Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodt versoeckt Abraham, hem bevelende sijnen sone Isaac te offeren, vers 1. Abraham is gehoorsaem, ende ten uytersten gereet om Isaac te slachten, 3. maer wort van Godt uyt den Hemel belett, hoochlick geroemt, ende vereert met vernieuwinge der beloften, ende Godes eedt, 11. Abraham ontfangt goede tijdinge van sijns broeders Nahors welvaert, ende nacomelingen, 20. | |
1ENde Ga naar margenoot1 het geschiedde na dese dingen dat Godt Abraham Ga naar margenoot2 versocht; ende Hy seyde tot hem, Abraham, ende hy seyde; Ga naar margenoot3 Siet [hier] ben ick. | |
2Ende Hy seyde; Ga naar margenoot4 Neemt nu uwen sone, Ga naar margenoota uwen eenigen, dien ghy lief hebt, Isaac, ende gaet henen nae Ga naar margenoot5 het lant Morija; ende Ga naar margenoot6 offert hem aldaer tot een Ga naar margenoot7 brandoffer, op een van de bergen, dien ick u seggen sal. | |
3Doe Ga naar margenoot8 stont Abraham 's morgens vroech op, ende sadelde sijnen esel, ende nam twee van sijne jongers met hem, ende Isaac sijnen sone: ende hy cloof Ga naar margenoot9 hout tot het brandoffer, ende maeckte sich op, ende ginck nae de plaetse die hem Godt geseyt hadde. | |
4Ga naar margenoot10 Aenden derden dach doe hief Abraham sijne oogen op, ende sach die plaetse van verre. | |
5Ende Abraham seyde tot sijne jongers; Blijvet ghy hier met den esel, ende ick, ende de Ga naar margenoot11 jongen sullen henen gaen tot daer; als wy Ga naar margenoot12 aengebeden sullen hebben Ga naar margenoot13 dan sullen wy tot u wederkeeren. | |
6Ga naar margenoot14 Ende Abraham nam het hout des brandoffers, ende leyde 't op Isaac sijnen sone; ende hy nam het vyer ende het mes in sijne hant, ende sy beyde gingen te samen. | |
7Doe sprack Isaac tot Abraham sij- | |
[Folio 11r]
| |
nen Vader, ende seyde; Ga naar margenoot15 Mijn Vader: ende hy seyde, Siet [hier] ben ick, mijn soon: ende hy seyde, Siet het vyer, ende het hout, maer waer is het lam tot het brandoffer? | |
8Ende Abraham seyde; Godt sal hem selven een lam ten brandoffer Ga naar margenoot16 versien, mijn soon: so gingen sy beyde te samen. | |
9Ende sy quamen ter plaetse, die hem Godt geseyt hadde, ende Abraham bouwde aldaer eenen altaer; ende hy schickte het hout, ende Ga naar margenoot17 bondt sijnen sone Isaac, ende Ga naar margenootb leyde hem op den altaer boven op het hout. | |
10Ende Abraham streckte sijne hant uyt, ende nam het mes, om sijnen sone Ga naar margenoot18 te slachten. | |
11Maer de Ga naar margenoot19 Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, ende seyde; Ga naar margenoot20 Abraham, Abraham: ende hy seyde; Siet [hier] ben ick. | |
12Doe seyde hy: Ga naar margenoot21 en streckt uwe hant niet uyt aen den jongen, ende en doet hem niet: want Ga naar margenoot22 nu wete ick, dat ghy Godtvreesende zijt, ende uwen sone, uwen eenigen, Ga naar margenoot23 van my niet en hebt onthouden. | |
13Doe hief Abraham sijne oogen op, ende sach om; ende siet, Ga naar margenoot24 achter was een ram Ga naar margenoot25 inde verwerde struycken vast met sijne hoornen: ende Abraham ginck, ende nam dien ram, ende offerde hem ten brandoffer in sijnes soons stede. | |
14Ende Ga naar margenoot26 Abraham noemde den naem van die plaetse, De Ga naar margenoot27 HEERE sal't versien: daerom heden ten dage geseyt wort, Ga naar margenoot28 Op den berch des HEEREN sal 't versien worden. | |
15Doe riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van den hemel: | |
16Ende seyde; Ga naar margenootc Ick sweere Ga naar margenoot29 Ga naar margenootd by my selven, spreeckt de HEERE: Ga naar margenoot30 Daerom dat ghy dese sake gedaen hebt, ende uwen sone, uwen Eenigen, niet onthouden en hebt: | |
17Ga naar margenoot31 Voorseker sal ick u grootelicx segenen, ende u zaet seer vermenichvuldigen, als de sterren des hemels, ende als het zant, dat Ga naar margenoot32 aen den oever der zee is: Ga naar margenoote ende u zaet sal Ga naar margenoot33 de poorte sijner vyanden erffelick besitten. | |
18Ende Ga naar margenootf Ga naar margenoot34 in uwen zade Ga naar margenoot35 sullen gesegent worden Ga naar margenoot36 alle volcken der aerde: Ga naar margenoot37 nae dien ghy mijne stemme gehoorsaem geweest zijt. | |
19Doe keerde Abraham weder tot sijne jongers, ende sy maeckten haer op, ende sy gingen te samen nae Ga naar margenoot38 Berseba: ende Abraham woonde te Berseba. | |
20Ende het geschiedde na dese dingen, datmen Abraham bootschapte, seggende: Siet Ga naar margenoot39 Milca die heeft oock Nahor uwen broeder sonen gebaert, | |
21Ga naar margenoot40 Uz sijnen eerstgeborenen, ende Ga naar margenoot41 Buz sijnen broeder, ende Kemuel den vader van Ga naar margenoot42 Aram. | |
22Ende Chesed, ende Hazo, ende Pildas, ende Iidlaph, ende Bethuel. | |
23Ende Bethuel gewan Ga naar margenoot43 Rebecca: Dese achte baerde Milca den Nahor, den broeder Abrahams. | |
24Ende sijn Ga naar margenoot44 by-wijf, wiens name was Reüma, die selve baerde oock Tebah, ende Gaham, ende Tahas, ende Ga naar margenoot45 Maacha. |
|