Het speel-schuytje met vrolyke naay-meysjes zingende en queelende de aldernieuwste gezangen(1751)–Anoniem Het speel-schuytje met vrolyke naay-meysjes zingende en queelende de aldernieuwste gezangen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Bedurve Huyshouden, in de verkeerde waereld, of de Vrouw met de broek, binnen deze Stad. Op een plaizierge Voys. IK wil gaen zingen mijn Avond Lied en ik wil gaen, Al zou'er mijn Vlesje met Sadelijn niet blyven staen. Al sou mijn vlesje met Sadelijn verloren zijn. Al evenwel moet 'er mijn Avond-Lied gesongen zijn. Door een naeuw straetje quam ik gegaen, Daar was een vrouw die sloeg haar man: Was dat niet qualijk gedaen? Zy sloeg hem al zo zeere, van boven op zijn lijf, Tot dat hy om genaden bad, En zeyde mijn lieve wijf. Dat gy al om genaden bid en dat is regt, Want gy zult seggen mijn wijfje lief? En ik sal seggen mijn Knegt. Johan al van zijn werk quam was moe en [pagina 7] [p. 7] mat, Een ander al by zijn wijfje sliep: Wat raere kool was dat. Johannes aan de Tafel zat, hy keek zoo bang: Hy keek al na Ledikant, Het zoene dat duerde te lang. Daer staet een Potje met Kajang kom zet het by het vuur, dat kanje in je darmen stooten, Sonder sout of suur. Johannes hier, Johannes hier, verklap my niet: Ik zal 't niet doen mijn wijfje lief, Slaet gy my niet. 'k Zal u niet slaen Johannesje, als gy zwijgt stil, Maer dan moet gy te vreede zijn, als ik wil doen mijn wil. Mijn wijfje lief: mijn wijfje lief, dat sal ik doen; Maer gy moet ook te vrede zijn, als ik een ander soen. Zyn wijf hier op van 't bed af sprong: en nam de Tang; Waer mee zy sloeg Johannesje twee uuren lang. Genaden lief: genaden lief: ik zal 't niet doen: Ik sal met u te vreede zijn; en houwen mijn fatsoen. Johannesje, Johannesje, dan is het goed, Ook zult gy doen wat 'k hebben wil: O Ja, mijn wijfje zoet. Vorige Volgende