Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdHier worden verhaelt de voornaemste uyt de stamme Iuda, Benjamin, Ephraim, ende Manasse, die na de Babylonische wechvoeringe wedergekeert zijnde, te Ierusalem zijn komen woonen, vers 1, etc. als oock de Priesteren ende Leviten, ende hoe de selve haer ampt bedienden in den Tempel te Ierusalem, 10. Daer by dan eyndelick verhaelt wort het geslachte Sauls, 35. | |
1ENde gantsch Israël wert in geslacht-registers getelt, ende siet sy zijn geschreven in het boeck der Coningen Israëls: Ende die van Iuda waren wech-gevoert nae Babel, om harer overtredinge wille. | |
2De Ga naar margenoot1 eerste inwoonders nu die in hare besittinge, in hare steden [quamen], waren Ga naar margenoot2 de Israëliten, de Priesters, de Leviten, ende de Ga naar margenoot3 Nethinim. | |
3Maer te Ierusalem Ga naar margenoot4 woonden van de kinderen Iuda, ende van de kinderen Benjamins: ende Ga naar margenoot5 van de kinderen Ephraims ende Manasse: | |
4Uthai de sone Ammihud, des soons Omri, des soons Imri, des soons Bani, van Ga naar margenoot6 de kinderen Perez des soons Iuda. | |
6Ende van de kinderen Zerah was Ieuël, ende harer Ga naar margenoot8 broederen waren ses hondert ende tnegentich. | |
[Folio 189v]
| |
7Ende van de kinderen Benjamins waren, Sallu de sone Mesullams, des soons Hodavia, des soons Hassenua: | |
8Ende Ibneja de sone Ierohams, ende Ela de sone Uzzi, des soons Michri: ende Mesullam de sone Sephatja, des soons Reuel, des soons Ibnija: | |
9Ende hare broederen nae hare geslachten, negen hondert ende ses en vijftich: Alle dese mannen waren hoofden der vaderen in de huysen harer vaderen. | |
10Van de Priesteren nu, Iedaja ende Iojarib, ende Iachin. | |
11Ende Ga naar margenoot9 Azarja de sone Ga naar margenoot10 Hilkija, des soons Mesullam, des soons Zadok, des soons Merajoth, des soons Ahitub, Ga naar margenoot11 Overste Ga naar margenoot12 des Huyses Godes. | |
12Ende Adaja de sone Ierohams, Ga naar margenoot13 des soons Pashur, des soons Malkija: ende Masai de sone Adiëls, des soons Iahzera, des soons Mesullams, des soons Mesillemith, des soons Immers. | |
13Daer toe hare broeders, hoofden in de huysen harer vaderen, duysent ende seven hondert, ende sestich: kloecke helden aen het werck des dienstes van het Huys Godes. | |
14Van de Leviten nu, waren Semaja de sone Hasub, des soons Azrikam, des soons Hasabja, van de kinderen Merari. | |
15Ende Bakbakkar, Heres, ende Galal, ende Mattanja, de sone Micha, des soons Zichri, des soons Asaph. | |
16Ende Obadja de sone Semaja, des soons Galal, des soons Ieduthun: ende Berechja, de sone Asa, des soons Elkana, woonachtich in de Ga naar margenoot14 dorpen der Netophathiten. | |
17De Ga naar margenoot15 poortiers nu, waren Sallum, ende Akkub, ende Talmon, ende Ahiman, ende hare Ga naar margenoot16 broeders, Sallum was’t hooft. | |
18Ooc tot noch toe, aen de Ga naar margenoot17 poorte des Conincx oostwaert, waren Ga naar margenoot18 dese de Ga naar margenoot19 poortiers onder de legers der kinderen van Levi. | |
19Ende Sallum de sone Kore des soons Ebiasaph, des soons Korah, ende sijne Ga naar margenoot20 broeders van den huyse sijnes vaders, de Korahiten, waren over het werck des dienstes, wachters der dorpelen des Tabernakels: Gelijck hare Ga naar margenoot21 vaders in Ga naar margenoot22 het leger des HEEREN geweest waren bewaerders van den Ga naar margenoot23 inganck, | |
20Als Pinehas de sone Eleazars te vooren Voorganger by haer was, met welcken de Ga naar margenoot24 HEERE was. | |
21Ga naar margenoot25 Zacharja de sone Meselemja, was poortier aen de deure der Tente der t’samenkomste. | |
22Alle die uytgelesen waren tot poortiers aen de dorpelen, waren twee hondert, ende twaelf: Dese waren in’t geslacht-register gestelt nae hare dorpen, Ga naar margenoot26 David ende Ga naar margenoot27 Samuel Ga naar margenoot28 de Siender haddense in haer Ga naar margenoot29 ampt bevesticht. | |
23Sy dan, ende hare sonen waren aen de poorten Ga naar margenoot30 des Huyses des HEEREN, in het huys der Tente, Ga naar margenoot31 aen de wachten. | |
24Die poortiers waren Ga naar margenoot32 aen de vier winden, tegen ’t oosten, tegen Ga naar margenoot33 ’t westen, tegen ’t noorden, ende tegen ’t zuyden. | |
25Ende hare Ga naar margenoot34 broeders waren op hare dorpen, Ga naar margenoot35 inkomende ten sevenden dage van tijt tot tijt Ga naar margenoot36 met hen [te dienen]. | |
26Want Ga naar margenoot37 in dat ampt waren vier Overste poortiers, die Leviten waren: Ende sy Ga naar margenoot38 waren over de kameren, ende over de schatten des huyses Godes. | |
27Ende Ga naar margenoot39 sy bleven over nacht rontom het Huys Godes: want op hen was de wacht, ende sy waren over de Ga naar margenoot40 openinge, Ga naar margenoot41 ende dat alle morgen. | |
28Ende [eenige] van hen waren over de vaten Ga naar margenoot42 des dienstes, want by getale droegen syse in, ende by getale droegen syse uyt. | |
29Want uyt de selve zijnder bestelt over de vaten, ende over alle de heylige vaten: ende over de meel-bloeme, ende wijn, ende olye, ende wieroock, ende specerye. | |
30Ende uyt de sonen der Priesteren waren Ga naar margenoot43 de bereyders van Ga naar margenoot44 het reuckwerck der speceryen. | |
31Ende Matthithja uyt de Leviten, de welcke was de eerstgeboren Ga naar margenoot45 Sallums des Koraïters, was in het ampt over het werck Ga naar margenoot46 dat in pannen gekoockt wort. | |
32Ende uyt de kinderen der Kahathiten uyt hare broederen, waren [eenige] over Ga naar margenoot47 de brooden der toerichtinge, om [die] Ga naar margenoot48 alle Sabbathen te bereyden. | |
33[Uyt] Ga naar margenoot49 dese zijn oock de Sangers, hoofden Ga naar margenoot50 der vaderen onder de Leviten in de Ga naar margenoot51 kameren, Ga naar margenoot52 dienstvry: Ga naar margenoot53 want dach ende nacht was het op hen, in dat werck te zijn. | |
34Dit zijn de hoofden der vaderen onder de Leviten, hoofden in hare geslachten: Dese woonden te Ierusalem. | |
35Maer te Gibeon Ga naar margenoot54 hadden gewoont Ieiël, de vader Gibeons: Ga naar margenoot55 (sijnes susters name nu was Maacha.) | |
36Ende Abdon was sijn eerstgeboren sone, daerna Zur, ende Kis, ende Baal ende Ga naar margenoot56 Ner, ende Nadab. | |
37Ende Gedor, ende Ahio, ende Zacharja, ende Mikloth. | |
38Mikloth nu gewan Simeam: Dese Ga naar margenoot57 woonden oock te Ierusalem, tegen over hare broederen, met hare broederen. | |
39Ende Ner gewan Kis, ende Kis gewan Saul: ende Saul gewan Ionathan, ende Malchi-Sua, ende Abinadab, ende Esbaal. | |
40Ende Ionathans sone was Merib-baal, ende Merib-baal gewan Micha. | |
42Ende Ga naar margenoot59 Achaz gewan Iaëra, ende Iaëra gewan Alemeth, ende Azmaveth, ende Zimri, ende Zimri gewan Moza. | |
43Ende Moza gewan Bina: wiens sone was Rephaja, wiens sone was Elasa, wiens sone was Azel. | |
44Azel nu hadde ses sonen, ende dit zijn hare namen, Azrikam, Bochru, ende Ismaël, ende Searja, ende Obadja, ende Hanan: Dese zijn Azels sonen. |
|