Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdIob vernieuwende sijne klachten keert sich tot Godt, vers 1, etc. Verhaelt eenige poincten, daer over hy sich beklaegt, 3. gebruyckt redenen, om sijne sware straffen af te bidden, 9. verklaert dat sijne plagen onvermydelick waren, 13. groot, 16. ende veelderley, 17. hy wenscht niet geboren te zijn, 18. doch nu wat verquickt te worden, eer de doot hem overkomt, 20. die hy beschrijft, vers 22. | |
1MIjne ziele is verdrietich Ga naar margenoot1 over mijn leven; ick sal mijne klage Ga naar margenoot2 op my laten, ick sal spreken in Ga naar margenoot3 bitterheyt mijner ziele. | |
2Ick sal tot Godt seggen, Ga naar margenoot4 En verdoemt my niet: doet my weten, Ga naar margenoot5 waer over ghy met my twistet. | |
3Ist u Ga naar margenoot6 goet, dat ghy verdruckt? dat ghy verwerpt Ga naar margenoot7 den arbeyt uwer handen? ende over den raet der godtloosen Ga naar margenoot8 schijnsel geeft? | |
[Folio 235v]
| |
5Ga naar margenoot10 Zijn uwe dagen, als de dagen van een mensche? zijn uwe jaren, als de dagen eens mans, | |
6Ga naar margenoot11 Dat ghy ondersoeckt nae mijne ongerechticheyt, ende nae mijne sonde Ga naar margenoot12 verneemt? | |
7Ga naar margenoot13 Het is in uwe wetenschap, dat ick Ga naar margenoot14 niet godtloos en ben: nochtans en isser niemant, die uyt uwe hant Ga naar margenoot15 verlosse. | |
8Uwe handen Ga naar margenoot16 doen my smerte aen, hoewelse my gemaeckt hebben: t'samen Ga naar margenoot17 rontom [my] zijnse, ende ghy verslindt my. | |
9Gedenckt doch, dat ghy my Ga naar margenoota als leem Ga naar margenoot18 bereydt hebt, ende my tot stof sult doen wederkeeren. | |
10Ga naar margenootb Hebt ghy my niet Ga naar margenoot19 als melck gegoten, ende my als eenen kaes doen runnen? | |
11Met vel, ende vleesch hebt ghy my bekleedet: met beenen oock, ende senuen hebt ghy my Ga naar margenoot20 t'samen gevlochten: | |
12Ga naar margenoot21 Benevens het leven hebt ghy weldadicheyt aen my gedaen: ende uwe Ga naar margenoot22 opsicht heeft Ga naar margenoot23 mijnen geest bewaert. | |
13Maer Ga naar margenoot24 dese dingen hebt ghy verborgen in u herte, ick weet Ga naar margenoot25 dat dit by u geweest is. | |
14Indien ick sondige, so sult ghy my Ga naar margenoot26 waernemen; ende van mijne misdaet en sult ghy my niet Ga naar margenoot27 onschuldich houden. | |
15So ick godtloos ben, wee my, ende ben ick rechtveerdich, ick en sal Ga naar margenoot28 mijn hooft niet opheffen, ick ben Ga naar margenoot29 sadt van schande; maer aensiet mijne elende. | |
16Want Ga naar margenoot30 sy verheft haer: Ga naar margenoot31 gelijck Ga naar margenootc een felle leeuw jaegt ghy my, Ga naar margenoot32 ghy keert weder ende stelt u wonderlick tegen my. | |
17Ghy vernieuwt uwe Ga naar margenoot33 getuygen tegen over my, ende vermenichvuldicht uwen toorn tegen my: Ga naar margenoot34 verwisselingen, ja een Ga naar margenoot35 heyrleger, zijn tegen my. | |
18Ga naar margenootd Ende waerom hebt ghy my uyt de baer-moeder voortgebracht? Och dat ick den Ga naar margenoot36 geest gegeven hadde, ende geen ooge Ga naar margenoot37 my gesien en hadde! | |
19Ick soude zijn als of ick niet geweest en ware: van Ga naar margenoot38 [moeders] buyck soude ick tot het graf gebracht zijn geweest. | |
20Zijn mijne dagen niet weynich? Ga naar margenoot39 houdt op: Ga naar margenoot40 sett van my af, dat ick my een weynich verquicke; | |
21Eer ick henen gae, (ende niet Ga naar margenoot41 weder en kome) Ga naar margenoot42 in een lant der duysternisse, ende der Ga naar margenoot43 schaduwe des doots, | |
22Een stick-doncker lant, als de duysternisse selve, de schaduwe des doots, ende sonder Ga naar margenoot44 ordeningen, Ga naar margenoot45 ende het geeft schijnsel als de duysternisse. |
|