Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdMose beveelt het volck wederom, den Sabbath te vieren, vers 1, etc. Dat het een vrywillich hef-offer den Heere brengen soude, van gout, silver, ende koper, tot den Tabernakel, ende gereetschap des selven, 4. Mannen ende vrouwen brengen hare juweelen, ende andere dingen daer toe, 20. De kloecke vrouwen spinnen de stoffe, 25. De overste brengen kostelicke steenen ende speceryen, 27. Bezaleël ende Aholiab zijn de mannen die Godt den geest der wijsheyt heeft gegeven, om dit werck te maken, 30. | |
1Ga naar margenoota DOe dede Mose de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls versamelen, ende seyde tot hen: Dit zijn Ga naar margenoot1 de woorden die de HEERE geboden heeft, datmense doe. | |
2Ga naar margenootb Ses dagen sal men ’t werck doen, maer op den sevenden dach sal u lieden Ga naar margenoot2 heylicheyt zijn, een Sabbath der ruste den HEERE: al die daer in werck doet, sal gedoodt worden. | |
3Ga naar margenootc Ghy en sult Ga naar margenoot3 geen vyer aensteken in Ga naar margenoot4 eenige uwer wooningen op den Sabbath-dach. | |
4Voorder sprack Mose tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, seggende: Dit is het woort dat de HEERE geboden heeft, seggende: | |
5Ga naar margenootd Neemt van Ga naar margenoot5 ’t gene dat ghy-lieden hebt, een hef-offer den HEERE, een yeder wiens herte Ga naar margenoot6 vrywillich is sal het brengen, ten hef-offer des HEEREN: gout ende silver, ende koper. | |
6Ga naar margenoote Als oock hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr]. | |
8Ga naar margenootg Ende olye tot den luchter: ende speceryen ter salf-olye, ende tot rookinge welrieckende speceryen. | |
9Ga naar margenooth Ende Sardonix-steenen, ende vervullende steenen, tot den Ephod, ende tot den borst-lap. | |
10Ende alle die wijs van herten zijn onder u lieden, sullen comen, ende maken alles wat de HEERE geboden heeft. | |
11Ga naar margenooti Den Tabernakel, sijn tente, ende sijn decksel: sijne haecxkens, ende sijne berderen, sijne rychelen, sijne pilaren, ende sijne voeten. | |
12De Arke ende hare Ga naar margenoot7 hant-boomen, het versoen-decksel, ende den voorhanck Ga naar margenoot8 des decksels. | |
13De Ga naar margenootk tafel, ende hare hant-boomen, ende al hare gereetschap: ende Ga naar margenoot9 Ga naar margenootl de toonbrooden. | |
14Ende den candelaer Ga naar margenoot10 tot het licht, ende sijne gereetschap, ende sijne lampen: ende de olye tot het licht. | |
15Ga naar margenootm Ende den Ga naar margenoot11 reuck-altaer, ende sijne hant-boomen, ende Ga naar margenootn de salf-olye, ende het reuck-werck van welrieckende speceryen: ende Ga naar margenooto het decksel der deure aen de deure des Tabernakels. | |
16Ga naar margenootp Den altaer des brant-offers, ende den koperen rooster, dien hy hebben sal, sijne hant-boomen, ende alle sijne gereetschappen: Ga naar margenootq het wasch-vat, ende sijnen voet. | |
17Ga naar margenootr De behangselen des voor-hofs, sijne pilaren, ende sijne voeten, ende Ga naar margenoots het decksel van de poorte des voor-hofs. | |
18Ga naar margenoott De Ga naar margenoot12 nagelen des Tabernakels, ende de pinnen des voorhofs, met hare Ga naar margenoot13 zeelen. | |
19De ampts-cleederen om in het heylige te dienen: de heylige kleederen des Priesters Aarons, ende sijner Ga naar margenootv sonen kleederen, om Ga naar margenoot14 het Priester-ampt te bedienen. | |
20Doe ginck de gantsche vergaderin- | |
[Folio 44r]
| |
ge der kinderen Israëls uyt van voor het aengesichte Mose. | |
21Ende sy quamen, alle man wiens herte hem Ga naar margenoot15 beweegde: ende een yeder wiens geest hem vrywillich maeckte, die brachten des HEEREN hef-offer tot het werck van de Tente der t’ samen-komste, ende tot al haren dienst, ende tot Ga naar margenoot16 de heylige kleederen. | |
22So quamen dan de mannen met de wijven, alle vrywillige van herten: sy brachten haken, ende oorcierselen, ende ringen, ende Ga naar margenoot17 spanselen, alle goudene vaten, ende alle man die een gouden beweech-offer den HEERE Ga naar margenoot18 offerde. | |
23Ende alle man by wien Ga naar margenoot19 gevonden wiert hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr], ende root geverwde rams-vellen, ende dasse-vellen, die brachtense. | |
24Alle die een hef-offer van silver ofte koper offerde, die brachten ’t ten hefoffer des HEEREN: ende alle by welcke Sitttim-hout gevonden wert, brachten ’t tot allen werck des Ga naar margenoot20 diensts. | |
25Ende Ga naar margenootx alle vrouwen die wijs van herten waren, sponnen Ga naar margenoot21 met hare handen: ende sy brachten ’t gesponnene, de hemels-blaeuwe [syde], ende ’t purper, ’t scharlaken ende ’t fijn linnen. | |
26Ende alle wijven, welcker herte haer beweechde in wijsheyt, die sponnen het geyten [hayr]. | |
27De Overste nu brachten Sardonix-steenen, ende vul-steenen, tot den Ephod, ende tot den borst-lap. | |
28Ende specerye, ende olye Ga naar margenooty tot den luchter, ende tot de salf-olye, ende Ga naar margenootz tot roockinge welrieckende speceryen. | |
29Alle man ende vrouwe, welcker herte haer vrywillich beweegde te brengen tot al het werck ’t welck de HEERE geboden hadde te maken door Ga naar margenoot22 de hant Mose: dat brachten de kinderen Israëls [tot] een vrywillich offer den HEERE. | |
30Daerna seyde Mose tot de kinderen Israëls, Siet, Ga naar margenoota de HEERE heeft Ga naar margenootb met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, vande stamme Iuda. | |
31Ende de Geest Godes heeft hem vervult met wijsheyt, met verstant, ende met wetenschap, namelick in alle hant-werck: | |
32Ende Ga naar margenootc om te bedencken vernuftigen arbeyt, te wercken in gout, ende in silver, ende in koper, | |
33Ende Ga naar margenootd in konstige steen-snydinge, om in te setten, ende in konstige hout-snijdinge: om te wercken in allen vernuftigen hantwercke. | |
34Hy heeft hem oock in sijn herte gegeven [andere] te onderwijsen: hem, ende Aholiab den sone Ahisamach van de stamme Dan. | |
35Ga naar margenoote Hy heeftse vervult met wijsheyt des herten, te maken alle werck eenes werck-meesters, ende des aldervernuftichsten [hantwerckers], ende des borduerders, in hemels-blaeuw ende in purper, in scharlaken, en in fijn linnen, ende des wevers: makende alle werck, ende bedenckende vernuftigen arbeyt. |
|