Spektator. Jaargang 18
(1988-1989)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van zinnen met de volgorde Zich...Subject
|
(1) | a | Dan tekent zich het probleem in volle omvang af. | |
b | Dan tekent het probleem zich in volle omvang af. | ||
(2) | a | We zien dat zich een nieuwe generatie manifesteert. | |
b | We zien dat een nieuwe generatie zich manifesteert. | ||
(3) | a | In de kelder bevonden zich nog drie vaten bier. (ANS) | |
b | ? | In de kelder bevonden drie vaten bier zich nog. | |
c | ? | In de kelder bevonden nog drie vaten bier zich. | |
(4) | a | ? | Na enige jaren ontpopte zich hij/Jan als een begaafd zanger. |
b | Na enige jaren ontpopte hij/Jan zich als een begaafd zanger. |
De ANS (1984:982) merkt op dat het niet duidelijk is wanneer zich voor het subject kán staan, zoals bijvoorbeeld in (1) en (2), en wanneer het voor het subject móet staan, zoals in (3). Alleen wanneer het subject bestaat uit een persoonlijk voornaamwoord gaat het volgens de ANS (blz. 981) altijd aan zich vooraf, maar in alle andere gevallen is de plaats van zich ten opzichte van het subject in principe veranderlijk.
In de ANS wordt de volgorde van zinselementen beschreven in termen van (relatieve) ‘informatieve waarde’. Een element heeft grotere informatieve waarde naarmate het nieuwere informatie bevat. De plaats van zich ten opzichte van het subject wordt ook in die termen beschreven: ‘Het onderwerp gaat aan zich vooraf als het een relatief kleine informatieve waarde heeft’. Het is niet duidelijk hoe we het begrip ‘informatieve waarde’ moeten opvatten als ‘relatief klein’. Relatief ten opzichte waarvan? Ten opzichte van andere in de zin aanwezige elementen? Of wordt bedoeld dat de informatieve waarde van het probleem in zin (1)b kleiner is ten opzichte van de gesprekssituatie dan de informatieve waarde van het probleem in (1)a? In ieder geval geeft
de ANS geen antwoord op de vraag waarom zich soms niet voor het subject kan staan, en waarom het in andere gevallen niet achter het subject kan staan. Voor de beantwoording van deze vraag is volgens ons een beter begrip nodig van het verschil in betekenis tussen zinnen met ZICH...SUBJECT en zinnen met SUBJECT...ZICH.
We zullen eerst het verschil in betekenis tussen zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT en zinnen met de volgorde SUBJECT...ZICH karakteriseren. Vervolgens laten we zien hoe dat betekenisverschil rechtstreeks in verband te brengen is met het verschil in volgorde. We betogen dat het effect van beide volgordes op de interpretatie past binnen een algemene functie van volgorde. Uit de beschrijving van het effect dat de volgorde heeft op de interpretatie van de zin als geheel volgt vanzelf dat soms de volgorde ZICH...SUBJECT geschikter is dan de volgorde SUBJECT...ZICH, en andersom. De mate van geschiktheid van een bepaalde volgorde hangt ten nauwste samen met de inhoud van de zinselementen en datgene wat de spreker kennelijk met de zin wil uitdrukken.
2. De presentationele betekenis van zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT
In de literatuur wordt nauwelijks aandacht besteed aan de volgorde van zich ten opzichte van het subject. Nieuwborg (1968, 1973) vormt hierop een uitzondering. Hij constateert dat er sprake is van een betekenisverschil tussen zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT en zinnen met de volgorde SUBJECT...ZICH. In Nieuwborg (1973) wordt het verschil in betekenis getypeerd als een verschil in de interpretatie van de semantisch-functionele rol van het subject. Volgens Nieuwborg is het subject in de volgorde SUBJECT...ZICH doorgaans als ‘agens’ te karakteriseren, en in de volgorde ZICH...SUBJECT als ‘resultaat’ (semantisch ‘neutraal’). Vergelijk de zinnen (5) en (6) uit Nieuwborg (1973:278):
(5) | Maar had Van Klooster zich inmiddels ontwikkeld tot een echte langeafstandzwemmer? (NRC) |
(6) | De laatste tijd ontwikkelt er zich rondom de persoon van de eerste minister een ware cultus. (De Nieuwe Linie) |
Ook brengt Nieuwborg het betekenisverschil in verband met een verschil in de ‘topic-commentverhouding tussen de beide patronen’. Wanneer het subject op zich volgt, zou het eerder comment dan topic zijn, terwijl we in de volgorde SUBJECT...ZICH het subject, aldus Nieuwborg, wel als topic voelen. Dit komt overeen met de stelling van de ANS dat het subject in de volgorde ZICH...SUBJECT een grotere ‘informatieve waarde’ heeft (ten opzichte van de gesprekssituatie) dan in de omgekeerde volgorde. Het blijft echter onduidelijk hoe dit in verband gebracht kan worden met een verschil in interpretatie van het subject als ‘agens’ tegenover ‘resultaat’.
Nieuwborg merkt zelf al op dat het niet mogelijk is om in alle gevallen het betekenisverschil te zien als een verschil in de semantisch-functionele
rol van het subject. Zo blijkt uit de zinnen (7) en (8), dat niet altijd goed is vast te stellen of we hier nu met een ‘agens’ of met een ‘resultaat’ te maken hebben. In zin (7) staat het subject weliswaar voor zich, maar kunnen we het ‘agens’ noemen? En in zin (8) staat het subject na zich, maar het kan daar niet goed als ‘resultaat’ gekenschetst worden.Ga naar eind2.
(7) | Uiterste behoedzaamheid lijkt geboden waar een mengeling van feiten en vermoedens zich presenteert. (E.C.) |
(8) | ‘Zou hij een afspraakje met een vriendinnetje hebben?’, mengde zich Silvana, de jongste, in het gesprek. (E.C.) |
Nieuwborgs beschrijving van het betekenisverschil kan dus niet generaliseren over alle gevallen. We zullen nu laten zien dat het toch mogelijk is om het verschil in interpretatie tussen zinnen met de verschillende volgordes zodanig te beschrijven dat duidelijk wordt dat zich in alle gevallen een zelfde verschil in betekenis manifesteert.
Laten we eerst eens kijken hoe het betekenisverschil zich manifesteert. Beschouw daartoe de volgende voorbeelden:
(9) | a | Boven de vulkaan verhief zich een gigantische rookwolk. | |
b | ? | Boven de vulkaan verhief een gigantische rookwolk zich. |
Zin (9)b is niet erg acceptabel.Ga naar eind3. Een vergelijking van de betekenissen van (9)a en (9)b leidt tot de volgende observaties. Met zin (9)a kan worden meegedeeld dat er eerst niets was boven de vulkaan; daarna was er een zich ontwikkelende rookwolk. In dat geval bestaat de rookwolk niet voordat hij zich verheft. Door middel van zin (9)b wordt een ander beeld gegeven. We krijgen het idee van een grote rookwolk die zelf iets aan het doen is: er wordt uitgegaan van een bestaande rookwolk die reeds vóór het opstijgen uit de vulkaan in heel zijn omvang bestond, en van die wolk wordt gezegd dat hij een zekere activiteit verrichtte. Dit laatste is een vreemde voorstelling van zaken. Zin (9)a past beter bij ons idee dat normaal gesproken een rookwolk boven een vulkaan ontstaat doordat er rook opstijgt uit die vulkaan. Bij de voorstelling van zaken in (9)a wordt geen onderscheid gemaakt tussen een handelend subject en de handeling, maar worden het subject en de handeling als het ware tegelijkertijd gepresenteerd. De inhoud van het werkwoord kan dan ook geparafraseerd worden als ‘er zijn door zich te manifesteren op een bepaalde wijze, namelijk door op te stijgen’.Ga naar eind4.
In de parafrases die we van zin (9)a kunnen geven, kan ‘er zijn’ op twee manieren worden opgevat: in absolute zin en in relatieve zin. ‘Er zijn’ in absolute zin houdt in dat vóór het moment van het zich verheffen de rookwolk in het geheel niet bestond. In relatieve zin houdt het in dat de rookwolk voor de waarnemer niet bestond totdat hij de rookwolk tijdens zijn ontwikkeling ontwaarde. Zo kan zin (9)a ook gebruikt worden om te beschrijven dat er op het moment van de waarneming een rookwolk boven de vulkaan hing. Het onderscheid in absolute en relatieve existentie van de gepresenteerde entiteit maakt het begrijpelijk, dat ook ‘pre-existerende’ subjecten
in de volgorde ZICH...SUBJECT kunnen voorkomen. Dergelijke subjecten verwijzen bijvoorbeeld naar entiteiten die een voor ieder herkenbare rol spelen in ‘het geheel van menselijke ervaringen’Ga naar eind5.. Een voorbeeld is zin (9)c. In zo'n geval valt de bepaaldheid van het subject te verklaren op grond van de ‘pre-existentie’, terwijl het ‘er zijn’ hier in relatieve zin geïnterpreteerd moet worden.Ga naar eind6. Wanneer in de volgorde ZICH...SUBJECT een bepaald subject staat, wil dat overigens niet zeggen dat het altijd om ‘pre-existerende’ subjecten gaat. Andere gevallen waarin een bepaald subject na zich staat, komen in paragraaf 4 nog aan de orde.
(9) | c | Boven de vulkaan verhief zich de zon in al zijn luister. |
De volgorde ZICH...SUBJECT verleent zinnen een presentationele betekenis. Door middel van de volgorde ZICH...SUBJECT kan de aanwezigheid van een entiteit (aangeduid door het subject) binnen een bepaalde setting (soms duidelijk aangeduid door de vooropgeplaatste adverbiale constituent) worden meegedeeld door deze entiteit voor te stellen als betrokken in een bepaalde situatie (aangeduid door de werkwoordelijke inhoud). We zullen de volgorde ZICH...SUBJECT vanaf nu presentationeel noemen. In paragraaf 4 zullen we terugkomen op de vraag hoe de presentationele betekenis van zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT zich verhoudt tot de betekenis van zinnen met de volgorde SUBJECT...ZICH.
Het ligt voor de hand om, zoals Nieuwborg (1973) dat doet, te zoeken naar specifieke eigenschappen van constituenten in zinnen met de presentationele volgorde die samenhangen met het geconstateerde betekenisverschil. In de volgende paragraaf gaan we uit van de observaties van Nieuwborg. Vervolgens laten we in paragraaf 4 zien dat zijn observaties op natuurlijke wijze volgen uit onze beschrijving van het betekenisverschil.
3. Subject en predikaat in zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT en SUBJECT...ZICH
3.1. Eigenschappen van het subject
Nieuwborg (1973) bespreekt een aantal factoren die volgens hem mogelijk van invloed zijn, of kunnen zijn, op de plaats van zich ten opzichte van het subject. Hij formuleert deze factoren als eigenschappen van het subject.
De eerste eigenschap die hij bespreekt is de bepaaldheid of onbepaaldheid van het subject. In de volgorde ZICH...SUBJECT is het subject in het door hem bestudeerde materiaal in de meeste gevallen onbepaald. In de volgorde SUBJECT...ZICH is het subject daarentegen meestal bepaald.
Een tweede factor die Nieuwborg relevant acht, is de lengte van het onderwerp. Zijn criterium voor een lang subject is: langer dan twaalf lettergrepen. Hij concludeert dat de kans dat het subject in zijn materiaal voor zich staat, groter is als het subject kort is (korter dan twaalf lettergrepen).
De derde factor is de eigenchap [+/- bezield] van het subject. Subjecten zijn bezield als ze refereren aan een levende entiteit, of aan een groep zelfstandig optredende individuen, zoals ‘de regering’ of ‘de partij’. Een bezield subject gaat in de meeste gevallen aan zich vooraf en een niet-bezield subject volgt in de meeste gevallen op zich. Samenvattend:
(10) | Nieuwborg (1973): | |
Volgorde | Eigenschappen van het subject | |
ZICH...SUBJECT | onbepaald
lang (langer dan 12 lettergrepen) niet-bezield ‘resultaat’ |
|
SUBJECT...ZICH | bepaald
kort (korter dan 12 lettergrepen) bezield ‘agens’ |
Van de onderstaande zinnen komen de eigenschappen van het subject in de zinnen (11) en (18) overeen met de tendens in (10). Wanneer we echter kijken naar de eigenschappen van de subjecten in de zinnen (12) tot en met (17), dan moeten we constateren dat er in (10) een generalisatie gesuggereerd wordt die niet opgaat. De lengte van het subject laten we hier buiten beschouwing, omdat het criterium voor ‘lang’ of ‘kort’ van Nieuwborg nogal willekeurig is.
ZICH...SUBJECT:
(11) | Het is al weer jaren geleden, dat zich ter zijde van je hoofd een kale plek vertoonde. (E.C.)
(subject = onbepaald; niet-bezield) |
(12) | Ik ga achter hem aan, en onwillekeurig verheft zich mijn stem. (E.C.)
(subject = bepaald; niet-bezield) |
(13) | Op een dag hoorde hun gids dat zich in Maraba een jongetje van hun eigen stam bevond. (E.C.)
(subject = onbepaald; bezield) |
(14) | Hierbij sloot zich de liberaal Joekes aan, die eerder in het debat al had laten blijken weinig voor de motie-Goudzwaard te voelen. (E.C.)
(subject = bepaald; bezield) |
SUBJECT...ZICH:
(15) | Hij vindt het dan ook een grote verdienste van de Amerikaanse kinderarts Henry Kempe, dat deze in 1961 de verscheidenheid van vormen, waarin kindermishandeling zich kan voordoen, heeft gebundeld tot een symptomencomplex, dat ‘The Battered Child Syndrome’ wordt genoemd. (E.C.)
(subject = onbepaald; niet-bezield) |
(16) | Bij de meeste volwassen epilepsielijders uit de ziekte zich als volgt. (E.C.)
(subject = bepaald; niet-bezield) |
(17) | Hij was bedroefd, omdat een man die hij altijd vertrouwd had, zich van hem had afgekeerd.
(subject = onbepaald; bezield) |
(18) | Wanneer de tweede ronde een minuut aan de gang is, bevindt de zwaarst gebouwde bokser zich in de buurt van een neutrale hoek. (E.C.)
(subject = bepaald; bezield) |
Het is duidelijk dat we de in (10) genoemde eigenschappen van het subject dus niet op zichzelf verantwoordelijk kunnen stellen voor de plaats van het subject. De combinatie van eigenschappen die Nieuwborg kenmerkend vindt voor de ene volgorde, kan immers ook aangetroffen worden in de andere volgorde.
3.2. Eigenschappen van het predikaat
De zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT worden volgens Nieuwborg (1968:222) gekenmerkt door een lage ‘graad van transitiviteit’. De verbinding van werkwoord met subject en zich wordt in deze volgorde ‘niet in haar volle transitiviteit gerealiseerd’. De constructie is dus volgens Nieuwborg in de volgorde ZICH...SUBJECT minder transitief dan in de volgorde SUBJECT...ZICH, met alle gevolgen vandien voor de interpretatie van het werkwoord. Traditioneel wordt gezegd dat het kenmerkende van de reflexieve constructie is dat, wanneer er sprake is van een activiteit van het subject, deze nooit gericht is op iets buiten het subject.Ga naar eind7. We moeten dan wel constateren, dat een ‘gerichte’ interpretatie van het werkwoord eventueel alleen mogelijk is bij zinnen met de volgorde SUBJECT...ZICH. Het is juist opvallend dat bij de zinnen waar zich voorafgaat aan het subject, de gedachte aan een ‘gerichte’ interpretatie niet meer mogelijk is: het idee van een gerichtheid vanuit het subject op zichzelf komt voor deze zinnen geforceerd over.Ga naar eind8. Dat blijkt ook uit de manier waarop wij de betekenis van zinnen met de presentationele volgorde voorlopig hebben beschreven.
De zinnen met de presentationele volgorde hebben vooral de functie van een constatering van een situatie; ze presenteren een statisch beeld van een situatie, waarbinnen speciale aandacht gevraagd wordt voor een entiteit die als het ware tegelijkertijd met de gepresenteerde situatie geïntroduceerd wordt. De inhoud van het predikaat wordt vooral geïnterpreteerd als een ‘er zijn’, een ‘optreden’. In de werkwoordelijke inhoud ligt vervolgens nog een of andere vorm besloten waarin de bedoelde entiteit existeert: de existentie van een entiteit op een bepaalde plaats, of de existentie van een entiteit binnen een bepaald gebeuren op een bepaalde wijze of in een bepaalde periode. Daarin verschilt deze constructie bijvoorbeeld van constructies met een koppelwerkwoord: een constructie met alleen zijn, worden of blijven is minder ‘werkwoordelijk’ dan een constructie met ZICH...SUBJECT.
Het zal duidelijk zijn dat de typering door Nieuwborg van het subject als ‘agens’ in de volgorde SUBJECT...ZICH tegenover ‘resultaat’ in de volgorde ZICH...SUBJECT, nauw samenhangt met de interpretatie van het predikaat.
In het materiaal van Nieuwborg (1973), en ook in het Eindhovens Corpus zijn de volgende werkwoorden met de presentationele volgorde het meest frequent:
(19) | zich afspelen, zich aftekenen, zich bevinden, zich ontplooien, zich ontwikkelen, zich openbaren, zich verheffen, zich (ver)tonen, zich voordoen, zich voltrekken, zich vormen. |
De eigenschap van het predikaat is niet op zichzelf verantwoordelijk voor de plaats van zich ten opzichte van het subject, maar volgt veeleer uit de interpretatie van een zin met de presentationele volgorde. In zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT treffen we ook werkwoorden aan waaraan we in principe een uitgesproken handelingskarakter kunnen toeschrijven. Dat karakter verliezen ze echter grotendeels wanneer ze voorkomen met de presentationele volgorde. Op gelijke wijze komt een eventuele interpretatie van het subject als handelende entiteit in de schaduw te staan van de presentationele betekenis. Dit is goed te zien in de interpretatie van de volgende gevallen met zich wreken en zich concentreren.
(20) | a | Ook hier wreekt zich de gebrekkige aansluiting tussen universiteit en maatschappij. (E.C.) |
b | ?Ook hier wreekt de gebrekkige aansluiting tussen universiteit en maatschappij zich. | |
(21) | a | Op het Malieveld concentreerde zich al vroeg in de ochtend een grote groep studenten. |
b | Op het Malieveld concentreerde een grote groep studenten zich al vroeg in de ochtend. |
Bij de interpretatie van de zinnen in (20)b en (21)b veronderstellen we de aanwezigheid van een handelende entiteit die een handeling kan uitvoeren. In de a-zinnen ligt dit niet direct voor de hand. De presentationele betekenis heeft in de a-zinnen tot gevolg dat de werkwoordelijke inhoud hier vooral het karakter heeft van een evaluatie: vanuit het perspectief van de beschrijver wordt een schets van een situatie gegeven. De aandacht gaat uit naar deze situatie in haar geheel, zodat de gedachte aan een handelende entiteit er niet meer toe doet: ze raakt op de achtergrond. Zo zien we dat zin (20)b vreemd aandoet. Van een entiteit die omschreven wordt als de gebrekkige aansluiting tussen universiteit en maatschappij verwachten we immers niet dat deze in staat is tot een handeling die te omschrijven is als zich wreken. Zin (20a) is dan ook geschikter als men wil uitdrukken dat de gebrekkige aansluiting tussen universiteit en maatschapij in de bedoelde situatie zichtbare negatieve gevolgen heeft. Ook in de interpretatie van zin (21)a zien we als gevolg van de presentationele betekenis het evaluerende karakter van zich concentreren: we begrijpen dat die ochtend een groot aantal studenten op het Malieveld bij elkaar gekomen is. Zin (21)b kan daarentegen begrepen worden met nadruk op het feit dat een grote groep studenten als handelende entiteit optreedt: de studenten zijn bezig al hun aandacht ergens op te richten.
In de volgende paragraaf zullen we de presentationele betekenis van zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT in verband brengen met een algemeen effect van volgorde op de interpretatie van een zin als geheel.
4. De positie van het subject en de algemene functie van volgorde
Voor een formulering van de rol die volgorde speelt bij het waargenomen betekenisverschil tussen zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT en zinnen met SUBJECT...ZICH, zoeken we aansluiting bij de formulering van de algemene functie van volgorde in Verhagen (1986).
Verhagen beschrijft de rol van volgorde bij het tot stand komen van een interpretatie van een zin als een algemene functie. Hij formuleert de algemene functie van volgorde in termen van ‘onafhankelijkheid’. Een element dat voorafgaat aan een ander element, roept een gedachte op die onafhankelijk is van de gedachte die met het volgende element wordt opgeroepen. Dit veronderstelt dat beide elementen in een interpretatie als afzonderlijke eenheden kunnen worden gezien. In de interpretatie van de zin zal tot uitdrukking komen dat het eerste element zelfstandiger is: de gedachte die dat element oproept, is niet afhankelijk van wat erop volgt en daarom dus niet afhankelijk van de zinsinhoud als geheel.
Het idee dat nu ontstaat is het volgende. Naarmate een nominaal element dichter aan het begin van de zin staat, zal in de interpretatie des te duidelijker tot uitdrukking komen dat de erdoor opgeroepen gedachte onafhankelijk van de uitgedrukte stand van zaken is waar te nemen en dat de waarneembaarheid ook onafhankelijk van wat erop volgt relevant is. Zo zien we dat vooropstaande onbepaalde nominale constituenten de gedachte oproepen van een reeds identificeerbare referent (een specifieke interpretatie), of eventueel van elke mogelijke referent (een generieke interpretatie). Een voorbeeld hiervan zien we in (22)a tegenover (22)b, vergelijk Verhagen (1986:69, 164/5):
(22) | a | Nu is ook nog een andere faktor misschien van invloed. |
b | Nu is misschien ook nog een andere faktor van invloed. |
Doordat er in (22)a een modale bepaling tussen een andere faktor en van invloed staat, zijn dit twee aparte elementen in de interpretatie van de zin. Deze volgorde heeft tot gevolg dat we een andere faktor begrijpen als een faktor die los van zijn mogelijke invloed is waar te nemen. In zin (22)a krijgt een andere faktor dan ook een specifieke interpretatie. De volgorde in zin (22)b maakt het daarentegen mogelijk om een andere faktor en van invloed samen te nemen en het te zien als één element in de interpretatie van de zin. Hierdoor hoeft het idee van ‘een andere faktor’ niet opgevat te worden als iets dat onafhankelijk van zijn invloed bestaat of relevant is: de interpretatie van een andere faktor is dan non-specifiek.
Het betekenisverschil tussen enerzijds zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT en anderzijds zinnen met de volgorde SUBJECT...ZICH, zoals we dat in paragraaf 2 onder woorden hebben gebracht, is als volgt in overeenkomst te brengen met de door Verhagen geformuleerde algemene functie van volgorde. Zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT hebben we gekarakteriseerd als presentationeel. De gedachte die daarin opgeroepen wordt door het subject is niet los te zien van de gepresenteerde stand van zaken. Integendeel: de gedachte aan een bepaalde entiteit waar met het subject naar verwezen wordt, wordt juist volledig bepaald door die gepresenteerde stand van zaken. De gepresenteerde entiteit ontleent haar relevantie aan de situatie waarbinnen zij geïntroduceerd wordt. Daarbuiten is zij niet waarneembaar. Vergelijk de karakterisering van het subject als ‘resultaat’ in Nieuwborg (1973). De gepresenteerde situatie, waarin het subject en het predikaat dus niet los van elkaar te interpreteren zijn, is in zijn geheel slechts afhankelijk van het kader waarbinnen deze geplaatst moet worden (aangegeven door bijvoorbeeld een vooropstaande adverbiale constituent).
Zinnen met de andere volgorde, eerst het subject en dan zich, stellen als het ware eerst een entiteit voor, en pas daarna wordt de situatie gepresenteerd waarin zij een rol speelt. Als die situatie de gedachte aan een handeling oproept, dan kan de referent van het subject gezien worden als een handelende entiteit. Dit zal bij bezielde subjecten vaker voorkomen dan bij niet-bezielde. Ligt echter een handelingsinterpretatie niet voor de hand, bijvoorbeeld omdat het subject niet als ‘agens’ te interpreteren is, dan wordt de referent van het subject in ieder geval voorgesteld als los van de beschreven situatie te identificeren, bijvoorbeeld omdat hij reeds genoemd is in het voorafgaande. Als dat laatste niet eenduidig het geval is, dan vinden we de zin niet acceptabel. (Zie zin (3)b).Ga naar eind9. Dan is de volgorde ZICH...SUBJECT geschikter. (Vergelijk bijvoorbeeld de zinnen (1) tot en met (3) uit de inleiding.)
Soms kan het de bedoeling zijn om een entiteit die reeds geïdentificeerd is of in principe identificeerbaar is, op een nieuwe of bijzondere manier in de gesprekssituatie in te voeren. Dit gaat dan meestal gepaard met het noemen van één of meer eigenschappen die op dat moment relevant zijn. De hieronder herhaalde zinnen (8) en (14), waarin het subject een eigennaam bevat, zijn hiervan een voorbeeld.
(8) | ‘Zou hij een afspraakje met een vriendinnetje hebben?’, mengde zich Silvana, de jongste, in het gesprek. (E.C.) |
(14) | Hierbij sloot zich de liberaal Joekes aan, die eerder in het debat al had laten blijken weinig voor de motie-Goudzwaard te voelen. (E.C.) |
De spreker kan door middel van de volgorde ZICH...SUBJECT in gevallen als (8) en (14) benadrukken dat de identiteit van de gepresenteerde persoon en mogelijk dus ook die persoon zelf niet relevant was tot het moment dat hij door de spreker (opnieuw) ten tonele wordt gevoerd. Dit hebben we in paragraaf 3 het presenteren van een ‘er zijn’ in relatieve zin genoemd.
Een vergelijkbaar effect nemen we waar wanneer het subject in de presentationele volgorde bepaald wordt door een bezittelijk voornaamwoord. (Vgl. zin (12)). Ook dan is er sprake van het presenteren van een ‘er zijn’ in relatieve zin.
In zekere zin kan de gepresenteerde entiteit dus ten opzichte van de gesprekssituatie wel als ‘nieuwe informatie’ worden gezien. Het presentationele karakter veronderstelt immers dat er iets nieuws te presenteren valt. Maar de verschillen in de interpretatie tussen aan de ene kant zinnen met de volgorde SUBJECT...ZICH en aan de andere kant de volgorde ZICH...SUBJECT hangen niet zozeer samen met de mate waarin het subject ‘nieuwe informatie’ bevat, als wel met de mate waarin een entiteit wordt voorgesteld als onafhankelijk van de gepresenteerde stand van zaken waarneembaar of relevant.
De samenhang tussen de interpretatie van het subject enerzijds en de plaats van het subject ten opzichte van zich anderzijds komt ook duidelijk naar voren in zinnen waarin onbepaalde pronomina als subject optreden. Vergelijk daartoe de zinnen (23)a en (23)b waarin niemand als subject fungeert.
(23) | a | Voor de cursus bedrijfskunde heeft zich niemand aangemeld. |
b | Voor de cursus bedrijfskunde heeft niemand zich aangemeld. |
Zin (23)a deelt mee dat er van aanmelding geen sprake is geweest, doordat er geen aanmelders waren: er heeft zich geen verzameling van aanmelders gevormd. Zin (23)b deelt ook mee dat er van aanmelding geen sprake is geweest, maar stelt de situatie toch anders voor: van een bepaalde groep personen die mogelijk tot aanmelding zouden kunnen overgaan, heeft niemand dat gedaan. Met andere woorden: bij (23)a gaat het om een potentiële verzameling die leeg gebleven is, terwijl het bij (23)b gaat om een lege deelverzameling van een reëel geachte verzameling.Ga naar eind10. Zin (24) kent een vergelijkbare interpretatie als zin (23)b:
(24) | Het vervelende van de vertoning van Theater is nu juist, dat je na die ‘kortstondige ontmoetingen’ niemand kende, doordat vrijwel niemand zich visueel ook maar enige mate voldoende manifesteerde, of daar de kans toe kreeg. (E.C.) |
Uit het eerste gedeelte van zin (24) blijkt dat de spreker weet over welke groep hij spreekt; met vrijwel niemand duidt hij vervolgens op een zo goed als lege deelverzameling van deze groep. Voor de hoorder is het uit de volgorde van subject en zich duidelijk dat niemand betrekking heeft op die groep en geen nieuwe - lege - groep introduceert.
Soms kan het de bedoeling zijn om aan te geven dat een entiteit ontstaat als gevolg van een bepaald gebeuren. De identificeerbaarheid van de gepresenteerde entiteit is in zo'n geval volledig afhankelijk van de gepresenteerde stand van zaken. Door de volgorde ZICH...SUBJECT begrijpen we dat de gepresenteerde entiteit die na het handelingsmoment identificeerbaar is, dit niet was vóór het handelingsmoment. Zie de zinnen in (25):
(25) | a | Na interne conflicten binnen de KVP scheidde zich de PPR af. |
b | Na interne conflicten binnen de KVP scheidde de PPR zich af. |
Met zin (25)a wordt een beeld gegeven van een afscheidingsproces als gevolg waarvan een deelverzameling tot separate existentie komt; de ontstane groep heeft vervolgens de naam PPR gekregen. Belangrijk hierbij is dat de PPR-groep voor de scheiding niet als met PPR aangeduide groepering bestond. In (25)b daarentegen wordt de indruk gegeven dat de PPR-groepering als zodanig ook vóór de afscheiding reeds binnen de KVP bestond. Historisch gezien geeft (25)b dan ook geen adequate voorstelling van zaken.
In zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT wordt een entiteit gepresenteerd in een speciaal verband, zodat er in het vervolg naar kan worden verwezen. Men zou ook kunnen zeggen dat de identificatie van het subject relevantie ontleent aan de manier waarop, of de situatie waarin, het gepresenteerd wordt. Het presentationele karakter van zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT heeft bovendien tot gevolg dat de referent van het subject op het moment van de introductie geïndividualiseerd wordt. Een generieke interpretatie van het subject is dan niet meer mogelijk.
De observaties van Nieuwborg (1973) ten aanzien van de eigenschappen van het subject (zie paragraaf 3.1.) worden nu minder ad hoc. We kunnen ze begrijpen in samenhang met de wijze waarop we het betekenisverschil in verband hebben gebracht met het verschil in volgorde. Het subject in de presentationele volgorde was volgens Nieuwborg (1973) over het algemeen:
Relatief lang: een presentationeel subject zal over het algemeen inderdaad - zoals Nieuwborg constateerde - relatief lang zijn, omdat het voor de hand ligt dat de presentatie van een entiteit in een speciaal verband gepaard gaat met het geven van één of meer relevante eigenschappen.
Niet-bezield: een presentationeel subject is waarschijnlijk minder vaak bezield omdat het immers vaker zo zal zijn dat de identiteit van een niet-bezielde entiteit pas relevant is binnen een bepaalde situatie en daarmee afhankelijk van die situatie, dan dat dat bij een bezielde entiteit het geval is. Dit geldt in bijzondere mate bij subjecten die refereren aan immateriële entiteiten, zoals het verschijnsel, het probleem, de ontwikkeling. Een bezield subject heeft minder dan een niet-bezield subject een duidelijk kader nodig om geïntroduceerd te kunnen worden.
Onbepaald: een bepaald subject verwijst in het algemeen naar een onafhankelijk waarneembare referent. Het zal dus vooral aan zich vooraf gaan, in tegenstelling tot een onbepaalde nominale constituent die in het algemeen naar een nog niet eerder geïdentificeerde referent verwijst. Toch komt ook in de niet-presentationele volgorde vaak een onbepaald subject voor. In dat geval wordt de referent voorgesteld als onafhankelijk waarneembaar. Een onbepaald subject dat aan zich voorafgaat krijgt dan ook vaak een generieke
interpretatie, zoals in de zinnen (7), of een specifieke, zoals in zin (17), maar nooit een non-specifieke interpretatie. Daarnaast hebben we ook al geconstateerd dat in de presentationele volgorde ook een bepaald subject voorkomt. De gevallen waarin het subject een eigennaam bevat, of bepaald wordt door een bezittelijk voornaamwoord, hebben we hierboven al besproken. Maar er is nog een derde groep bepaalde subjecten die juist bij uitstek geschikt is voor de presentationele volgorde. De volgende voorbeelden laten dit zien:
(26) | En juist nu dient zich de periode aan waarin de mensheid als geheel het werken drastisch kan inperken. (E.C.) |
(27) | Daarbij zal zich in steeds sterker mate het verschijnsel voordoen dat... |
(28) | Het Westfriese Zwaag haalt verlicht adem, sinds zich als een lopend vuurtje het nieuws verspreidde dat de sinds oktober 1968 opererende pyromaan is gearresteerd. (E.C.) |
(29) | Er doet zich de vraag voor of dat wel de beste oplossing is.Ga naar eind11. |
In de interpretatie van de bovenstaande zinnen komt steeds naar voren dat de referent van het subject niet los van de situatie bestaat waarin hij gepresenteerd wordt. De bepaaldheid van het subject benadrukt dat het hier gaat om de instantiëring van een entiteit, door middel van het geven van de relevante kenmerken, die nader ingevuld worden door de inhoud van de bijzin.
5. Tot slot
We hebben kunnen constateren dat wanneer zich aan het subject voorafgaat, het subject en het predikaat voor de interpretatie fungeren als een eenheid, die op zichzelf pas weer relevant is binnen een bepaald kader. Het gevolg is dat we die zinnen opvatten als presentationeel: ze presenteren het ‘er zijn’ of ‘het ontstaan’ van een entiteit in een bepaalde situatie, die door de werkwoordelijke inhoud niet of nauwelijks geprofileerd wordt.
Natuurlijk dringt zich een vergelijking op met allerlei andere gevallen waarin het subject verder naar achteren in de zin komt te staan doordat er elementen voorafgaan aan dat subject. In dat verband zien we dat het mogelijke presentationele effect van zinnen met existentieel er voor het subject, vooral wordt bereikt wanneer er behalve de persoonsvorm nog een andere element tussen er en het subject staat.Ga naar eind12. Het effect dat dat heeft op de interpretatie is vergelijkbaar met het presentationele effect in de zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT. Vergelijk de volgende zinnen uit Janssen (1977:43):
(30) | a | Er bestaat hier de mogelijkheid dat... |
b | ?Er bestaat de mogelijkheid hier dat... | |
(31) | a | Er komen (hier) nog de nodige moeilijkheden. |
b | ?Er komen de nodige moeilijkheden (hier) nog. |
Het lijkt erop dat de plaats van de elementen hier in (30)a en (hier) nog in (31)a ertoe bijdraagt dat het subject en de werkwoordelijke inhoud als een eenheid geïnterpreteerd worden.Ga naar eind13. De plaats van die elementen in de
b-zinnen heeft daarentegen tot gevolg dat het subject en de adverbiale elementen die het kader specificeren, voor de interpretatie als twee afzonderlijke elementen gaan fungeren. Dit heeft tot gevolg dat we de gedachte die door het subject wordt opgeroepen, begrijpen als onafhankelijk van de in de zin uitgedrukte stand van zaken, wat een vreemde voorstelling van zaken is in dit geval. Misschien moeten we hieruit ook concluderen dat er op zichzelf niet in staat is om in voldoende mate een kader te scheppen waarbinnen sprake kan zijn van een individualisering of instantiëring van een niet-bezielde entiteit. Om een niet-bezielde entiteit te kunnen presenteren, is - zoals we in paragraaf 4 al constateerden - een duidelijk kader nodig. Vergelijk ook de zinnen in (32) van Nieuwborg (1973:279).
(32) | a | In die omstandigheden groeide zeer vlug de overtuiging dat... |
b | ?In die omstandigheden groeide de overtuiging zeer vlug dat... |
Een vergelijking met zinnen waarin het subject ‘achteropgeplaatst’ is, doet vermoeden dat sommige elementen wanneer zij aan het subject voorafgaan, in staat zijn om een specifiek kader te scheppen waarvan vervolgens de interpretatie van het subject en de werkwoordelijke inhoud te zamen afhankelijk wordt. Hoe specifieker dat kader is, hoe minder het subject ‘onafhankelijk waarneembaar’ is van de gepresenteerde stand van zaken. Op deze wijze wordt een nieuwe situatie - als een eenheid van subject en predikaat - gepresenteerd. Dergelijke zinnen zijn daardoor bij uitstek geschikt om een entiteit te introduceren, of wederom te introduceren in een geheel nieuw verband. Voor het moment laten we deze gedachten voor wat ze zijn; ze behoeven nader onderzoek.
Een ander geval van ‘achteropplaatsing van het subject’ vinden we in zinnen waar het subject voorafgegaan wordt door een object, al of niet in de vorm van een persoonlijk voornaamwoord. Verhagen (1986:223, 234) geeft onder andere de volgende voorbeelden:
(33) | a | Gisteren is de glazenwasser een ongeluk overkomen. |
b | ?Gisteren is een ongeluk de glazenwasser overkomen. | |
(34) | a | Toen bekroop haar de angst voor armoede. |
b | ?Toen bekroop de angst voor armoede haar. |
Het is niet goed mogelijk om een ongeluk waar te nemen zonder dat het iemand is overkomen, in dit geval de glazenwasser. Daarom is de volgorde in (33)b minder acceptabel. Een vergelijkbaar vreemd effect heeft de volgorde in (34)b: het voorstellen van ‘de angst voor armoede’ als iets dat onafhankelijk van het ‘iemand bekruipen’ waar te nemen is, veroorzaakt mogelijk personificatie van het subject, aldus Verhagen.
Er is één duidelijk verschil tussen de zinnen in (33) en (34) aan de ene kant en zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT aan de andere kant: het element zich kan niet zelfstandig naar een entiteit verwijzen, en kan dus ook niet verwijzen naar een participant die als ‘onafhankelijk waarneembaar’
wordt voorgesteld. Als zich al kan verwijzen, dan is dat naar een reeds geïdentificeerde referent, en dat kan in de hier besproken zinnen slechts als het subject (het enig mogelijke antecedent) aan zich voorafgaat. In zinnen met de volgorde ZICH...SUBJECT komt zodoende de verwijzende functie van zich niet uit de verf.
Wat is dan de functie van zich in de volgorde ZICH...SUBJECT? Wat we kunnen vaststellen is dit: in de volgorde ZICH...SUBJECT heeft zich kennelijk de functie om te verhinderen dat het subject als een ‘onafhankelijk waarneembare entiteit’ wordt opgevat. Volgens de formulering van de algemene functie van volgorde in termen van Verhagen (1986) verwachten we in de volgorde ZICH...SUBJECT, dat de participant waarop zich betrekking heeft, onafhankelijk van de in de zin gepresenteerde stand van zaken is waar te nemen. In die volgorde weten we echter niet op welke participant zich betrekking heeft, omdat de nominale constituent waarnaar zich zou kunnen verwijzen (het subject) nog genoemd moet worden. We kunnen zich dus niet zelfstandig interpreteren, maar de aanwezigheid van een constituent waarvan zich afhankelijk is, wordt wel alvast aangekondigd. Het gevolg daarvan is dat je in de interpretatie zich vooralsnog zeer sterk betrekt op de werkwoordelijke inhoud. Zodoende kunnen we zich pas in tweede instantie, en wel via de werkwoordelijke inhoud betrekken op het subject. Het effect is dan uiteindelijk dat het subject niet meer onafhankelijk van de werkwoordelijke inhoud waarneembaar is: ze worden als het ware tegelijkertijd gepresenteerd en in de interpretatie als eenheid genomen.
Bibliografie
ANS (1984). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Onder redactie van G. Geerts, W. Hasereyn, J. de Rooij, M.C. van den Toorn. Groningen: Wolters-Noordhoff. |
Chafe, W.L. (1976). ‘Givenness, contastiveness, definiteness, subjects, topics, and point of view’. In: Charles N. Li, Subject and Topic. New York: Academic Press 25-56. |
Janssen, Th.A.J.M. (1977). ‘Het vragend voornaamwoord wie + het existentiële er’. In: Tabu 7, 41-45. |
Keijsper, C.E. (1987). ‘Het werkwoord ligt dwars’ In: Forum der Letteren 28, 94-97. |
Kirsner, R.S. (1979). The problem of presentative sentences in modern Dutch. Amsterdam, New York, Oxford: North-Holland Publishing Company. |
van der Leek, F. (1988). ‘Zich en zichzelf: syntaxis en semantiek II’. In: Spektator 17, 211-241. |
Nieuwborg, E. (1968). De distributie van het onderwerp en het lijdend voorwerp in het huidige geschreven Nederlands in zijn A.B. vorm. Antwerpen: Plantijn. |
Nieuwborg, E. (1973). ‘De plaats van het substantivisch onderwerp in reflexieve constructies’. In: Leuvense Bijdragen 62, 273-283. |
Pardoen, J.A. (in voorb.). ‘Volgorde en (in)transitiviteit’. |
Pauw, A. (1984). ‘Transitiviteit, intransitiviteit en constructies met zich’. In: Spektator 13, 417-439. |
de Schutter, G. (1974). De Nederlandse zin - Poging tot beschrijving van zijn struktuur. Brugge: De Tempel. |
Verhagen, A. (1986). Linguistic theory and the function of word order in Dutch. Dordrecht: Foris. |
Ytsma, Y. (1983). ‘ER in “generalized phrase structure grammar”’. Doct. scriptie, ongepubl., Groningen. |
- eind*
- Het onderzoek van Justine Pardoen wordt gesteund door de Stichting Taalwetenschap (NWO 300-163-031) en is uitgevoerd in het kader van het voorwaardelijk gefinancierde programma ‘Functioneel taalonderzoek: grammatica en pragmatiek’ VU (LETT 88/10). Graag wil ik Ton van Haaften, Arie Verhagen en Theo Janssen bedanken voor hun vragen en opmerkingen naar aanleiding van een eerdere versie van dit artikel.
- eind**
- Het onderzoek van Wim Honselaar vindt plaats binnen het FAG ‘Analytische studie van taaltekens’ UVA.
- eind1.
- Wij zullen hier niet ingaan op zinselementen die tussen het subject en zich kunnen staan. Zie daarvoor onder andere Nieuwborg (1968).
- eind2.
- De voorbeeldzinnen die gemerkt zijn met ‘E.C.’ komen voor in het ‘Eindhovens Corpus’, ook wel het ‘Corpus Uit den Boogaart’ genoemd, samengesteld door de Werkgroep Frequentie-Onderzoek van het Nederlands.
- eind3.
- Nieuwborg (1973:277) merkt op dat zich in zinsfinale, onbeklemtoonde positie in het algemeen minder acceptabel is. Dit kan echter niet de enige oorzaak zijn van het feit dat de zinnen met volgorde SUBJECT...ZICH in sommige gevallen minder acceptabel zijn. Vergelijk de acceptabele zin: Toen verhief de koning zich.
- eind4.
- Min of meer vergelijkbaar is het effect van de volgorde PREDICAAT-SUBJECT in (i)a en (ii)a in het Russisch, vergelijk ook: Keijsper (1987):
(i) avošla devuškabinnenkwam meisje‘er kwam een meisje binnen’bdevuška vošlameisje binnenkwam‘het meisje kwam binnen’(ii) anastupila vesnaintrad lente‘het werd lente’bvesna nastupilalente intrad‘de lente is ingetreden’
- eind5.
- De formulering is van De Schutter (1974:26).
- eind6.
- Vergelijk: Chafe (1976:40 e.v.), waar de term ‘identificeerbaarheid’ de voorkeur krijgt boven de term ‘definietheid’. Met een bepaalde constituent geeft de spreker te kennen dat hij veronderstelt dat de hoorder de referent waarover hij spreekt kan identificeren, ofwel omdat er een unieke referent is (van ‘de aarde’ bijvoorbeeld), ofwel omdat de referent in een specifieke context te identificeren is. In die zin kan een bepaalde constituent ofwel ‘given’ ofwel ‘new’ zijn.
- eind7.
- Vergelijk Pauw (1984:420) waar ‘gerichtheid’ geformuleerd wordt met behulp van een veronderstelde ‘rolhiërarchie’ Een transitieve zinsconstellatie leidt tot een ‘gerichte’ interpretatie van het werkwoord: ‘het aangeduide proces wordt gezien als een proces van de superieure naar de ondergeschikte participant.’
- eind8.
- Zie voor de betekenis van de reflexieve constructie (constellatie) in verband met een beschrijving van (in)transitiviteit onder andere: Pauw (1984), Van der Leek (1988) en Pardoen (in voorb.).
- eind9.
- In sommige gevallen kunnen we zien dat de zinnen minder acceptabel zijn omdat we de neiging hebben om de referent van het subject te personifiëren. vlg.:
(i) aBijna dagelijks doen zich daar moeilijkheden voor.b?Bijna dagelijks doen moeilijkheden zich daar voor.c?Bijna dagelijks doen daar moeilijkheden zich voor.
- eind10.
- Bij iets, iemand en niets als subject treden overeenkomstige interpretaties op. Relevante zich-zinnen met onbepaalde pronomina bevatten vaak ook - en zeker in de volgorde ZICH...SUBJECT - het element er. De interactie van er en de plaats van zich ten opzichte van het subject vereist nadere studie.
- eind11.
- Voorbeeld (29) is afkomstig uit Ytsma (1983). Ytsma bespreekt zinnen met een bepaald subject en expletief er. In dat kader geeft hij deze zin als voorbeeld, samen met onder andere de volgende zinnen (p. 20):
(i)Er bestaat hier de mogelijkheid dat men zich vergist heeft.(ii)Er ontstond het probleem waar we de auto moesten parkeren.(iii)Er ging het gerucht dat de brand aangestoken was.
- eind12.
- Vergelijk Kirsner (1979:chp. VII.) in dit verband, waar betoogd wordt dat deze zinnen niet per definitie ‘presentative’ genoemd kunnen worden.
- eind13.
- Merk op dat het werkwoord ook hier nauwelijks meer dan een ‘er zijn’ weergeeft, waardoor vooral aandacht gevraagd wordt voor de in een bepaald verband gepresenteerde entiteit, waar de werkwoordelijke inhoud niet veel aan toevoegt.