Het springende haasje
(ca. 1820)–Anoniem Springende haasje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Op een lieffelyke wys.ô Schoone die myn ziel doorstreelt,
En nagt en dag in myn zinne speelt,
ô Schoone die myn ziel doorstreelt,
't Geen myn niet verveelt
En nooit verveelen zal,
Anders smaakt my niemendal;
In het geval.
Want al het geen dat gy myn zegt,
Dat is Liefden en ook opregt,
En daarom verlaat ik noo….it,
De liefde die groeit sterker aan,
Hoe zal het verder met ons weezen,
Met ons gaan.
Want daar is geen ontbinden meer aan,
Wild verstaan.
Gy spreekt nu van de Huwelyksbant,
Dat is trouw van wederkant,
Gy spreekt nu van de Huwelyksband,
Kom geeft myn maar uw hand,
En ook uw woord op Trouw,
Want ik kryg in het leeven berouw,
Zonder jou.
Ziet dan waren wy alle by,
Opgenoomen van harte bly,
En daarom eer dat ik ga….a.
Zoo bid ik u weest dog niet kwaat,
| |
[pagina 46]
| |
Vergund my doch het woord,
Het lieve woord van ja,
Eer dat ik van hem ga,
Zegt dog ja.
Iongman u praat geloof ik niet,
Om my te brengen in 't verdriet,
Iongman al u zoet gevly;
Brengt meenig in de ly:
Stel het vryen aan een zy,
Zoekt een ander in plaats van my,
Aan u zy.
ô Herderin ik verlaat u nooit,
Om u zoo sterf ik de dood,
Ik zal nooit van uw vlie…n,
Ik verzoek uw om den echte trouw,
En laat 't maar geschien,
Ik bid u om de trouw,
Ik leef niet buiten jou,
Waarde Vrouw.
Als dan de Nagtwagt gaat voorby,
Gaan ik met myn zoetelief aan een zy.
Als de Nagtwagt gaat voorby,
Zoo zingen wy zoet en bly:
In de zoete maand van Mey;
Met myn Liefje aan een zy:
Met ons by.
Dan gaan wy buiten in het groen,
Om haar luste te voldoen,
Daal al de Vogelen zingen,
Ieder een is verbleid;
Ook menig jonge meid,
| |
[pagina 47]
| |
Die in der jeugt nog word gevryd,
In haar tyd.
't is Nagt, de Wagt komt hier voorby,
Dat ieder in de stilte zy,
't Is nagt, de Wagt komt hier voorby,
Dat daar niemand komt uit,
En elk zyn deuren sluit,
Zoo wel als dit kady looft my.
't Is nagt, de Wagt komt hier voorby.
Dat ieder in de stilte zy, in stilte, in stilte zy.
Zoo dat of wie het ook mag zy,
Op dit geroep zyn deure sluit,
En daarop niemand meer,
Daar niemand meer komt uit, op dit geluit.
|
|