Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdZerubbabel ende Iesua, door de Propheten Haggai ende Zacharja gesterckt zijnde, vangen weder aen den Tempel te bouwen, vers 1, 2. waer van de Conincklicke lant-voocht hen redenen af-eyscht, die sy geven, ende hy aenden Coninck Darium overschrijft, met begeerte, dat de Coninck nae de waerheyt van dien gelieve ondersoeck te laten doen, ende sijn goet behagen over te seynden, 3, etc. | |
1Ga naar margenoota HAggai nu de Prophete, ende Zacharja de Ga naar margenoot1 sone van Iddo, Propheten, Ga naar margenoot2 propheteerden tot de Ioden, die in Iuda ende te Ierusalem waren: In den Ga naar margenoot3 name des Godts Israëls Ga naar margenoot4 [propheteerden sy] tot hen. | |
[Folio 217v]
| |
bel de sone Sealthiëls, ende Iesua de sone Iosadaks, ende begonnen te bouwen het Huys Godts, die te Ierusalem [woont]: ende met haer de Propheten Godts, die haer Ga naar margenoot6 ondersteunden. | |
3Te dier tijt quam tot hen Thathnai, de Lant-voogt aen dese zijde der Riviere, ende Ga naar margenoot7 Sthar-Boznai, ende haer geselschap, ende seyden aldus tot hen; Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken? | |
4Doe seyden wy Ga naar margenoot8 aldus tot hen: [ende] welcke de Ga naar margenoot9 namen waren der mannen, die dit gebouw bouwden. | |
5Doch de Ga naar margenoot10 ooge haers Godts was over de Outsten der Ioden, dat syse niet beletteden, tot dat de sake aen Darium quam, ende sy alsdan daer over eenen brief weder brachten. | |
6Afschrift des briefs, dien Thathnai de Lant-voogt aen dese zijde der Riviere, met Sthar-Boznai ende sijn geselschap, de Aphersechaiten, die aen dese zijde der riviere waren, aen den Coninck Darius sondt. | |
7Sy sonden een verhael aen hem: ende daer in was aldus geschreven: Den Coninck Darius zy alle vrede. | |
8Den Coninck zy bekent, dat wy getogen zijn nae ’t lantschap Iuda, ten huyse des grooten Godts, het welcke gebouwt wort met Ga naar margenoot11 groote steenen, ende het Ga naar margenoot12 hout wort geleyt in de wanden: Ende dat selve werck wort rasch gedaen, ende gaet voorspoedichlick door hare handen voort. | |
9Doe hebben wy de selve Outsten gevraecht, [ende] aldus tot hen geseyt: Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken? | |
10Wijders hebben wy hen oock hare namen afgevraecht, dat wijse u bekent maeckten: dat wy mochten overschrijven de namen der mannen, die hoofden onder hen zijn. | |
11Ende sy hebben ons dusdanigen antwoort wedergegeven, seggende: Wy zijn knechten van den Godt des hemels ende der aerde, ende bouwen het Huys, dat vele jaren voor desen is gebouwt geweest; want een groot Ga naar margenoot13 Coninck Israëls hadd’ et gebouwt ende voltrocken. | |
12Maer Ga naar margenootb na dat onse vaders den Godt des hemels hadden vertoornt, heeft hyse gegeven in de hant Nebucadnezars, des Conincks van Babel, des Chaldeers: de welcke dat huys heeft vernielt, ende het volck nae Babel wechgevoert. | |
13Ga naar margenootc Doch in den eersten jare van Cores, Coninck van Babel, heeft de Coninc Cores bevel gegeven dit Huys Godts te bouwen. | |
14Ia de vaten van Godes Huys, welcke van gout ende silver waren, die Nebucadnezar uyt den Tempel, die te Ierusalem was, hadde wechgenomen, ende de selve gebracht in den Tempel van Babel, die heeft de Coninck Cores uyt-gehaelt uyt den Tempel van Babel, ende sy zijn Ga naar margenootd gegeven aen eenen, wiens naem was Ga naar margenoot14 Sesbazar, dien Ga naar margenoot15 hy tot Lantvoogt hadde gestelt: | |
15Ende hy seyde tot hem, Neemt dese vaten, gaetse afvoeren in den Tempel, die te Ierusalem is, ende laet het Huys Godts gebouwt worden op sijne plaetse. | |
16Doe quam de selve Sesbazar: Ga naar margenoot16 hy leyde de fondamenten van het Huys Godts, Ga naar margenoot17 die te Ierusalem [woont]: ende daer is van doe af tot nu toe gebouwt, doch niet volbracht. | |
17So het dan nu Ga naar margenoot18 den Coninck goet dunckt, laetter gesocht worden in den Ga naar margenoot19 Schat-huyse des Conincks aldaer, dat te Babel is, of het zy, dat een bevel van den Coninck Cores gegeven zy, om dit Huys Godts te Ierusalem te bouwen: ende Ga naar margenoot20 datmen des Conincks believen hier van tot ons sende. |
|