Spiegel der Letteren. Jaargang 2
(1958)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
In margineBezoldiging van rederijkersAf en toe vinden we in verband met de rederijkers in oude dokumenten een bedrag genoemd, hetzij voor een aan de kamer verstrekte toelage, hetzij als een present voor de factor of voor de schrijver van een opgevoerd stuk. Maar veel wijzer maakt het ons niet. De muntwaarden waren weinig vast; de munten, zegt N.G. PiersonGa naar voetnoot1, waren zuiver ideëel en iedere stad had haar eigen rekengeld. Dikwijls worden ponden vermeld, maar er waren ponden groten, onderverdeeld in 20 schellingen die ieder 12 penningen, deniers of groten bevatten, in het geheel dus 240 groten, er waren ponden van 40 groten Vlaams (in de XVIe eeuw karolusgulden genoemd) en ponden Parisis van 20 grotenGa naar voetnoot2. R. de RooverGa naar voetnoot3 zegt dat het volk met ‘patards’ rekende, in de Nederlanden plakken, witten of stuivers genoemd; een stuiver telde voor twee groten. Pierson vermeldt dat in 1377/8 een half rund 4 schellingen en 9 plak kostte, d.i. 48 + 18 = 66 groten. Honderd eieren kostten 6 plak of 12 groten. Een paar ‘hoger scoen’ met dubbele zolen 8 plak of 16 groten. Een timmerman verdiende 6 plak daags of 12 groten, een knaap 5 plak of 10 groten d.i. niet veel minder dan de meester timmerman. In 1526 spreekt Cornelis Everaert in zijn ‘Vigelie’Ga naar voetnoot4 van 12 groten als ‘een zomersche dachuere’ voor een (niet nader bepaalde) ‘cnape’. Tot 1559 verdiende een lakenredersgezel te Antwerpen voor 12 volle werkuren hoogstens 11 groten en 1 groot per overuur; na een staking onder de gezellen werd dat 12 en in 1564 12 à 14 grotenGa naar voetnoot5. In ‘Een ander spel van de groote hel’ (van 1564/5?)Ga naar voetnoot6 lezen we dat ‘timmermans, metselaers (verdienden) ses stuvers daechs’ of 12 groten maar ook dat Die cuijpers, hoort deese arme sloven,
die sestien stuvers daechs plagen te winnen...
nu soudense honger lijden, cont wijf niet spinnen.
Zestien stuivers is volgens B.H. Erné die dit spel uitgaf voor deze tijd een ongehoord hoog dagloon dat ironisch moet worden genomenGa naar voetnoot7. Dat komt | |
[pagina 315]
| |
overeen met de cijfers betreffend de lakenredersgezel. Maar volgens J. van HoutteGa naar voetnoot8 verdiende in 1588 een meester metser of een timmerman te Gent 13 stuivers of 26 groten, te Antwerpen 14 stuivers of 28 groten, en een knaap de helft daarvan, waaruit we moeten besluiten dat sedert 1559 het loon van de knaap niet merkelijk verhoogd werd, dat van de meester ambachtsman echter verdubbeld, ten gevolge van de economische crisis en vooral van de import van Amerikaans zilver. In 1465 nu krijgt de rederijker De Roovere van de stad Brugge 6 p. gr. 's jaars of 1440 grotenGa naar voetnoot9. We zullen wel niet ver van de waarheid zijn als we het loon van een metselaar of timmerman in dat jaar op 12 groten stellen, wat zijn toelage op de waarde van ongeveer 120 zulke werkdagen brengt. In 1471 krijgt Colijn Caillieu van de stad Brussel een jaargeld van ‘12 peters van 54 plakken’, d.i. 648 plakken of 1296 groten, d.i. meer dan er iets vroeger aan de stadsschilder Rogier van der Weyden werd gegevenGa naar voetnoot10 en wel ongeveer 100 werkdagen. In 1485/6 wordt hij opgevolgd door Smeken die dit jaar reeds een vergoeding ontving van 20 s. = 240 groten en als zijn opvolger een jaargeld van 3 lb. 7 s. 6 d. of 720 + 84 + 6 = 810 groten of ongeveer 68 werkdagen. In 1513 krijgt Joos van Coye te Oudenaarde een jaargeld van 12 ponden ParisisGa naar voetnoot11, dat is 240 groten of als we het dagloon op 12 groten stellen slechts 20 werkdagen. Dit bedrag krijgt Castelein in 1535 alleen reeds om meegegaan te zijn naar BruggeGa naar voetnoot12. In 1602 krijgt Lodewijk van den Berghe te Diest 12 RijnsguldenGa naar voetnoot13. Volgens Groebe is de Rijnsgulden in 1605 100 groten waardGa naar voetnoot14. Twaalf Rijnsgulden zouden dan gelijk zijn aan 1200 groten of tegen 26 groten per werkdag (zie Van Houtte) ongeveer 46 werkdagen. Hij had daarvoor een goed omschreven taak; hij moest de gildebroeders onderwijzen en hun gedichten corrigeren. Aan drie verschillende auteurs van zinnespelen wordt in 1527 te Oudenaarde resp. 2, 4 en 5 (aan Castelein, de aanzienlijkste!) pond Parisis ge- | |
[pagina 316]
| |
schonken’Ga naar voetnoot15, dat zijn tegen 12 gr. per werkdag ongeveer 4, 7 en 9 werkdagen. In 1595 krijgt de Latinist en schoolmeester Lindanus van de stad Dendermonde ‘over eene gratuyteyt voor het dichten, componeren ende vertooghen van het spel van Sente Margriete’ 20 s. gr.Ga naar voetnoot16, d.i. 240 groten of tegen 26 groten ongeveer 9 werkdagen. De gezellen, die de verrijzenis ons Heren te Dendermonde spelen, ontvangen in 1391/2 2 s. 9 d. gr. of 33 groten, in 1407/8 13 s. 4 d. gr. of 160 groten, in 1429/30 6 s. gr. of 72 grotenGa naar voetnoot17, d.i. tegen 12 groten per werkdag ongeveer 3, 13 en 6 werkdagen. Margereta Clinckx legateert in het begin van de XVIe eeuw aan de Leeuwark te Dendermonde jaarlijks 3 pond groten om de Verrijzenis te spelen in het koor van de kerk (wat tot het einde van het ancien régime is volgehouden), of ongeveer 60 werkdagen op dat ogenblikGa naar voetnoot18. In 1519 krijgen de spelers van de Passie te Oudenaarde 30 pond Parisis of 600 groten of ongeveer 50 werkdagen. In 1527 krijgen ze bepaaldelijk ‘voor de costen die zy gedaen hebben van schavauten ende habillementen’Ga naar voetnoot19 14 pond par. of ± 24 werkdagen. De huur van een nieuw lokaal kost te Oudenaarde in 1521 14 pond ParisisGa naar voetnoot20 of ongeveer 23 werkdagen per jaar. De Goudbloem en de Violier te Antwerpen krijgen in 1490 voortaan ieder een jaarlijkse toelage van 12 RijnsguldenGa naar voetnoot21. De Rijnsgulden was in het begin van de XVIe eeuw 40 groten waardGa naar voetnoot22, maakt 40 werkdagen. Het is wel merkwaardig dat de stadsregeringen, waarschijnlijk om wille van het prestige van de stad, zo royaal waren in het bekostigen van het optreden van hun rederijkkamers in andere steden. De deelname van de Oudenaardse rederijkers aan het landjuweel te Gent kost het stadsbestuur 2280 p. 19 s 3 d. ParisisGa naar voetnoot23 of 3800 werkdagen. De H. Geest van Brugge krijgt voor zijn deelname 150 pond grotenGa naar voetnoot24 of ongeveer 300 werkdagen, de Groeiende Boom van Lier voor | |
[pagina 317]
| |
het landjuweel te Antwerpen in 1561 200 guldenGa naar voetnoot25. Als dat karolusgulden geweest zijn die 20 stuivers van 2 groten teldenGa naar voetnoot26 maakt dat meer dan 600 werkdagen. Brussel geeft aan het Mariakransken voor hetzelfde landjuweel twee toelagen van 1000 Karolusgulden op voorwaarde dat de uitrusting het bezit zou blijven van de stad voor de versiering van ommegangen en dergelijkeGa naar voetnoot27. Voor het ‘onthalen en traiteren... vier daghen lang van de rhetorisienen van de Coorenblomme van de stad van Brussel die met grooten ghetalle... te peerde ende te waghen’ de rederijkers komen ‘besuecken omme liefde ende vrintschap’ betaalt de stad Dendermonde in 1562/3 8 Id. 6 s. 8d. gr.Ga naar voetnoot28 = 2000 gr. = ongeveer 166 werkdagen. Aan feestmalen werd blijkbaar veel geld besteed. Het feestmaal ter ere van Keizer Karel te Oudenaarde in 1519 kost ‘van vierne, van loven, van rhetorijcken, van prijsen te haelne, ende andere schoene ghenouchten’ 154 pond ParisisGa naar voetnoot29 of 250 werkdagen; een ander feestmaal in 1526 voor het vieren van de vrede met Frankrijk kost 298 pond ParisisGa naar voetnoot30 of 500 werkdagen.
Antwerpen E. De Bock |
|