Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Coninck Hiram sendt boden aen David, met timmer-lieden ende Cederen-hout, vers 1. David neemt toe in macht, 2. hy neemt meer wijven, ende krijcht veel kinderen, 3. hare namen, 4. De Philistijnen trecken op ten strijde tegen David, ende David tegen haer, 8. David vraecht Godt wat hy doen sal: Die beveelt hem op te trecken, met belofte van victorie, 10. David slaetse, ende noemt die plaetse Baal-Perazim, 11. David laet hare afgoden verbranden, 12. De Philistijnen hervatten den krijch, 13. David vraecht wederom den Heere, die hem seyt wat hy doen soude, 14. hem te gelijcke sijne hulpe toe-seggende, 15. David slaet de Philistijnen ten tweeden male, 16. waer van hy eenen grooten name krijcht, ende wort over al gevreest, 17. | |
1DOe Ga naar margenoota sondt Hiram de Coninck van Tyrus boden tot David, ende cederen hout, ende metselaers, ende timmer-lieden: dat sy hem een huys bouwden. | |
2Ende David merckte dat hem de HEERE tot Coninck bevesticht hadde over Israël: want sijn Coninckrijcke wert ten hoochsten verheven om sijns volcx Israëls wille. | |
3Ende David nam meer wyven te Ierusalem: ende David gewan meer sonen ende dochteren. | |
4Dit Ga naar margenootb nu zijn de namen Ga naar margenoot1 der kinderen, die hy te Ierusalem hadde: Ga naar margenoot2 Sammua, ende Sobab, Nathan, ende Salomo. | |
5Ende Abchar, ende Elisua, ende Elpelet. | |
6Ende Noga, ende Nepheg, ende Iaphia. | |
8Doe de Philistijnen hoorden, dat David ten Coninck gesalft was over het gantsche Israël, Ga naar margenoot4 so togen alle de Philistijnen op om David te soecken: Doe David dat hoorde, Ga naar margenoot5 so tooch hy uyt tegen haer. | |
9Doe de Philistijnen quamen, so spreydden sy haer uyt Ga naar margenoot6 in de leechte van Rephaim. | |
10Doe Ga naar margenoot7 vraechde David Godt, seggende, Sal ick op-trecken tegen de Philistijnen, ende sult ghyse in mijne hant geven? Ende de HEERE seyde tot hem, Treckt op, want ick salse in uwe hant geven. | |
11Doe Ga naar margenoot8 sy nu optogen nae Ga naar margenoot9 Baal-Perazim, so sloechse David daer, ende David seyde, Ga naar margenoot10 Godt heeft mijne vyanden door mijne hant gescheurt, als een scheure der wateren: daerom noemden sy den name der selver plaetse Baal-Perazim. | |
12Ende daer lieten sy hare Ga naar margenoot11 Goden, ende David Ga naar margenoot12 geboodt, ende sy wierden met vyere verbrant. | |
13Doch de Philistijnen voeren noch voort, ende sy verspreydden haer Ga naar margenoot13 in dat dal. | |
14Ende David vraechde Godt noch eens, ende Godt seyde tot hem, Ghy en sult niet op-trecken achter hen henen: [maer] Ga naar margenoot14 omcingeltse van boven, ende comt tot haer tegen over de Moer-besye-boomen. | |
15Ende ’tsal geschieden, als ghy hoort Ga naar margenoot15 het geruysch van eenen ganck in Ga naar margenoot16 de toppen der moer-besye-boomen, komt dan uyt ten strijde: want Godt sal voor u aengesichte uytgegaen zijn, om het leger der Philistijnen te slaen. | |
16David nu dede gelijck als hem Godt geboden hadde: ende sy sloegen het heyr der Philistijnen van Gibeon af tot aen Gazer. | |
17Also ginck Davids name uyt in alle die landen: ende Ga naar margenoot17 de HEERE Ga naar margenoot18 gaf sijne verschrickinge over alle die Heydenen. |
|