 35. hy verhaelt oock sijnen oprechtigen handel, 38. begeert qualick te varen, so hy de waerheyt niet en spreeckt, 40. | |
1ICk hebbe een verbont gemaeckt met mijne oogen: hoe soude ick dan acht gegeven hebben op Ga naar margenoot1 eene maecht? | |
2Want wat is Ga naar margenoot2 het deel Godts van boven? ofte de erve des Almachtigen Ga naar margenoot3 uyt de hoochten? | |
3Is niet het verderf voor den verkeerden, ja Ga naar margenoot4 wat vreemts voor de werckers der ongerechticheyt? | |
4Ga naar margenoota Siet Ga naar margenoot5 hy niet mijne Ga naar margenoot6 wegen? ende Ga naar margenoot7 telt hy niet alle mijne treden? | |
5So ick met Ga naar margenoot8 ydelheyt omgegaen hebbe; ende heeft mijn voet gesnelt tot bedriegerye; | |
6Hy wege my op, in Ga naar margenoot9 eene rechte weech-schale: ende Godt sal mijne Ga naar margenoot10 oprechticheyt weten: | |
7So mijn ganck uyt Ga naar margenoot11 den wech geweken is, ende mijn herte mijne oogen Ga naar margenoot12 nagevolgt is, ende aen mijne handen Ga naar margenoot13 yet aenkleeft: | |
8Ga naar margenoot14 So moet ick zaeyen, maer een ander eten; ende mijne Ga naar margenoot15 spruyten moeten uytgewortelt worden. | |
9Ga naar margenootb So mijn herte verlockt is geweest Ga naar margenoot16 tot eene vrouwe, ofte ick aen mijnes naesten deure geloert hebbe: | |
10So moet mijne huysvrouwe met eenen anderen malen; ende andere sich over haer krommen. | |
[Folio 244v]
| |
12Want Ga naar margenoot18 dat is een vyer, 't welck tot de verdervinge toe verteert; ende al mijn inkomen uytgewortelt soude hebben. | |
13So ick versmaet hebbe het recht mijns knechts, ofte mijner dienst-maecht, als sy geschil hadden met my: | |
14(Want wat soude ick Ga naar margenoot19 doen Ga naar margenootc als Godt Ga naar margenoot20 opstonde? ende als hy Ga naar margenoot21 besoeckinge dede, wat soude ick hem antwoorden? | |
15Ga naar margenootd Heeft hy niet, die my inden buyck maeckte, Ga naar margenoot22 hem [oock] gemaeckt? ende Ga naar margenoot23 een ons inde baer-moeder bereydt?) | |
16So ick den armen [hare] begeerte Ga naar margenoot24 onthouden hebbe, ofte Ga naar margenoot25 de oogen der weduwe hebbe laten versmachten: | |
17Ende mijne bete alleen gegeten hebbe; so dat de weese van die niet gegeten en heeft: | |
18(Want van mijne jonckheyt aen is Ga naar margenoot26 hy by my Ga naar margenoot27 opgetogen, als [by] een vader: ende Ga naar margenoot28 van mijnes moeders buyck aen heb' ick Ga naar margenoot29 haer Ga naar margenoot30 geleydt:) | |
19So ick yemant hebbe sien omkomen, om dat hy sonder cleedinge was, ende Ga naar margenoot31 dat de nootdurftige geen decksel en hadde: | |
20So Ga naar margenoot32 sijne lendenen my niet gesegent en hebben; doe hy vande vellen mijner lammeren verwarmt wiert: | |
21So ick mijne hant tegen den weese Ga naar margenoot33 bewogen hebbe; om dat ick inde Ga naar margenoot34 poorte mijne Ga naar margenoot35 hulpe sach: | |
22Mijn schouder valle van het schouder-been, ende mijn arm breke van sijne Ga naar margenoot36 pijpe af. | |
23Want het Ga naar margenoot37 verderf Godts was by my een schrick; ende ick Ga naar margenoot38 en vermocht niet Ga naar margenoot39 van wegen sijne hoocheyt. | |
24So ick het gout Ga naar margenoote tot mijne Ga naar margenoot40 hope geset hebbe; ofte tot het fijn gout geseyt hebbe, Ghy zijt mijn vertrouwen: | |
25Ga naar margenootf So ick blijde ben geweest, om dat mijn Ga naar margenoot41 vermogen groot was; ende om dat mijne hant geweldich veel Ga naar margenoot42 verkregen hadde: | |
26Ga naar margenootg So ick het Ga naar margenoot43 Licht Ga naar margenoot44 aengesien hebbe Ga naar margenoot45 wanneer het scheen, ofte de Mane heerlick voortgaende; | |
27Ende mijn herte Ga naar margenoot46 verlockt is geweest Ga naar margenoot47 in't verborgen, Ga naar margenoot48 dat mijne hant mijnen mont gekust heeft: | |
28Dat ware oock een Ga naar margenoot49 misdaet [by] den Richter: want ick soude den Godt Ga naar margenoot50 van boven Ga naar margenoot51 versaeckt hebben. | |
29Ga naar margenooth So ick verblijdt ben geweest inde Ga naar margenoot52 verdruckinge mijnes haters; ende my Ga naar margenoot53 opgeweckt hebbe, als het Ga naar margenoot54 quaet hem Ga naar margenoot55 vondt: | |
30(Oock en hebbe ick mijn Ga naar margenoot56 gehemelte niet toegelaten te sondigen, Ga naar margenooti mits door eenen vloeck Ga naar margenoot57 sijne ziele te begeeren.) | |
31So de lieden Ga naar margenoot58 mijner tente niet en Ga naar margenoot59 hebben geseyt; Och of wy van sijn vleesch hadden! wy en souden niet versadiget werden. | |
32Ga naar margenootk De vreemdelinck en overnachtede niet op de strate: mijne deuren opende ick nae Ga naar margenoot60 den wech. | |
33So ick, Ga naar margenoot61 gelijck Adam, mijne overtredingen bedeckt hebbe; Ga naar margenoot62 door eygene liefde mijne misdaet verbergende! | |
34Seker ick konde wel eene groote menichte Ga naar margenoot63 geweldelick onderdruckt hebben; maer de Ga naar margenoot64 verachtste der huysgesinnen Ga naar margenoot65 soude my afgeschrickt hebben; Ga naar margenoot66 so dat ick geswegen soude hebben, ende ter deuren niet uytgegaen zijn. | |
35Ga naar margenoot67 Och of ick eenen hadde, die my hoorde! siet, mijn Ga naar margenoot68 oog-merck is, dat de Ga naar margenoot69 Almachtige my Ga naar margenoot70 antwoorde; ende dat Ga naar margenoot71 mijn tegenpartye een Ga naar margenoot72 boeck schrijve. | |
36Ga naar margenoot73 Soude ick het niet op mijnen schouder dragen? ick soude het op my binden [als] Ga naar margenoot74 eene kroone. | |
37Het getal Ga naar margenoot75 mijner treden soude ick Ga naar margenoot76 hem aenwijsen: Ga naar margenoot77 als een Vorst soude ick tot hem naderen. | |
38So mijn lant tegen my Ga naar margenoot78 roept, ende sijne Ga naar margenoot79 voren t'samen weenen: | |
39So ick sijn Ga naar margenoot80 vermogen gegeten hebbe sonder gelt; ende de ziele sijner Ga naar margenoot81 acker-lieden Ga naar margenoot82 hebbe doen hygen: | |
40Dat Ga naar margenoot83 voor tarwe distelen voortkomen, ende voor gerste stinck-kruyt. Ga naar margenoot84 De woorden Iobs hebben een eynde. |
|