Spektator. Jaargang 19
(1990)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |||||||||
De problematiek van de teksteditie in internationaal perspectief
| |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
Erschließung durch Erläuterungen und durch Register, die den Benutzer bei seiner eigenen Beschäftigung mit diesen Texten unterstützen’ (p. 11). Enkele bladzijden verder, in het kapittel ‘Von den Erfordernissen und den Zwecken der Textologie’, ziet Siegfried Scheibe, voorzitter van de ‘Gruppe Textologie’ van het ‘Zentralinstitut für Literaturgeschichte der Akademie der Wissenschaften der DDR,’ de textologie als de wetenschap ‘die ein Werk in seinen textgeschichtlichen Wandlungen untersucht, analysiert und für die allgemeine Benutzung aufbereitet. Zur Lösung dieser Aufgabe gehören die vollständige Sammlung der überlieferten Materialien, ihre Entzifferung, ihre Beziehung aufeinander, ihre Analyse und ihre adäquate Wiedergabe’ (p. 22). De uiteindelijke opdracht van de textologie is te komen tot een wetenschappelijk verantwoorde tekstuitgave, waarin een werk in zijn verschillende stadia van ontstaan gepresenteerd wordt. Daartoe dient al het overgeleverd tekstmateriaal verzameld, geordend en geanalyseerd te worden. Nu is het niet nodig dat de volledige ontstaansgeschiedenis van een werk met opgave van alle voorkomende varianten en alle materiaal over de tekst in elke uitgave even uitvoerig aan bod komt; al naargelang van het publiek dat men wil bereiken kan de editie meer of minder gegevens opnemen. Waltraud Hagen onderscheidt in dit verband een viertal basistypes van tekstuitgaveGa naar eind6: | |||||||||
1. De historisch-kritische editieDeze dient alle geautoriseerde tekstgetuigen - d.i. alle handschriften, drukken, e.d. waar de auteur rechtstreeks bij betrokken was - te verzamelen, te beschrijven en te dateren, en vervolgens de versie, die de basistekst (de zgn. Edierter Text) voor de uitgave zal gaan vormen, vast te stellen. Deze versie moet het werk van de auteur in een bepaald stadium representeren; daarvoor wordt dikwijls de eerste druk gekozen, soms ook de laatste geautoriseerde, de zgn. ‘Fassung letzter Hand’. De editeur heeft als opdracht de gekozen versie zo getrouw mogelijk weer te geven, en alleen manifeste fouten te verbeteren. Anderzijds moet hij ook de volledige ontwikkeling van de tekst bij leven van de auteur (dus in principe vanaf de eerste handschriftelijke versie tot de laatste geautoriseerde uitgave) de lezer aanbieden. Tot de opdracht van de editeur van een historisch-kritische uitgave behoort verder nog de weergave van de ontstaansgeschiedenis van het werk en van de onmiddellijke receptie, het geven van woordverklaring en van toelichting van realia, en het opmaken van registers. Het spreekt vanzelf dat historisch-kritische uitgaven zeer arbeidsintensief zijn en veel geldmiddelen opslorpen. Ze zijn derhalve alleen te verantwoorden wanneer het werk van belangrijke auteurs aan de orde is. Naast historisch-kritische edities van het gehele oeuvre van een auteur, kunnen ook dergelijke uitgaven van één werk van een auteur voorkomen. | |||||||||
2. De kritische uitgaveNiet in de betekenis van de uitgave van een gecontamineerde tekst, waarbij het voetnotenapparaat fungeert als rechtvaardiging voor de ingrepen van de | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
editeur, maar wel in de betekenis van de editie van een tekstgetrouwe versie, vastgesteld op basis van een kritische analyse van de tekstoverlevering, zonder dat de tekstgeschiedenis in extenso wordt weergegeven. | |||||||||
3 en 4. De studie- en de leesuitgaveDeze zijn beide gericht op een groter publiek. De leesuitgave wil de lectuur van de tekst vergemakkelijken door woordverklaring, opheldering van realia, e.d. mee te geven. De studieuitgave ‘populariseert’ de resultaten van de wetenschappelijke editie. Zij dient een correcte tekst in een bepaald stadium van de tekstontwikkeling aan te bieden (waarbij, zoals in de leesuitgave, spelling en interpunctie soms gemoderniseerd worden); daarnaast geeft ze enige informatie over ontstaansgeschiedenis en tekstontwikkeling, en brengt ze, net als de leesuitgave, verklaring van woorden en realia. Studieuitgaven steunen niet altijd op historisch-kritische edities, b.v. omdat die voor bepaalde auteurs (b.v. hedendaagse) nog niet mogelijk zijn; ze vervullen dan een waardevolle interimsfunctie. Als speciale editievormen citeert W. Hagen tenslotte de facsimile-uitgave en de regestuitgave; deze laatste wordt b.v. voor zeer omvangrijke brievencorpora gebruikt.Ga naar eind7
De textologie houdt zich hoofdzakelijk bezig met de historisch-kritische editie; deze vorm van teksteditie laat de meest diverse editorische problemen aan bod komen, en vormt dikwijls de basis voor andere editiesoorten. Siegfried Scheibe wijst er in zijn bijdrage ‘Von den Erfordernissen und den Zwecken der Textologie’ in het handboek Vom Umgang mit EditionenGa naar eind8 op dat de wortels van de huidige textologie te vinden zijn in de Renaissance, een tijd waarin naar de klassieke Griekse en Latijnse teksten teruggegrepen werd. Weldra kwam men tot de vaststelling dat die teksten moesten gezuiverd worden van allerlei tekstbederf dat er in de loop der eeuwen ingeslopen was; m.a.w. de tekst diende in zijn oorspronkelijke, de auteurstekst zo dicht mogelijk benaderende vorm hersteld te worden. De editietechniek van de klassieke filologie werd naderhand eveneens toegepast in uitgaven van oudere literatuur in Westerse talen; ook daar beschikt de editeur meestal niet over een autograaf of een geautoriseerde druk, maar moet hij proberen op basis van emendaties en conjecturen in de overgeleverde versies de oorspronkelijke auteurstekst zo goed mogelijk te herstellen. Het punt is nu dat wanneer 19de-eeuwse editeurs zich gaan inlaten met moderne auteurs (b.v. 18de- of 19de-eeuwse) van wie er wél autografen en/of geautoriseerde drukken overgeleverd zijn, zij zich aanvankelijk spiegelen aan de editiemethodes van de klassieke filologie en de mediëvistiek. Meestal vertrekken zij van de laatste auteursversie, de zgn. ‘Fassung letzter Hand’ en gaan ze daarin, op basis van vroegere versies, ‘verbeteringen’ aanbrengen. Pas in de loop van de 20ste eeuw groeit het inzicht dat edities van moderne literatuur in wezen anders moeten aangepakt worden, omdat men in de regel van een totaal andere overleveringssituatie vertrekt dan bij oudere teksten. De door de auteur bedoelde tekst moet immers meestal niet meer gereconstrueerd worden, hij is er in de vorm van één of meer geautoriseerde | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
getuigen (handschriften en/of drukken). Opgave van de editie is niet langer een vaste, definitieve auteurstekst te reconstrueren, maar wel: de ontwikkeling van de tekst vanaf het eerste ontwerp tot de laatste geautoriseerde versie weer te geven. Geleidelijk aan gingen de edities met deze nieuwe inzichten rekening houden, maar anderzijds ontstond er op methodologisch gebied een chaotische toestand: elke tekstuitgever achtte het nodig van eigen principes uit te gaan, en een eigen werkwijze (b.v. een eigen sigelsysteem) te ontwikkelen. Gevolg: de gebruiker van diverse tekstedities heeft geen enkel houvast, en dient zich voor elke tekstuitgave, vaak ten koste van veel moeite en inspanning, in te werken in de gevolgde werkwijze van de editeur. Vandaar dat ernaar gestreefd wordt voor edities van moderne teksten te beschikken over een aantal vaste, doorzichtige, algemeen aanvaarde modellen, die naargelang van de overleveringssituatie van het materiaal in de concrete tekstuitgave kunnen worden aangewend. Zowel in het geciteerde Vom Umgang mit Editionen als in een discussiedocument voor het Berlijns colloquium van januari 1989 (waarover straks meer) bespreekt Scheibe de verschillende manieren waarop het variantenapparaat in een historisch-kritische uitgave kan ingericht worden.Ga naar eind9 Uit de Duitse editiepraktijk van de laatste decennia treden grosso modo een viertal basismodellen naar voren: | |||||||||
1. Het gelemmatiseerd apparaat (fig. 1, achter de noten)Waarbij de afwijkingen van de gepubliceerde versie meegedeeld worden in voetnoten, of achteraan in het werk of in een afzonderlijk boekdeel. | |||||||||
2. Het ‘Einblendungsapparat’ (inclusief apparaat) (fig. 2)De varianten - uit één getuige of uit diverse getuigen - worden in de geëditeerde tekst tussen haakjes ingelast. De grondlaag van de tekstuitgave is af te lezen door weglating van alles wat tussen haakjes (of andere diacritische tekens) geplaatst is. Een dergelijk apparaat komt voor de lezer dikwijls als heel gecompliceerd over. | |||||||||
3. Het trapsgewijs opgebouwd apparaat (fig. 3)Wordt vooral aangewend bij de weergave van handschriften met veel onmiddellijke varianten. De tekst van de grondlaag wordt onderbroken van zodra een variant optreedt, en gaat voort op een volgende regel, tot waar er een nieuwe variant staat. Op die manier ontstaat inderdaad een bladspiegel in de vorm van een trap (of kleinere trapjes). | |||||||||
4. Het synoptisch apparaat (fig. 4)Waarbij de tekst van de grondlaag volledig wordt afgedrukt en in regelparallellisering de afwijkingen van andere versies op telkens aparte regels worden toegevoegd. Op deze wijze is de tekstontwikkeling van een bepaalde plaats verticaal af te lezen, en kan elke versie ook horizontaal gelezen worden. | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
Daarbij wordt de versie die overeenkomt met de basistekst soms vetjes afgedrukt. Om dit soort editieapparaat te kunnen aanwenden moeten de verschillende versies vrij sterk op elkaar betrokken zijn.
Een apart geval vormt de alomgeprezen Frankfurter Ausgabe van het verzameld werk van Friedrich Hölderlin, dat sedert 1975 door D.E. Sattler wordt uitgegeven. In deze editie vinden we naast de weergave van ontstaansgeschiedenis en overlevering, elk werk in feite vier maal afgedrukt. Er is op de eerste plaats een facsimile van het handschrift, met daarnaast een minutieuze transcriptie ervan. De lezer heeft derhalve de handschriftelijke tekst in de vorm van een facsimile bij de hand. Vervolgens wordt de tekst in een synoptisch apparaat weergegeven, waarbij voor alle duidelijkheid de uiteindelijke versie vetjes wordt gezet; deze wordt dan daarna nog eens afzonderlijk als basistekst afgedrukt. Onnodig te zeggen dat de hier gevolgde editiemethode bijzonder arbeidsintensief en duur is, en - om in de Duitse context te blijven - bijna ‘des Guten zuviel’! Maar Sattler heeft het toch maar gepresteerd om tot dusver een 15tal boekdelen op deze wijze te bezorgen.
De vier editiemodellen die Scheibe bespreekt, zijn volgens hem de basismodellen, die elke editeur en elke gebruiker van tekstedities zou moeten kennen, en die overeenkomstig met de gegeven overleveringssituatie kunnen toegepast worden. Daarbij sluit Scheibe niet uit dat diverse modellen tegelijk voor het werk van één auteur of zelfs voor de uitgave van één werk van een auteur kunnen gebruikt worden.
Dezelfde bezorgdheid tot uniformisering en definiëring van een aantal basisgegevens in de textologie, heeft Siegfried Scheibe ertoe geleid in januari 1989 in Oost-Berlijn een internationaal editiecolloquium samen te roepen.Ga naar eind10 Doelstelling van dit ‘Internationales Editionskolloquium’ was de bespreking van drie thema's:
Op het colloquium werd een poging gedaan een aantal editorische begrippen precies te definiëren; zo werd o.a. getracht het begrip werk editorisch te bepalen. Ter discussie stonden twee definities van S. Scheibe die het werk respectievelijk vanuit de auteur en vanuit het materiaal beschrijven. De formulering van beide definities lokte overigens heel wat discussie, vragen en tegenvoorstellen uit, waarvan ik de essentie zal proberen weer te geven.
| |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
Op het Berlijns colloquium was het in ieder geval duidelijk hoe moeilijk het is precieze editorische begrippen af te bakenen en algemeen aanvaarde definities te formuleren. Met name de discussie rond het begrip versie was illustratief in dit opzicht.
Ik heb tot dusver vrij lang stilgestaan bij de inzichten van de textologie zoals deze in de Duitstalige wereld aan het evolueren is. Ik heb dat met opzet gedaan omdat zich daar in het theoretische vlak van de teksteditie belangrijke ontwikkelingen voordoen, ondersteund overigens door de praktijk van ettelijke breed uitgebouwde historisch-kritische edities. Er zijn sedert de publikatie van het standaardwerk uit 1971, Texte und Varianten. Probleme ihrer Edition und Interpretation (München, Beck), onder redactie van de reeds vernoemde Gunter Martens en Hans Zeller, met tevens een belangrijke bijdrage van Siegfried Scheibe, heel wat Duitstalige artikels over de textologie verschenen. Het Zeitschrift für deutsche Philologie alleen al wijdde in de | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
jaren tachtig tweemaal, resp. in 1982 en in 1986, een themanummer aan de editieproblematiek.Ga naar eind13 Diverse colloquia hielden zich bezig met de problematiek in 't algemeen of met deelgebieden als de uitgave van al dan niet voltooide manuscripten, van brieven, etc.Ga naar eind14 Sedert 1987 verschijnt bij Niemeyer in Tübingen een jaarboek Editio. Internationales Jahrbuch für Editionswissenschaft onder redactie van Winfried Woesler uit Osnabrück. (Terloops gezegd: het zou wenselijk zijn dat er eerlang in dit internationaal forum een overzichtsartikel zou verschijnen van wat er gebeurt op het gebied van de editie van de Nederlandse literatuur (o.a. in de schoot van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities), al was het maar om ook in dit vlak de werkzaamheden uit het Nederlands taalgebied internationaal de bekendheid te geven waar ze recht op hebben). Tenslotte is er het reeds geciteerde Vom Umgang mit Editionen uit 1988 dat m.i. eveneens als een standaardwerk kan beschouwd worden. Bovendien spreken de auteurs en redacteuren van deze publikaties en de inrichters van de colloquia rond editieproblematiek meestal vanuit hun ervaringen met concrete historisch-kritische tekstuitgaven. En er zijn er de laatste decennia in het Duits taalgebied heel wat op 't getouw gezet, die thans in bewerking of reeds voltooid zijn. Ik vermeld slechts het verzameld werk van Conrad Ferdinand Meyer, de diverse Goethe-edities, de ‘Stuttgarter’ en de ‘Frankfurter Ausgabe’ van het verzameld werk van Friedrich Hölderlin, de uitgave van de ‘Werke und Briefe’ van Clemens Brentano, en de lijst kan verder uitgebreid worden.
Ik wees er in mijn inleiding via een citaat van Marita Mathijsen reeds op dat het Bureau Basisvoorziening Tekstedities, dat in feite gegroeid is uit de Utrechtse school van teksteditie rond Prof. Sötemann, aansluit bij de Duitse editieschool, en dat er in Nederland geen toepassingen zijn van de Angelsaksische tekstkritische richting. Het zij mij geoorloofd hier bij wijze van korte excursus een paar woorden te zeggen over de Angelsaksische (m.n. Amerikaanse) editorische praktijk, die stoelt op de copy-text-theorie. Deze werd voor het eerst beschreven door W.W. Greg in een artikel van 1950 onder de titel ‘The Rationale of Copy-text’Ga naar eind15, en verder uitgewerkt o.a. door Fredson Bowers en G.T. Tanselle. Gregs theorie komt hierop neer dat de editeur, in zijn zoeken naar de juiste auteurstekst in de vorm zoals de auteur hem heeft bedoeld, moet vertrekken van een basistekst, een zgn. ‘copy-text’. Wanneer er geen duidelijke tegen-indicaties zijn, is het volgens Greg het veiligst als copy-text de eerste druk te nemen, zeker wanneer er geen manuscript is overgeleverd. De eerste druk staat immers normaal het dichtst bij de auteurstekst. Hij moet voor wat o.a. de spelling en de interpunctie betreft (wat Greg met het begrip ‘accidentals’ aanduidt) trouw gevolgd worden, terwijl voor de zgn. ‘substantives’ (de woorden van de tekst) eventuele auteursvarianten uit latere versies van het werk in de copy-text kunnen opgenomen worden. De filosofie die hierachter steekt is dat een auteur die zijn werk herziet, meestal weinig aandacht over heeft voor spelling en interpunctie en veel meer voor de woorden van de tekst zelf. ‘Accidentals’ als spelling en interpunctie uit de eerste druk sluiten derhalve normaliter het dichtst aan bij de auteurs- | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
intenties, ook wanneer de auteur zijn werk later herzien heeft. Greg is in de keuze van de copy-text nochtans soepel: hij wil slechts een richtlijn geven in twijfelgevallen. Wanneer het anderzijds b.v. vaststaat dat de auteur zijn werk nauwgezet herzien heeft zowel wat de ‘accidentals’ als de ‘substantives’ betreft, kan een herziene uitgave als ‘copy-text’ fungeren. Is er een manuscript, b.v. een netschrift, dan kan dat ‘copy-text’ worden. Gregs theorie is van toepassing wanneer de verschillende edities in een rechtstreekse lijn op de eerste, en deze op haar beurt op het manuscript, teruggaan. In de situatie waarin twee of meer versies elk op zichzelf teruggaan op een verloren stamvader (b.v. op een manuscript) meent Fredson Bowers, die in dit vlak Greg heeft aangevuld, dat deze verloren tekst moet gereconstrueerd worden, en dat deze gereconstrueerde ‘copy-tekst’ dan - net zoals een gewone ‘copy-tekst’ - kan geëmendeerd worden vanuit latere versies.Ga naar eind16 Gregs theorie ligt o.a. aan de basis van de tekstuitgaven van het in 1963 opgerichte ‘Center for Editions of American Authors’Ga naar eind17 (in 1976 opgevolgd door het ‘Center for Scholarly Editions’). Tegen edities op basis van de copy-text-theorie kan men het fundamenteel bezwaar inbrengen dat het resultaat een ‘kritische’, een eclectische tekst is, die als dusdanig nooit bestaan of gefunctioneerd heeft. In dit opzicht staat de copy-text-theorie diametraal tegenover de Duitse editorische inzichten. Ter afsluiting van deze excursus moge ik verwijzen naar een vrij recent artikel (1986) van G.T. Tanselle in het tijdschrift Studies in Bibliography, waarin deze het goed recht van de constructie van een eclectische tekst verdedigt: ‘The issue is not whether eclectic texts as a genre are defensible but how best to produce them: when to be eclectic, how much departure from a documentary form of a work is allowable and desirable, whether editors should introduce emendations of their own in addition to readings drawn from other texts, and what principles or standards should underlie alterations of either kind’.Ga naar eind18
Ik keer terug naar Nederland. Naar het voorbeeld van de Duitse editieschool en in aansluiting bij Duitse editorische inzichten werden in Nederland in het afgelopen decennium merkwaardige resultaten geboekt. Ik vermeld, wat de literatuur betreft, de historisch-kritische uitgaven van de gedichten van Bloem door Sötemann en van Vliet, van de gedichten van Leopold door Sötemann, van Vliet en Dorleijn, van Een Ontgoocheling van Elsschot door A. Kets-Vree; ik moge verwijzen naar de editie van de brieven van De Schoolmeester door M. Mathijsen; en er is de thans in publikatie zijnde kritische leesuitgave van het volledige werk van Couperus.Ga naar eind19 Het verheugt me zeer dat eminente vertegenwoordigers van de Nederlandse editieschool aanvaard hebben hier vandaag het woord te voeren, waardoor ik me tevens ervan ontslagen acht nader in te gaan op deze tekstuitgaven. Onze Nederlandse collega's zullen het straks daarover allicht uitvoeriger hebben.
En hoe is de situatie in Vlaanderen op het gebied van de wetenschappelijke uitgave van teksten, inclusief epistolaire geschriften, i.v.m. onze 19de-eeuwse literatuur? In eerste instantie is er onze grootmeester Guido Gezelle. De | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
monumentale Jubileumuitgave van zijn werk is onvoltooid gebleven en dateert reeds uit de jaren dertig. Door het Centrum voor Gezellestudie te Antwerpen wordt o.l.v. Prof. J. Boets sedert 1980 het Verzameld Dichtwerk van Gezelle gepubliceerd.Ga naar eind20 Deze uitgave wil het volledig dichtwerk van Gezelle brengen, waarbij een scheiding wordt aangebracht tussen het gedeelte dat Gezelle zelf heeft gebundeld en dat wat de dichter ongebundeld heeft nagelaten. De editie geeft de zeven eigen bundels van Gezelle volgens de laatste uitgave die de auteur zelf ervan bezorgd heeft, de zgn. ‘Fassung letzter Hand’, zonder dat de varianten uit vorige versies worden meegedeeld (wat de Jubileumuitgave wél deed). In de editie van de ‘Nagelaten Gedichten’ wordt de tekstkeuze gedicht per gedicht verantwoord. Andere moderne wetenschappelijke edities van Vlaamse literatuur uit de 19de eeuw zie ik niet. Op het stuk van de uitgave van briefwisseling mogen we voor de laatste 25 jaar met recht o.a. verwijzen naar de brievenedities en -inventarissen van Willems en Snellaert door A. Deprez, de Conscience-brieven uitgegeven door G. Degroote, de Gezelle-briefwisseling uitgegeven door R.F. Lissens in 1970 en de onlangs (in 1987) door C. Verstraeten gepubliceerde briefwisseling Guido Gezelle - Ernest Rembry. En vorig jaar zag een rijk gedocumenteerde en geannoteerde ‘brieveneditie 1890-1894’ rond het ontstaan van ‘Van Nu en Straks’ het licht op basis van materiaal aanwezig in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen.Ga naar eind21 Daarmee houdt het ongeveer op. We staan inderdaad zowel wat de editie van correspondentie van Vlaamse schrijvers uit de 19de eeuw betreft als wat de wetenschappelijk verantwoorde uitgave van hun geschriften aangaat, nog aan het begin van de af te leggen weg. Alwie zich met een of ander aspect i.v.m. onze 19de eeuw bezighoudt, of een Vlaams auteur uit de 19de eeuw wil bestuderen, is bijna fataal verplicht in archieven of handschriftenafdelingen van bibliotheken ettelijke mappen en dozen briefwisseling te gaan doorpluizen en ontcijferen. Brieven vormen immers -hoeft het gezegd?- het middel bij uitstek om een tijd echt te leren kennen, om de ideeën van een auteur precies te kunnen achterhalen. Welke veel te weinig ontgonnen mijnen van gegevens liggen er niet in de vorm van briefwisseling verspreid in onze bibliotheken en archieven! Welke kolossale vooruitgang in de kennis en beoordeling van onze 19de eeuw zou publikatie en aldus algemene verspreiding van de belangrijkste van deze correspondenties niet betekenen! Ook wat de 19de-eeuwse literaire teksten zelf betreft, ontbreekt het geenszins aan materiaal! In het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen berust een schat aan manuscripten van - ik doe een losse greep - Conscience, Zetternam, De Geyter, Sleeckx, Van Kerckhoven, mevrouw Courtmans-Berchmans, Dautzenberg, August en Renier Snieders. Wanneer komen er tekstedities van de beste werken van onze belangrijkste 19de eeuwers waarin de handschriftelijke versie, de eerste druk en gebeurlijk andere geautoriseerde drukken een plaats krijgen? In synopsis als het kan en waar het wenselijk is, maar ook edities waarin b.v. de eerste druk als basistekst fungeert en de handschriftelijke varianten of varianten uit latere geautoriseerde drukken in het variantenapparaat worden opgenomen, lijken | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
mij uiterst waardevol. En dat er varianten te signaleren vallen is duidelijk! Men bekijke b.v. het manuscript van Mijnheer Luchtervelde van Zetternam, dat krioelt van geschrapte en herschreven tekstgedeeltes: een echte goudmijn voor de studie van de tekstgenese van dit werk. En dan is er natuurlijk het geval Conscience! In het AMVC bevinden zich welgeteld 81 dozen met bijna alle handschriften van Consciences proza. Ook in deze stukken zijn heel wat varianten in de vorm van schrappingen en corrrecties terug te vinden. Welke nationale of regionale politieke, wetenschappelijke of culturele instantie durft het aan geld ter beschikking te stellen voor een wetenschappelijk verantwoorde Conscience-editie o.a. op basis van al dit materiaal, waarin naast de teksten zelf tevens het materiaal i.v.m. ontstaansgeschiedenis, overlevering en onmiddellijke receptie zou gepresenteerd worden? Wanneer ik zeg dat ‘bijna’ alle handschriften van Conscience in het AMVC zijn, dan formuleer ik dat met opzet zo, want b.v. van Het Wonderjaer is er geen manuscript bewaard. Het Wonderjaer is nochtans een merkwaardig geval. Conscience schreef het werk in 1837 onder de titel In 't Wonderjaer [1566] als een verheerlijking van de opstand van de geuzen tegen Spanje. In 1843 verscheen een herschreven Het Wonderjaer [1566], waarin Conscience de roman o.a. heel wat katholieker, minder anti-Spaans, en ‘braver’ in het amoureuze vlak gemaakt heeft. Zowel Piet Couttenier als Jacques Van Bergen hebben enkele jaren geleden op een en ander gewezen.Ga naar eind22 Ik geloof dat een synoptische uitgave van deze twee versies - want het zijn twee versies van één roman (cfr. Scheibes definitie van versie) - exemplarisch zou kunnen zijn voor het belang van de synoptische teksteditie in 't algemeen. Ik ben ervan overtuigd dat een weergave in regelparallellisering, en, waar passages te zeer van mekaar afwijken, in kolommen, nog veel minutieuzer dan thans het geval is of kan zijn, allerlei significante verschillen tussen de twee versies zal aan het licht brengen. Zo b.v. zal men beter dan thans kunnen antwoorden op de vraag of Consciences Wonderjaer van 1843 een coherent geheel vormt, of er in 1843 relicten uit 1837 gebleven zijn die in tegenspraak zijn met de nieuwe context, e.d.m. Het spreekt vanzelf dat in een dergelijke teksteditie ook eventuele latere geautoriseerde drukken moeten betrokken worden, alsmede materiaal over de tekst in de vorm van briefwisseling, onmiddellijke receptie, etc.
Waartoe moeten nu deze tekstuitgaven dienen? In eerste instantie om de ontwikkeling van de tekst beter te kunnen begrijpen. Het is immers voor de uiteindelijke tekstinterpretatie van groot belang te weten wat er in het handschrift gestaan heeft, geschrapt is of toegevoegd werd, of wat de auteur in een latere versie wijzigde. Maar vooral is een wetenschappelijke editie van belang omdat zij de noodzakelijke grondslag legt voor verder onderzoek. Zij wijst aan hoe de auteurstekst er precies uitziet, of men wel de juiste auteurstekst bestudeert, met welk stadium van tekst in de evolutie van het werk van de auteur men te doen heeft, hoe het werk in de loop van zijn ontstaansgeschiedenis geëvolueerd is en welke conclusies daaruit te trekken zijn voor de werkwijze van de auteur. Zij zal - om alleen dit voorbeeld te citeren - duidelijk maken dat men bij de studie van het werk van P.F. | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
Van Kerckhoven niet mag vertrekken van het Verzameld Werk van 1869-1873, want dit is editorisch gezien van geen enkele waarde. De zgn. editeur van 1869-1873 veranderde immers eigenmachtig nogal wat aan taal en zinsconstructie. Het is derhalve volstrekt onmogelijk om b.v. iets zinnigs over stijl en taal van Van Kerckhoven te zeggen op basis van dit Verzameld Werk. Het is duidelijk dat publikatie van wetenschappelijke, historisch-kritische uitgaven van onze belangrijkste 19de-eeuwse Vlaamse auteurs, of zelfs maar van hun belangrijkste werken, geld zal kosten en veel tijd zal vragen; alles moet natuurlijk niet ineens gebeuren: men zou projectmatig te werk kunnen gaan. Om tot dergelijke edities te komen zal er echter vooral een meer positieve ingesteldheid t.o.v. onze 19de-eeuwse literatuur noodzakelijk zijn. Doch van twee zaken één: Ofwel acht men de 19de-eeuwse Vlaamse letterkunde bestudering waard en waardig, en dan moeten er wetenschappelijk verantwoorde edities komen waarop verder onderzoek kan voortbouwen. Ofwel vindt men dat deze edities niet nodig zijn, overbodig zijn, en dat is m.i. eigenlijk hetzelfde als zeggen dat men de 19de-eeuwse Vlaamse literatuur geen serieuze bestudering waardig acht. Ik geloof trouwens dat dezelfde redenering ook voor onze 20ste-eeuwse literatuur opgaat, maar dat is een ander kapittel. | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
Figuur 1. J.H. Leopold: Gedichten I. De tijdens het leven van de dichter gepubliceerde pëezie. Histor.-krit. uitg. door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet. Deel 2. Apparaat en commentaar. 1983. p. 44.
| |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
Figuur 2. (Uit: S. Scheibe u.a.: Vom Umgang mit Editionen. 1988.)
| |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
Figuur 3. H. Zeller: Die Typen des germanistischen Varianten-Apparats und ein Vorschlag zu einem Apparat für Prosa. In: Zeitschrift für deutsche Philologie. Bd. 105 (1986). p. 58.
| |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
Figuur 4. A. Kets-Vree: Woord voor woord. Theorie en praktijk van de historisch-kritische uitgave van een prozatekst, gedemonstreerd aan Een ontgoocheling van Willem Elsschot. 1983. p. 242.
|
|