Spiegel der Letteren. Jaargang 5
(1961)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In margineDe dialogen van D.V. Coornhert: poging tot dateringWe hadden reeds de gelegenheid een bijdrage over de Dialogen van D.V. Coornhert te leveren en verwijzen de geïnteresseerde lezer naar Nr. 4, 2de jaargang van dit Tijdschrift, blz. 241-255. We hebben gewezen op het belang van deze Dialogen voor de geestelijke evolutie van de XVIe eeuwse auteur en voor de XVle eeuwse dialoog in het algemeen. De meeste dialogen werden door Coornhert niet gedateerd: zij, die zich bezighouden met de studie van deze belangwekkende XVIe eeuwse humanistenfiguur hebben voorzeker deze leemte aangevoeld. Een verantwoorde datering zou een betere kennis van ons studieobject bevorderen om, via een aanvaardbare chronologische lijn, tot een juist inzicht in de evolutie van Coornhert als dialoogschrijver te komen.
Sommige dialogen werden door Ten Brink gedateerdGa naar voetnoot1, voor 16 bleef hij het antwoord schuldig. We trachten nu de datering van Ten Brink na te gaan en, indien nodig, te verbeteren en wagen ons aan een datering voor de 16 onbekende. Ten slotte brengen we, in onze conclusie de definitieve chronologische rangschikking van de Dialogen. | |||||||||||||||||||||||||||||
1. Verificatie van Ten Brinks chronologie: verbetering of datering.Nr. 1 en Nr. 2Ga naar voetnoot2 dateert Ten Brink, zonder gronden: 1556. Door de vergelijking met de dialoog, die het vroegst door Coornhert zelf gedateerd werd, Nr. 3Ga naar voetnoot3 uit 1558, komen we tot de conclusie dat beide ontstonden na 1557, het jaar dat onze auteur met de studie van het Latijn begon. In de drie dialogen past Coornhert nauwgezet de Sokratische methode toe, die hij heeft bestudeerd in de Latijnse dialogen van zijn geestverwant Castellio (Dialogi verschenen tussen 1540 en 1578), zodat het jaartal 1556 beslist fout is. Bovendien hebben de drie dialogen iets Ciceroniaans in de atmosfeerschepping en de uiterlijke inkleding (in 1561 verscheen Coornherts vertaling van De Officiis), zodat we beide niet-gedateerde dialogen ten vroegste in 1558 mogen plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voor Nr. 1 kan nog een aanvullende hypothese gelden. Coornhert heeft niet de gewoonte vrouwelijke dialoogsprekers te laten optreden. In Nr. 1 gaat het gesprek tussen een eerbare ‘Matrona’ en een ‘Oude Man’. Nu vinden wij identiek hetzelfde thema behandeld in brief XLIX (Werken III-Briefboek) door Coornhert gericht aan Catheline van Brederode en gedateerd: 1583. We weten dat de auteur niet alleen zichzelf, maar ook, naar het voorbeeld van Cicero, graag tijdgenoten als sprekers laat fungeren. Waarom zou dus ook Nr. 1 niet de weergave zijn van een werkelijk gehouden gesprek? Toen Coornhert zijn brief schreef was hij 61 jaar. Het is derhalve niet uitgesloten dat hij met deze ‘oude Man’ zichzelf heeft bedoeld: de ‘Matrona’ is dan Catheline van Brederode. Deze dialoog kan men gerust plaatsen tussen 1558 en 1583.
Hij situeert het gesprek in de onmiddellijke nabijheid van Haarlem. Nu weten we dat door de Staten van Holland de katholieke eredienst verboden werd en dat Coornhert nog in 1581 een rekwest voor de vervolgde katholieken opstelde. We kunnen dus met zekerheid de dialoog plaatsen tussen 1577 (terugkeer uit de ballingschap) en 1581, of, 1581 zelf. Ten Brink situeert tussen 1571 en 1579.
Nr. 9Ga naar voetnoot4 plaatst Ten Brink tussen 1570-1579. De toon is uitzonderlijk heftig en er grijpt zelfs een vechtpartij plaats. Dezelfde schampere geest vinden we weer in de Duitse samenspraken o.a. de Eckius Dedolatus, waarin eveneens een genezingsmotief voorkomt. Het is niet uitgesloten dat deze dialoog tijdens de ballingschap in Duitsland geschreven werd. Daar de dokters twisten over een interpretatie uit Hippokrates, mogen we aannemen dat Coornhert de vertaling van Peeter Hasardus (1565) gebruikt heeft: het is de eerste vertaling in de Nederlanden uit HippokratesGa naar voetnoot5. De Aforismen van Hippokrates zou Coornhert eerst in 1589 leren kennen, zoals blijkt uit een brief door Prof. Becker gepubliceerdGa naar voetnoot6. Het stuk moet dus na 1565 ontstaan zijn en we kunnen de hypothese van Ten Brink bijtreden: 1570-1579.
Nr. 6Ga naar voetnoot6, door Ten Brink geplaatst in 1569. - Zoals we uit de inhoud kunnen opmaken, ontstond het stuk tijdens de ballingschap. Nu weten we dat Coornhert Latijn leerde van magister Johannes Basius, die van mei 1567 tot 1572 in Duitsland verbleefGa naar voetnoot7, en onze auteur ging in ballingschap van juli-augustus 1568 tot 1572. In de dialoog zegt Basius tot Coornhert dat hij hem ‘11 jaer geleden’ Latijn leeerde. De dialoog ontstond in 1568 en, meer precies, tussen juli-augustus en september. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 10Ga naar voetnoot8 is in proza en vertoont toneeltechniek. Een kriterium voor de datering konden we niet vinden. Misschien ontstond het omstreeks de tijd van de prozadrama's n.l. 1570. Ten Brink: 1570-1579.
Nr. 12Ga naar voetnoot9 is, zoals Nr. 21Ga naar voetnoot10 in zittingen ingedeeld en heeft dezelfde strekkingen: het oordeel in geloofszaken aan God (Daniël) overlaten. Uit beide blijkt een grondige kennis van Anabaptisten en Swinglianen, die eveneens in Duitsland meer verspreid waren. Ten Brink plaatst het ontstaan van de dialoog tijdens de ballingschap, omdat uit het stuk blijkt ‘hoe de schrijver van meer nabij met de Luthersche protestanten heeft kennis gemaakt’ (o.c., p. 198), doch, het voorgestelde jaartal 1574 is geenszins gemotiveerd: het stuk kan immers op gelijk welk tijdstip van de ballingschap geschreven zijn, dus: 1568-77.
Nr. 11Ga naar voetnoot11 is een dialogenreeks over de meest verscheiden onderwerpen, door allerlei interlocutores. In totaal werden er 21 korte dialogen in opgenomen. Ten Brink situeert het ontstaan in 1573. Een vaste argumentatie geeft hij evenwel niet. We vonden in de dialogenreeks volgende richtpunten: 1573 (polemiek tussen Hendrik Niklaesz. en H. Jansz. van Naerden) (6e dialoog) - de naam Hertog Christoffel ‘die namaels opte Moecker Heyde bleef’ (1574: 21e dialoog). Tevens wordt in de 21e dialoog de loftrompet gestoken voor Sokrates, ‘liefhebber van waerheydt en wysheyt’. Dr. Van der Meer heeft aangetoond dat Coornhert het werk van Plato kende door de Latijnse vertaling van Serranus (1578). Verschillende andere samenspraken doelen op toestanden uit Coornhert's ballingschap (1568). Bovendien werd de reeds besproken samenspraak tussen Matrona en ‘Oude Man’ in beknopte vorm overgenomen, zodat we het ontstaan van deze heterogene productie tussen 1558 en 1583 mogen plaatsen.
Nr. 15Ga naar voetnoot12 werd door Ten Brink oppervlakkig 1577 gedateerd. In deze dialoog is er sprake van de Beeldenstorm (1566) en van de Duitse Religievrede (in 1566 afgekondigd door hertog Willem van Kleef in zijn gebieden). Coornhert gewaagt verder van Schotse toestanden en doelt op de uitroeiing van de katholieken: dit geschiedde na 1569, het jaar waarin Mary Stuart gevangen gezet werd. De ‘Requeste in 1566’ wordt vermeld als een eervolle poging tot godsdienstvrede. Nu weten we dat in 1576 de Pacifi- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||
catie van Gent tot stand kwam, waarbij de Staten tot opschorsing van de edicten tegen de ketterij besloten. Van dit hoogst belangrijke feit maken onze dialoogsprekers echter geen gewag. De dialoog ontstond dus vóór 1579. Hetzelfde standpunt als Pacifyck, betreffende het ketterdoden, verdedigt Eubulus in de Comedie van Israel (gedat. 1575) en Legaet in de dialoog Liefhebbers des ghemeynen Nuts (gedat. 1577): we kunnen derhalve aanvaarden dat Nr. 15 geschreven werd in 1575-1576. Hij werd afzonderlijk uitgegeven in 1590Ga naar voetnoot13. Nr. 16Ga naar voetnoot14, door Ten Brink geplaatst in 1578. - De Religievrede, waarop Eenvuldich Ghevoelen in het Eerste Gesprake zinspeelt, werd door Willem van Oranje in 1578 ingesteld: de toestand werd bevestigd door de Unie van Utrecht (1579). De dialoog werd gedrukt in 1581. Verder vermeldt Coornhert, op het einde van het Derde Ghesprake zijn nota's vooraf ‘in der voornaemsten handen van 't Huys der Liefden’ in Hollandt voor 't drucken geleverd te hebben en ook het antwoord te hebben ontvangen, zodat het stuk wel een tijdje voor 1581 ontstaan is. We plaatsen Nr. 16 tussen einde 1579 en einde 1580. Nr. 21Ga naar voetnoot15. De datering van Ten Brink, 1582, is juist. Het is een fictief proces tussen dialoogsprekers, waarvan sommige reeds gestorven zijn. (o.a. Calvijn en Dusanus)Ga naar voetnoot16. Het jaar 1582 duidt aan wanneer dit gesprek, in Coornherts verbeelding, heeft plaats gehad. Het thema van het ketterdoden komt nogmaals ter sprake, zoals in andere dialogen uit dezelfde tijd. Nr. 23Ga naar voetnoot17 werd door de drukker foutief op 28 Mey 48 gedateerd. Er bestaat een andere uitgave van 1584. Uit de Voorrede blijkt dat het werk bedoeld werd als reactie op de predikanten die onze auteur, na de Haagse Disputatie (okt.-dec. 1583) belasterd hadden: hij nodigt zijn tegenstrevers uit hem te komen opzoeken in Den Haag. We weten immers dat Coornhert tussen oktober 1583 en mei 1854 bij zijn neef Artus van Brederode in Den Haag verbleef. Nr. 23 ontstond dus, zonder twijfel, tussen januari en mei 1584. Nr. 24Ga naar voetnoot18 is waarschijnlijk de weergave van een werkelijk gehouden gesprek. De datering van Ten Brink, 1587, is juist. Alkmaar was inderdaad | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het centrum van de secte der Waterlanders. Hans de Ries, Waterlands leraar en vriend van Coornhert, verbleef er sinds 1577Ga naar voetnoot19.
Nr. 37Ga naar voetnoot20 werd door Ten Brink gesitueerd in de lente van 1590. Ds. Moorrees bericht dat Coornhert in augustus 1589 aan de gereformeerde Synode te Gouda het verzoek had gericht om de afgesprongen disputatie met de Delftse predikanten voort te zetten. Het verzoek bleef echter onbeantwoordGa naar voetnoot21 en Coornhert schrijft dialoog Nr. 37, die in 1590 verscheen. Nr. 37 ontstond bijgevolg einde 1589, begin 1590, wanneer we in aanmerking nemen dat Coornhert zijn werkmateriaal sinds 1580 klaar had. | |||||||||||||||||||||||||||||
2. Door Ten Brink niet gedateerde Dialogen. Poging tot datering. Verantwoording.Nr. 26Ga naar voetnoot22 bezit geen vaste aanduidingen voor datering. Op te merken valt dat hetzelfde thema behandeld wordt in een bij Prof. Becker afgedrukte brief, die door de uitgever niet gedateerd werdGa naar voetnoot23. Hetzelfde thema vinden we eveneens in Nr. 11 (18e dialoog). Met Nr. 21 heeft onze dialoog gemeen dat Coornhert er zich in beklaagt dat men hem uitscheldt voor Libertijn. Dit geschiedde voornamelijk in een tractaat van Coornherts tegenstrever, de predikant L. Daneau Ad Libellum ab anonymo quodam libertino recens editum en in Calx viva, qua Theod. Coornhertii sapo facile consumitur (1582). Coornhert zal zich hierover in een brief aan de Staten van Holland beklagenGa naar voetnoot24. De stijl van de dialoog is werkelijk Ciceroniaans-geschoold en doorspekt met treffende vergelijkingen, wat ons reeds de auteur van de Wellevenskunst doet vermoeden. We mogen bijna met zekerheid aanvaarden dat de dialoog ontstond na het verschijnen van de Calx viva en vóór de vermelde brief aan de Staten in 1583, anders zou Coornhert in de Voorrede zeker op deze brief gezinspeeld hebben.
Prof. Becker drukt bovendien een brief af aan Van Montfoort (begin 1577)Ga naar voetnoot25, waarin Coornhert doelt op een tractaat, dat hij noemt, ‘een onryp appelken van het uytblijven uyten nachtmael met zijnen oorzaken’. Hij is pas terug in Duitsland en het is zeker dat met dit ‘onryp appelken’ dialoog 18 of 13 uit Nr. 11, die in Duitsland ontstonden, bedoeld wordt, en niet Nr. 26. Onze datering van de dialoog is zeker, omdat Coornhert, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naar aanleiding van zijn woordenstrijd met de predikanten, die sinds 1578 aan gang was, in het lang en het breed de aantijging ‘Libertijn’ weerlegt en in dial. 5 de Libertijnen zelfs aanvalt.
Nr. 27Ga naar voetnoot26 kunnen we eveneens terecht brengen. Het onderwerp vormt een discussie over de vrije wil. Er wordt uitzonderlijk veel gebruik gemaakt van teksten uit Calvijn en Beza. De scherpte is opvallend en ongewoon en de documentatie steunt haast uitsluitend op de reformatoren. We weten nu dat het thema van de vrije wil een der voornaamste punten van de Leidse Disputatie uitmaakteGa naar voetnoot27. De Disputatie werd stopgezet omdat Coornhert had voorgesteld argumenten uit Calvijn en Beza te gebruiken. Het is zeker dat Coornhert in deze anonieme dialoog, tussen bloedloze sprekers, zijn zin heeft willen doordrijven en toch bewijzen uit de reformatoren ophalen. Het is trouwens een van Coornherts zeldzame anonieme pamfletten. Dat het stuk ook geen datum draagt is gemakkelijk te begrijpen: de auteur had op 16 april 1578 verbod gekregen nog iets tegen de gereformeerde Kerk in druk te geven. Het lijdt bijgevolg geen twijfel dat de dialoog ontstaan is tussen april 1578 en november 1579, datum van zijn eerstvolgend gedrukt werk.
Nr. 28Ga naar voetnoot28. De dialoogspreker Spl., die Arnold vereenzelvigt met Jan Wouters uit DelftGa naar voetnoot29, is in feite niemand anders dan H.L. Spieghel. We kwamen tot die conclusie door een vergelijking met brief XCIX uit het Brief-Boec,Ga naar voetnoot30 waarin dezelfde ideeën voorkomen, met dezelfde reacties bij Spl. De identiteit Spl-Spieghel is des te meer opvallend, wanneer Coornhert er telkens de nadruk op legt slechts te steunen op de rede en niet op ‘H. Schrifts authoriteyt’, waarin Spieghel minder beslagen was. (cfr. de inleiding van brief XCIX met Kap. 2 van de dialoog). We steunen nu op de volgende gronden om de dialoog te dateren:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De dialoog werd ingedeeld in 18 paragrafes en is een omwerking van de bedoelde brief, die in 19 paragrafen is ingedeeld. In ieder geval moet de dialoog ontstaan zijn vóór 1585, want, in dit jaar verkoelt de verhouding tussen Coornhert en SpieghelGa naar voetnoot33: de toon in Nr. 28 is hartelijk en warm. Eenzelfde sfeer ligt in Nr. 21, die we omstreeks 1582 gesitueerd hebben. We plaatsen Nr. 28 tussen 1582 en september 1583 (Haagse Disputatie).
Nr. 29Ga naar voetnoot34 ontstond naar aanleiding van een preek, gehouden op ‘I Mey door Abbas’. Arnold vereenzelvigt deze Abbas met de predikant Thomas van Thielt, die sedert 1575 predikant was te HaarlemGa naar voetnoot35. Ds. Moorrees bericht dat Tilius in november 1577 antwoordde op de dialoog Nr. 29Ga naar voetnoot36. Aangezien Coornhert nu in maart 1577 uit Duitsland terugkeerde, is het absoluut zeker dat de preek van Tilius op 1 mei 1577 plaats greep, zodat onze dialoog geschreven werd tussen 2 mei en november 1577.
Nr. 31Ga naar voetnoot37 verscheen afzonderlijk in 1590Ga naar voetnoot38. De opdracht is gericht tot ‘mijn vrundt Gherit Henricksx. Stuver... (met wie) ich damaels redene hebbe ghehadt van des menschen beste of opperste goedt...’. Uit een bij Prof. Becker afgedrukte brief van Coornhert aan StuverGa naar voetnoot39 blijkt dat deze laatste aan Coornhert de raad gegeven had het ‘in (zijn)... oude jaren in geschrift gestelde stuck te laten drucken’. De brief werd geschreven tussen juni 1588 en oktober 1588, toen onze auteur te Delft verbleefGa naar voetnoot40. De brieven over Wellust en Pijn, gewisseld door Coornhert en Spieghel en waarover sprake in het derde Gespreck, dateren, volgens Prof. Becker, uit 1585Ga naar voetnoot41 zodat we het ontstaan van Nr. 31 kunnen plaatsen tussen 1585 en 1588.
Nr. 32Ga naar voetnoot42 verscheen in 1582 te HaarlemGa naar voetnoot43. Prof. Becker drukt in o.c., p. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||
291-292 een brief af, gericht aan een vriend van Coornhert, waarin hijzelf over het werk zegt: ‘Dat can ic nu noch niet verbeteren’ (de brief werd geschreven in 1582); de kans is dus groot dat het tractaatje nog in 1582 werd uitgewerkt.
Nr. 33Ga naar voetnoot44 kan moeilijk terecht gebracht worden. Misschien dateert de dialoog uit de jaren 1585-1590, in aansluiting bij Coornherts vertaling: Negentich plaetsen der H. Schrifturen, gheestelijck wtgheluydt ofte gheallegoriseert door Aurelium Augustinum ende vergadert (Gouda 1585). Andere gegevens ontbreken totaal.
Nr. 34Ga naar voetnoot45 zinspeelt op de missive van Tilius in 1577, die Coornhert op dit ogenblik als ‘reeds lang geleden’ beschouwt. Verder wordt de Remonstrantie vermeld van de predikanten Donteclock en Aernout gericht aan de Staten van Holland (voorjaar 1583). Als laatste nuttige aanduiding vinden we dat Coornhert zich, op zijn beurt, tot de Staten gewend heeft en verder de predikanten op hun plichten gewezen. Zeer zeker is hier sprake van Coornherts Rekwest aan de Staten van HollandGa naar voetnoot46 en het tegen de predikanten gerichte TheriakelGa naar voetnoot47. Van de Haagse Disputatie, die in het najaar 1583 begon en die een nieuwe bron van moeilijkheden met de predikanten zou scheppen, wordt in dit stuk echter geen gewag gemaakt, zodat we het terecht situeren kort vóór de Haagse Disputatie, in 1583. Prof. Becker situeert het, zonder vaste gronden aan te geven, in 1588-89Ga naar voetnoot48.
Nr. 35Ga naar voetnoot49 is moeilijk dateerbaar. De dialoog schijnt, wat de thematiek betreft, een versmelting van het tractaat Van de uyterlycke Kercke GodsGa naar voetnoot50 en de dialoog Nr. 32, beide uit 1581-82. In Nr. 35 resumeert de auteur dial. nr. 32, zonder verdere aanduiding. Wellicht ontstond Nr. 35 tussen 1582-90.
Nr. 36Ga naar voetnoot51 verscheen, volgens de Bibliotheca BelgicaGa naar voetnoot52 ca 1582 en onze dialogenreeks Nr. 11 zou er de voortzetting van zijn. Het is opvallend hoe | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 36 betrekking heeft op Nederlandse toestanden, terwijl Nr. 11 in hoofdzaak op de ballingschap slaat. Zo vinden we in de 21ste dialoog van Nr. 36 Van de jonghe Jofferkens te stellen inden Cloosteren een probleem, dat kennelijk aanleunt bij Erasmus' Virgo poenitens; de in dial. 19 verdedigde opvatting over het verwijderen der beelden staat duidelijk in verband met Coornherts houding te Haarlem, tijdens de Beeldenstorm (aug. 1566). In de 11e dialoog is er sprake van een Jezuïet, die bij een gereformeerde binnenvlucht ‘om syn lijf te berghen’: dit gebeurde na de troebelen te Antwerpen. Van 11 aug. tot 6 sept. 1566 breidde zich de antikatholieke beweging uit tot in LeeuwardenGa naar voetnoot53. Dit alles wijst erop dat deze dialogenreeks ontstond voor de ballingschap en misschien na de ballingschap werd voortgezet. We situeren de dialogenreeks tussen 1566-1582 (de periode 1568-77 uitgesloten).
Nr. 38Ga naar voetnoot54 verscheen in 1575 te HaarlemGa naar voetnoot55, in hetzelfde jaar als het tractaat Van den Beiaerden doope en beide werken zijn gericht tegen de Anabaptisten. Het eerste gesprek behandelt trouwens hetzelfde thema als Van den Beiaerden Doope. Wanneer nr. 38 verschijnt, is Coornhert nog in Duitsland: de hoogdringendheid, waarmee hij het stuk te Haarlem publiceerde, bewijst dat het gedurende de ballingschap, omstreeks 1575 moet ontstaan zijn: Coornhert geeft het uit als uit het Duits vertaald, om zichzelf te dekken.
Nr. 39Ga naar voetnoot56, verscheen in 1582 en behoort zeker tot de periode van de twisten met de predikanten. Dit is zeer zeker een reactie van Coornhert op zijn dagvaarding voor een speciale commissie in 1581, ingevolge zijn tussenkomst voor de Haarlemse katholiekenGa naar voetnoot57. De predikanten zouden scherp antwoorden met een Onderzoek des onghehoorden middelsGa naar voetnoot58. Het stuk dateert bijgevolg van einde 1581, begin 1582.
Nr. 40Ga naar voetnoot59 is een eerder ongewone dialoog. In ieder geval ontstond hij voor 1585, want, we vinden hem, in gewijzigde vorm, terug in de Wellevenskunste (Boek I, Hfst. VI, 9). Onze auteur leerde Latijn in 1557, zodat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de dialoog moet gesitueerd worden tussen 1558-1585. Het is zelfs niet onmogelijk dat de verzen vroeger ontstonden, want Geerebaert citeert een prozavertaling van de Metamorfosen uit 1552Ga naar voetnoot60, die Coornhert kan gekend hebben.
Nr. 41Ga naar voetnoot61 is onmogelijk te dateren, bij gebrek aan aanduidingen. | |||||||||||||||||||||||||||||
3. Definitieve chronologische rangschikking van de DialogenGa naar voetnoot62.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Leopoldsburg D. Geeraerts |
|