Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdBezaleël ende Aholiab worden van Godt geroepen tot het maken van het werck des Tabernakels, ende der gereetschap des selven, vers 1, etc. Het heyligen des Sabbaths wort wederom bevolen, 12. Mose ontfangt de twee tafelen der Wet, 18. | |
1DAerna sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Ga naar margenoota Siet, ick hebbe Ga naar margenoot1 met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, van den stamme Iuda. | |
3Ende ick hebbe hem vervult Ga naar margenoot2 met den geest Godes, met wijsheyt, ende met verstant, ende met wetenschap, namelick in Ga naar margenoot3 alle hant-werck. | |
4Om te bedencken Ga naar margenoot4 vernuftigen arbeyt: te wercken in gout, ende in silver, ende in koper. | |
5Ende in konstige Ga naar margenoot5 steen-snydinge om Ga naar margenoot6 in te setten, ende in konstige hout-snijdinge, om te wercken in alle hantwerck. | |
6Ende ick, siet, ick hebbe Ga naar margenoot7 hem bygevoegt Aholiab den sone Ahisamach vande stamme Dan, ende in het herte eens yegelicken die wijs van herten is, hebbe ick Ga naar margenoot8 wijsheyt gegeven: ende sy sullen maken al wat ick u geboden hebbe. | |
7[Namelick] de Tente der t’ samen-komste, ende de Arke der getuychenisse, ende het versoen-decksel dat daer op sal zijn: ende alle de gereetschap der Tente. | |
8Ende de Tafel, met hare gereetschap, ende Ga naar margenoot9 den louteren Candelaer, met al sijne gereetschap: ende den Reuck-altaer. | |
9Oock des brand-offers Altaer, met al sijne gereetschap: ende ’t wasch-vat met sijnen voet. | |
10Ende de Ga naar margenoot10 ampts-kleederen: ende de heylige kleederen Ga naar margenoot11 des Priesters Aarons, ende de kleederen sijner sonen, Ga naar margenoot12 om het Priester-ampt te bedienen. | |
11Oock de salf-olye, ende het reuck-werck van welrieckende speceryen voor het heylichdom: nae alles dat ick u geboden hebbe sullen sy ’t maken. | |
12Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende, | |
13Ghy nu spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende, Ghy sult Ga naar margenoot13 even wel Ga naar margenoot14 mijne Sabbathen onderhouden: want dit is een teecken tusschen my ende tusschen ulieden, by uwe geslachten: op dat men | |
[Folio 42r]
| |
wete, dat ick de HEERE ben die u heylicht. | |
14Ga naar margenootb Onder-houdt dan den Sabbath, dewijle hy u lieden Ga naar margenoot15 heylich is: wie hem ontheyligt, sal sekerlick gedoodt worden, want een yeder die op den selven [eenich] werck doet, die Ga naar margenoot16 ziele sal Ga naar margenoot17 uytgeroeyt worden uyt het midden harer volckeren. | |
15Ses dagen salmen ’t werck doen, doch aenden sevenden dach is de Sabbath der ruste, een heylicheyt des HEEREN: wie op den Sabbath-dach arbeyt doet, sal sekerlick gedoodt worden. | |
16Dat dan de kinderen Israëls den Sabbath houden: den Sabbath onder-houdende in hare geslachten Ga naar margenoot18 tot een eeuwich verbont. | |
17Hy sal tusschen my ende tusschen de kinderen Israëls Ga naar margenoot19 een teecken in eeuwicheyt zijn: Ga naar margenootc Dewijle de HEERE in ses dagen, den hemel ende de aerde gemaeckt, ende op den sevenden dach Ga naar margenoot20 gerust ende Ga naar margenoot21 hem verquickt heeft. | |
18Ende Ga naar margenoot22 hy gaf aen Mose, als hy met hem op den berch Sinai te spreken geeyndicht hadde, Ga naar margenootd de twee Tafelen Ga naar margenoot23 der getuychenisse, tafelen van steen, beschreven met Ga naar margenoot24 den vinger Godes. |
|