Spektator. Jaargang 19
(1990)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||
Rijklof Michaël van Goens en zijn ‘Oliekoeken’
| |||||||||||||
2. OntstaansgeschiedenisZoals elke historie heeft ook het Oliekoekenverhaal een directe voorgeschiedenis. Die begon voor wat Van Goens betreft met de publicatie in maart 1781 - kort na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) - van zijn Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam.Ga naar eind5 Het Politiek vertoog was niet bedoeld als pamflet maar als een geheim staatsstuk, uitsluitend bestemd voor enkele vooraanstaande ambtsdragers en daarom door de schrijver zelf gedistribueerd. Deze oorspronkelijke folio-editie werd aldus onder anderen toegezonden aan stadhouder Willem V, aan de hertog van Brunswijk en aan de engelse gezant in den Haag Sir Joseph Yorke. Maar het lijvige stuk bleef niet lang geheim. Heel snel verschenen er nadrukken in kwarto-formaat met Van Goens' portret op het titelblad.Ga naar eind6 | |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
Toen wist iedereen wie hier aan het woord was. Wat stond er nu in dat, thans publiek geworden Politiek vertoog te lezen? Het stuk behelsde van begin tot eind een scherpe aanval op de Amsterdamse handelspolitiek, die door haar eigenmachtig anti-engels optreden het grotere belang van de Republiek voortdurend zou schaden. De eind 1780 uitgebroken oorlog met Engeland was in Van Goens' ogen volledig te wijten aan het provocerend egoïsme van enkele Amsterdamse kooplieden als Jean de Neufville,Ga naar eind7 geruggesteund door een kortzichtig gemeentebestuur onder leiding van pensionaris Engelbert François van BerkelGa naar eind8 en burgemeester Egbert de Vrij Temminck.Ga naar eind9 Zij hadden zich niets aangetrokken van ons bondgenootschap met Engeland omdat hun eigen handelsvoordeel zwaarder woog. Totdat de Engelsen een groot aantal compromitterende papieren van de Amerikaanse gezant Henry LaurensGa naar eind10 in handen hadden gekregen die het bewijs leverden van een geheime handelsovereenkomst tussen de amerikaanse ‘rebellen’ en ‘Amsterdam’. Daarmee had Engeland het morele recht verworven om ons de oorlog te verklaren, iets waartoe de Republiek in het geheel niet was uitgerust. Nota bene door schuld van diezelfde Amsterdamse heren, aldus Van Goens. De Politiek vertoog schrijver vatte het door hem ten principale bestreden ‘sistema’ van de stad Amsterdam knap samen in vier hoofdpunten:
Bij deze vier hoofdpunten kwam dan nog een geheim artikel volgens hetwelk de stadhouder, voorzover niet exclusief de belangen van Amsterdam maar eerder die van de gehele Republiek dienend, evenzeer met kritische ogen bekeken moest worden.
Alsof Van Goens met dit alles nog niet genoeg op de Amsterdamse tenen was gaan staan, greep hij vervolgens naar een wat grover wapen. Zijn Oliekoeken-pamflet moest ook het brede publiek de ogen openen. Hoe dit geschrift tot stand was gekomen heeft hij zelf verteld in Some memorandums of my life: Ik moet volstrekt nog van een ander klein vergrijp spreken, waaraan ik mij schuldig moet bekennen en 't welk omtrent dien tijd [van het Politiek vertoog] begaan werd. De partijgeest te Amsterdam werd nu ten toppunt gevoerd, en de woede tegen den Hertog van Brusnwijk, ja zelfs tegen den Prins steeg bijna grenzeloos. Een mijner vriendinnen was eens toevallig in gezelschap geweest met eenige Amsterdammers. [...]Den dag nadat er zooveel over mij te doen was geweest, was de Amsterdamsche conversatie, heet van de naald, van stukje tot beetje bekend in het echte Amsterdamsche dialect, gekruid met al de noodige eeden, vloeken en andere kluchtige variatiën van | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
taal. Half was ik gebelgd en half lachte ik mij bijna dood bij het onderhoudende verhaal. Ik meen dit was omstreeks Pinksteren 1781, den dag nadat ik op de Synode als ouderling van de Schotsche kerk onzer stad tegenwoordig moest zijn. Den geheelen nacht had die kluchtige conversatie mij door 't hoofd gespeeld. Ongelukkig voor mij had ik korten tijd te voren Deken Swifts vertelsel van John Bull onder de oogen gekregen. De zaak kwam mij zoo geschikt als eenige in de wereld voor om in denzelfden stijl behandeld te worden. Dus, de deliberatiën van mijn deftigen Weleerwaarde mij niet zeer belangrijk noch onderhoudend voorkomende, ging ik in een hoekje zitten en schreef binnen twee uren en in de volle Synode een humoristisch soort sprookje in allegorischen stijl, waarin de geheelen staat van publieke zaken en vooral de belachlijke vooroordelen van de Amsterdamsche schreeuwers, zoowel tegen de Engelschen, den Hertog en den Prins, als ter gunste van hun eigen schuldigen Burgemeester en Pensionarissen ten toon gespreid, in een belachlijk en humoristisch licht gesteld werden. Vooraf de opmerking dat Van Goens zich op één punt in zijn bronopgave vergist. In werkelijkheid was niet Jonathan Swift maar diens vriend Dr. John Arbuthnot (1667-1735) de anonieme schrijver van The History of John Bull (1712). In deze politieke satire verhaalt de schrijver op allegorische wijze de geschiedenis van Engeland gedurende de laatste oorlogsjaren. De oorlog zelf wordt voorgesteld als een rechtsgeding. John Bull = Engeland, de achtereenvolgende parlementen treden op als zijn vrouwen, de kerk is zijn oude moeder, terwijl Holland wordt gepersonifieerd in de figuur van Nicolaas Frog.Ga naar eind12 ‘It might be extremely boring’, maar het wordt zo levendig verteld dat het zelfs nu nog amusante lectuur vormt ‘for those whom allegory does not disgust’ (Dobrée). Iets dergelijks heeft Van Goens dus door het hoofd gespeeld. Hij bestempelt zijn Zeeven Dorpen in Brandbeurtelings als ‘een humoristisch soort sprookje in allegorische stijl’ en als een satire. In beide gevallen moest men er volgens hem niet veel kwaad achter zoeken. Het was maar een aardigheidje van iemand die half gebelgd, half geamuseerd was. Die combinatie staat, naar Highet ons voorhoudt, garant voor de ware ‘satiric emotion’.Ga naar eind13 Maar mogen we Van Goens hier op zijn woord geloven? Zijn tekst zelf zal het ons leren. | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
3. Presentatie en opbouwVoor de hedendaagse lezer vormt de tekstpresentatie al een barrière. Het pamflet is - op enkele passages na - gedrukt in een onduidelijke ‘black letter’ met minimale regelafstand: onloochenbaar teken dat we met een ‘volksboek’ te maken hebben. De aanhef is inderdaad sprookjesachtig: ‘In een land geleegen op 52 graden N. Br. waaren zeven dorpen, die alle aan één heer toebehoorden en zoo digt by malkander lagen / dat men ze voor één dorp zou aangezien hebben / waardoor ze ook groten deels dezelfde voordeelen en vast altoos alle gevaren te samen deelden.’ Maar al gauw blijkt dat er van een idylle geen sprake is. De zeven dorpen (zeven provinciën van de Republiek) worden overheerst door het hoofddorp (Holland), waarbinnen weer de bewoners van een zeer Brede Straat (Amsterdam) de dienst uitmaken. En dat is tuig van de richel: want behalven dat twee derden van dat volk de insolenste [brutaalste] ploerten en ligtmissen waren / die niemand ontzagen en op de onbeschofste wys yder één kwalyk bejegenden / alles zeiden wat hun voor de bek kwam / en altoos spraken van elk maar den moel op te veegen [het smoelwerk open te snijden] / hoe zeer men ook reden had van te twyfelen of er agter al die snoeverye wel veel egte courage stak / zoo waren de ordentelykste en beschaafste altoos evenwel zoo trotsch op hun rykdom en neering / dat zy in den grond niemand achtten die niet in de grote Straat gewonnen en gebooren was / en by alle gelegenheden de seven dorpen alleen de wet stellen wilden.Ga naar eind14 Door hun riskant gedrag hebben zij al dikwijls gevaar van overslaande brand (oorlog) gewekt. Maar de Brede Straaters doen of ze doof zijn. Erger: zij verhinderen alle pogingen van andere dorpen en van de Ambachtsheer (stadhouder Willem V) zelf om voldoende blusmiddelen (oorlogsschepen) en waterputten (landmilitie) in gereedheid te houden. Totdat de onvermijdelijke catastrofe werkelijk plaatsvindt, wanneer een kruidenier uit de Brede Straat (Jean de Neufville) een partij olie (handelsovereenkomst) voordelig bemachtigt en vervolgens de magistraat weet over te halen om die olie in de schuur van de secretarisGa naar eind15 uit te branden: zogenaamd om iedereen op oliebollen (handelsvoordelen) te onthalen, maar in werkelijkheid om in een klap van zijn voorraad af te komen. Het resultaat laat zich raden: de brand is niet meer te stuiten. Als de Ambachtsheer de schuldige schout en secretaris ter verantwoording wil roepen, draaien deze brutaalweg de rollen om. Volgens hen valt hun niets te verwijten: zij wilden slechts alle boeren, ook die uit andere dorpen, tracteren. Schuld had daarentegen de Ambachtsheer die voor betere brandpreventie had moeten zorgen. Hun onbeschaamde taal wordt door de pluggen van de Brede Straat nog toegejuicht ook, terwijl men in de andere dorpen passief blijft. Dit alles tot genoegen van ‘zeker naburig Heer’ (de Franse koning Lodewijk XVI). Alleen een eerbiedwaardig grijsaard uit de Brede Straat is met droefheid geslagen. Hij raakt aan de praat met een Vreemdeling, die hem vraagt hoe het zo ver heeft kunnen komen. Volgt een korte geschiedenis van het stadhouderschap: hoe de Brede Straaters op slinkse wijze de positie van de Ambachtsheer trachten te ondermijnen, door eerst zijn voogd (de hertog van Brunswijk) en vervolgens | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
hemzelf in gebreke te stellen. Dat zij niet naar hem luisteren wilden was een ernstige fout, maar dat zij hem de schuld van de brand durven geven en de rest van het land tegen hem opstoken is een misdaad. Nu het hele volk razende is geworden, lijkt redding uitgesloten. Als de vreemdeling dit relaas aanhoord heeft, maakt hij zich meteen uit de voeten: ‘De lucht zelfs hier van dit land is besmettelyk!’ Hoewel in het aldus samengevatte verhaal tussenkopjes ontbreken, is door middel van sterretjes (*****) een typografische geleding aangebracht, die ook correspondeert met de inhoud:
Zoals men ziet is de compositie weloverwogen. De eigenlijke Historie is samengebald tot ongeveer één etmaal, met een onbepaalde voorgeschiedenis in I en een duistere, onbestemde toekomst aan het slot van IV. De brand zelf breekt uit in het holst van de nacht. Meer dan de helft van Zeeven Dorpen in Brand bestaat uit reflectie op het gebeuren in de vorm van een gesprek tussen de twee enigen die zich - ook letterlijk - van de Brede Straaters distantiëren: de Vreemdeling en de Grijsaard. Dat gesprek vindt immers grotendeels plaats in het huis van de oude man. | |||||||||||||
4. Wie is wie in de Brede Straat?Voor de tijdgenoot moet het niet zo moeilijk zijn geweest om deze allegorie te ontraadselen. En wie het nog niet helemaal snapte werd in de diverse vervolg-pamfletten wel nader geïformeerd. De meeste personen en situaties zijn hierboven dan ook stilzwijgend ingevuld. Problematisch blijven alleen de twee antagonisten: de Vreemdeling en de Grijsaard. Op zichzelf bezien zou het best kunnen, dat hier geen concreet persoon maar de voor een satire gebruikelijke figuur van de adversarius bedoeld is. Voor het literair effect maakt zoiets weinig verschil. Echter binnen de politieke contekst van 1781 heeft het wel degelijk zin naar potentiële kandidaten te zoeken. Van Goens wilde beslist meer dan een algemeen toepasbaar en dus vrijblijvend stukje schrijven. Zijn ‘geschiedenis van eergisteren’ valt allereerst te lezen als een sleutelverhaal. Met de Vreemdeling kan daarom niemand anders zijn bedoeld dan Sir Joseph Yorke (1724-1792), Engels gezant in de Republiek tot 16 december 1780.Ga naar eind16 Hij was een persoonlijke relatie van Van Goens, die voor hem ook zijn Some memorandums of my life heeft opgesteld. We | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
zagen al dat hij een van de uitverkorenen was die in maart 1781 (hij verbleef toen te Brussel) een exemplaar van het Politiek vertoog kreeg toegestuurd. Yorke kende de Republiek, waar hij al sinds 1751 gezant was, heel goed - zonder overigens ook maar een greintje sympathie voor het land en zijn bewoners te voelen. Als in Zeeven Dorpen in Brand met betrekking tot de Vreemdeling niettemin de indruk wordt gewekt van een onwetende passant, ‘die met het aanbreken van den dag door het groote dorp kwam reizen’Ga naar eind17, dan moet men deze gegevens wel verklaren uit de verhaalsituatie, waar concentratie in de tijd rond een zogenaamd blanco outsider geboden was. In feite zijn het natuurlijk de lezers die over het hoofd van de Vreemdeling informatie aangereikt krijgen. Yorke's overhaast vertrek uit de Republiek in december 1780 stemt in elk geval overeen met de wijze waarop de Vreemdeling de Zeven dorpen aan het eind ontvlucht. Alleen de bedaarde Grijsaard biedt zo nog enig interpretatieprobleem. Even zou men misschien aan Van Goens zelf kunnen denken, ware het niet dat zijn leeftijd, afkomst en temperament die weerspraken. De als ‘bedaard’ en ‘eerbiedwaardig’ aangeduide Grijsaard is volgens eigen zeggen ‘in de breede Straat gewonnen en geboren’.Ga naar eind18 Daarom lijkt de stadhoudersgezinde Mr. Joachim Rendorp (1728-1792), die met Yorke op goede voet stond en in februari 1781 voor het eerst burgemeester van Amsterdam werd, hier de aangewezen kandidaat. Rendorp was aanvankelijk democratisch Patriot, maar draaide later honderd-en-tachtig graden en eindigde als Oranje-aristocraat.Ga naar eind19 Nu alle poppetjes op hun plaats staan, klemt te meer de vraag naar de betekenis van Zeeven Dorpen in Brand in literair en politiek opzicht. | |||||||||||||
5. Een grimmig sprookjeBij het beoordelen van artistieke kwaliteit komt het vooral op de details aan. Het verdient daarom aandacht dat de allegorische opzet in de Historie van de Oliekoeken (juist als in The History of John Bull)Ga naar eind20 tot de kleinste onderdelen is volgehouden. Als voorbeeld noem ik het woord tracteren, dat hier in de dubbele betekenis van ‘onthalen’ en ‘een tractaat sluiten’ wordt gebruikt. En hoewel een satire zeker geen genuanceerde karaktertekening toelaat, heeft Van Goens toch in enkele regels het kontrast tussen de hooghartig-brutale Van Berckel en de gemakzuchtig-onnozele De Vrij Temminck weten aan te geven. De burgemeester verschijnt hier als Schout Onbenul, die zelf niet eens de wetten kent die hij moet handhaven: ‘want wie kan al die Ordonnantien in zyn hoofd houden’Ga naar eind21. Ingenieus is verder de wijze, waarop de lezer telkens door een zogenaamd neutrale verteller in een bepaalde richting wordt gestuurd. Dat begint al in de reeds geciteerde aanhef: ‘In een land geleegen op 52 graden N. Br. waaren zeven dorpen, die alle aan één heer toebehoorden’. Topografische nauwkeurigheid en geschiedvervalsing lopen hier wonderlijk door elkaar. De zeven gewesten ‘behoorden’ helemaal niet aan de stadhouder. De souvereiniteit lag bij de Staten. Toch wordt die Ambachtsheer voortdurend voorgesteld als een boven zijn onderdanen geplaatst opperhoofd, ja, als een vrome held met alle trekken van Christus, de goede herder. Hij zou zijn leven wel willen geven voor het heil van zijn boeren. Dat zijn waarschuwingen | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
aan de zorgeloze Straatbewoners niets uithalen vervult hem met diepe droefheid. Zijn eigen verlies telt hij niet, ‘maar myn volk / myn volk! En dan bersten den eerlyken man de traanen uit de oogen.’Ga naar eind22 De bijbelse verwijzing (onder andere naar Ps. 81:12: ‘Mijn volk heeft Mijne stem niet gehoord’) is evident, zoals trouwens al door het titelmotto werd aangekondigd. God, Vaderland en Oranje vormen een sluitend geheel. Een passage als deze maakt overigens meteen ook duidelijk dat we hier, literair gesproken, in de periode van het sentimentalisme zijn aanbeland. De Ambachtsheer is mede zo'n voortreffelijk mens, omdat hij een gevoelig hart heeft. Het pluggenvolk uit de Brede Straat daarentegen staat onmiddellijk klaar om elke andersdenkende te lynchen. Toch ligt juist hier een moeilijkheid, waaruit Van Goens zich moest zien te redden. Zijn beschrijving van het Amsterdamse janhagel is ongenuanceerd negatief, met alle chargeringen die de satiricus zich mag veroorloven. De pluggen en ploerten uit de Brede Straat worden dus getypeerd als vechtlustig canaille, als lieden zonder moraal voor wie alleen winst- en plezier-maken van belang is. Echter, deze sterk aangezette karikatuur kon in de politieke contekst van 1781 heel gemakkelijk worden misverstaan, alsof Van Goens in plaats van op de Amsterdamse plutocratie zou doelen op het eigenlijke ‘klootjesvolk’, het ‘gemeen’, dat traditioneel Oranje-gezind heette te zijn. Vandaar dat de pamfletschrijver zich op een gegeven moment genoodzaakt zag om zijn bedoeling in een lange voetnoot toe te lichten: Wat de Schryver van deze keurige Historie telkens ploerten en pluggen noemt, zyn niet die genen, die in de breede Straat zelve die naam draagen. Wat men daar ploerten of ook Oleemskinderen noemt, bestaat meest uyt vrolyke gasten, die wel wat wild leven, maar niet kwaad van hart zyn, met de publieke zaken zich niet moejen, en op de hand zoo wel van den Ambachtsheer als van den Schout en Secretaris zyn, zonder te onderzoeken wie gelyk heeft [...]. De meesten er van zyn ook braaf volk, en geven in Couragie geen boeren in de geheele wereld toe. Als hier van de Amsterdamse ploerten gezegd wordt, dat ze - zij het alleen met de mond - de gewone man naäpen, dan doelt Van Goens stellig op de populistische burgemeester Egbert de Vrij Temminck. Hoewel een regent | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
en <kapitalist> van het zuiverste soort, was hij toch bij de brede burgerij populair door ‘een zeker soort van platte gemeenzaamheid en het aanslaan van den ruwen volkstoon’.Ga naar eind24 De sneer op de oorlogsprofiteurs, die als hun dat beter uitkomt moedwillig bankroet spelen, slaat ongetwijfeld weer op de Amsterdamse koopman Jean de Neufville, al had diens firma naar het schijnt in werkelijkheid niets te maken met het in 1763 gefailleerde bankiershuis Gebroeders de Neufville. Zo blijken zelfs in deze voetnoot voor de goede verstaander allerlei referenties naar concrete personen en situaties verborgen. Moeilijker nog dan de vijand aanwijzen zonder misverstand te wekken was het voor Van Goens om zijn medestanders te nomineren. Was hij nu werkelijk de enige die niet gek was geworden? Als die Amsterdamse ploerten zulke abjecte dingen deden, waarom zat de rest van Nederland dan dadenloos toe te kijken? Het hoofddoel van Zeeven Dorpen in Brand moet zijn geweest om de zwijgende meerderheid tegen Amsterdam te mobiliseren. Dat die meerderheid bestond heeft Van Goens in 1781 niet betwijfeld. Haar aanwezigheid wordt althans gesuggereerd in passages waar sprake is van een niet nader gespecificeerd men. Terwijl de ploerten in de Brede Straat letterlijk met vuur spelen, ‘dankte men alle morgen in de seven dorpen God als de nacht weer om was / zonder dat ergens brand was gekomen.’Ga naar eind25 Wie die men echter zijn blijft onduidelijk. Zeker is wel dat Van Goens heeft ingespeeld op een al langer bestaande aversie van de gens d'esprit tegen de Amsterdamse moneymakers, een sentiment dat bijvoorbeeld ook in Van Effens spectatoriale weekblad Le Misantrope sterk tot uitdrukking komt.Ga naar eind26 Daarbij kwam dan nog de traditionele tegenstelling tussen grote stad en ‘provincie’.
Zeeven Dorpen in Brand beantwoordt in menig opzicht aan de karakteristiek die Highet en anderen van het satirische genre gegeven hebben. Het thema is concreet, persoonlijk en ‘topical’;Ga naar eind27 het woordgebruik is informeel, soms zelfs drastisch, wanneer de Amsterdamse pluggen hun mond roeren; op het niveau van de karakters is er duidelijk sprake van een zwart-wit-tegenstelling tussen de bewoners van de Brede Straat en de Ambachtsheer c.q. Grijsaard. Waar het misschien aan schort is aan de voor een satire onmisbare geamuseerdheid die de even noodzakelijke verontwaardiging enigszins relativeert. Van Goens schuwt geen invectief als het om zijn tegenstanders gaat. Zodra hij evenwel over de stadhouder komt te spreken vervalt hij in een ongeloofwaardig sentimentalisme. Met zijn Historie van de Oliekoeken valt eigenlijk weinig te lachen. Het is een grimmig sprookje van iemand, die zich - als Swift - steeds meer zou ontwikkelen tot een tegendraads misantroop. Geen wonder daarom dat zijn politiek signaal nauwelijks weerklank gevonden heeft. Voor de slechte verstaander leek deze Van Goens een landverrader. En als die goed schreef maakte dat de zaak alleen maar erger. |
|