Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdIob vertoont hebbende de kloeckheyt des menschelicken vernufts inde dingen deser werelt, vers 1, etc. verklaert datse niet te vergelijcken en is met de hooge wijsheyt Godts, die onweerdeerlick, ende nieuwers te vinden en is, 12. dan by Godt, diese heeft, ende gebruyckt, 23. voegt daer by waer in de rechte wijsheyt des menschen gelegen zy, 28. | |
1Ga naar margenoot1 GEwisselick daer is voor het silver een Ga naar margenoot2 uytganck, ende een plaetse voor het gout Ga naar margenoot3 datse smelten. | |
2Het yser wort uyt Ga naar margenoot4 stof genomen: ende [uyt] Ga naar margenoot5 steen wort koper gegoten. | |
3Ga naar margenoot6 Het eynde Ga naar margenoot7 [dat Godt] gestelt heeft voor de Ga naar margenoot8 duysternisse, ende Ga naar margenoot9 al het uyterste ondersoeckt Ga naar margenoot10 hy; het gesteente der Ga naar margenoot11 donckerheyt, ende der schaduwe des doots. | |
4Ga naar margenoot12 Breeckter een beke door, by den genen die daer woont; Ga naar margenoot13 [de wateren] Ga naar margenoot14 vergeten zijnde vanden voet, worden vanden mensche uytgeputtet, [ende] gaen wech. | |
5Uyt de aerde, komt Ga naar margenoot15 het broot voort: ende onder haer Ga naar margenoot16 wortse verandert als ofse vyer ware. | |
6Ga naar margenoot17 Hare steenen Ga naar margenoot18 zijn de plaetse van den Saphyr: ende Ga naar margenoot19 sy heeft Ga naar margenoot20 stofkens van gout. | |
7De Ga naar margenoot21 roof-vogel en heeft het Ga naar margenoot22 padt niet gekent; ende de ooge der Ga naar margenoot23 kraye en heeft het niet gesien. | |
8De Ga naar margenoot24 jonge hoochmoedige dieren en hebben Ga naar margenoot25 het niet betreden: de felle leeuw en heeft daer over niet henen gegaen. | |
9Ga naar margenoot26 Hy lecht sijne hant aen de Ga naar margenoot27 key-achtige [rotze]: Ga naar margenoot28 hy keert de bergen van den wortel om. | |
10Inde rotz-steenen Ga naar margenoot29 houwt hy stroomen uyt: ende sijne ooge siet al Ga naar margenoot30 het kostelicke. | |
11Hy bindt de Ga naar margenoot31 rivieren toe, dat niet een Ga naar margenoot32 traen uyt en komt, ende het verborgene brengt hy uyt in't licht. | |
12Ga naar margenoot33 Maer de wijsheyt, van waer salse gevonden worden? ende waer is de plaetse des verstants? | |
13De mensche en weet hare weerde niet: ende sy en wort niet gevonden in't lant Ga naar margenoot34 der levendigen. | |
14Ga naar margenoota De Ga naar margenoot35 afgront seyt, Sy en is in my niet: ende Ga naar margenoot36 de zee seyt, Sy en is niet by my. | |
15Ga naar margenootb Het Ga naar margenoot37 gesloten-gout en kan voor haer niet gegeven worden: ende met silver en kan haren prijs niet worden opgewogen. | |
16Sy en kan niet geschatt worden tegen fijn gout van Ga naar margenoot38 Ophir, tegen den kostelicken Ga naar margenoot39 Schoham, ofte den Ga naar margenoot40 Saphyr. | |
17Men kan het gout, ofte het Ga naar margenoot41 cristal haer niet gelijck weerderen: oock en isse [niet] te verwisselen voor een Ga naar margenoot42 kleynoot van Ga naar margenoot43 dicht-gout. | |
18Ga naar margenoot44 De Ramoth, ende Ga naar margenoot45 Gabisch en sal Ga naar margenoot46 niet gedacht worden: want de treck der wijsheyt is meerder dan der Ga naar margenoot47 Robijnen. | |
19Men kan den Ga naar margenoot48 Topaz van Mooren-lant haer niet gelijck weerderen: ende by het fijn louter gout en kanse niet geschatt worden. | |
21Want sy is verholen voor de oogen aller levendigen; ende Ga naar margenoot49 voor 't gevogelte des hemels isse verborgen. | |
22Ga naar margenootd Ga naar margenoot50 Het verderf, ende de doot seggen; Ga naar margenoot51 Haer geruchte hebben wy met onse ooren gehoort. | |
23Ga naar margenoot52 Godt verstaet haren Ga naar margenoot53 wech: ende hy weet Ga naar margenoot54 hare plaetse. | |
25Ga naar margenoot56 Als hy Ga naar margenoot57 den wint het gewichte maeckte; ende Ga naar margenoote de wateren opwoeg in mate: | |
26Als hy den regen een gesette Ga naar margenoot58 order maeckte; ende Ga naar margenoot59 eenen wech voor het weerlicht Ga naar margenoot60 der donderen; | |
27Doe Ga naar margenoot61 sach hy Ga naar margenoot62 haer, ende Ga naar margenoot63 verteldese; hy Ga naar margenoot64 schicktese, ende oock Ga naar margenoot65 doorsocht hyse. | |
28Maer tot den mensche heeft hy geseyt; Siet, Ga naar margenootf Ga naar margenoot66 de vreese des Heeren is de wijsheyt: ende van het quade te wijcken, is 't verstant. |
|