Emiel, aan Van Leeuwens Deesje, of aan Vogelaars Thomas Maandag. Maar er zijn ook nog Abeltje, die via zijn baan als liftboy in de wijde avonturenruimte belandt, en Sjakie, die als prijswinnaar de wel heel bizondere chocoladefabriek mag exploreren, en er zijn de verlegen kinderen en dromers, zoals de bedlegerige Kleine Sofie van Els Pelgrom, of Bastiaan Balthazar Broeckx van Michael Ende. En natuurlijk zijn er al die kinderen die op kostschool ‘van hun ouders bevrijd’ zijn.
Het lijkt er dus op, dat Shavit gelijk heeft: een belangrijke variant van het kinderboek kenmerkt zich door de uitgangssituatie van de jeugdige personages. De kinderen moeten alleen zijn, zonder volwassenen in de buurt, want anders zijn avonturen onmogelijk.
De kinderboekenschrijver wendt soms drastische middelen aan om het zo ver te krijgen. In De reuzenperzik van Roald Dahl is James Henry Trotter slechts éen alinea (en vier levensjaren) gelukkig: hij woont dan bij zijn ouders aan zee, heeft vriendjes - maar voor een verhaal is dat kennelijk allemaal niet zo interessant. Want al in de volgende alinea verandert alles, als we lezen:
Maar toen de vader en moeder van James op zekere dag naar Londen gingen om te winkelen, gebeurde daar iets verschrikkelijks. Ze werden plotseling allebei opgevreten (midden op de dag, denk je eens in, en in een drukke straat) door een hele grote woedende neushoorn die uit de Londense Zoo was ontsnapt.
Dit voorbeeld zou kunnen verduidelijken, dat de exclusieve kinderwereld een plot-motiverende functie heeft: het optreden van de Londense neushoorn motiveert dat James Henry bij twee afschuwelijke tantes moet gaan wonen, wat hem ‘dwingt’ om op avontuur uit te gaan. Toch kunnen we in een kritiek van Aukje Holtrop een andere verklaringsmogelijkheid vinden, die meer met de psychologie van de lezer te maken heeft:
Ieder kind (nou ja, bijna ieder kind dan) zou soms wel heel erg graag bij andere mensen dan zijn eigen ouders willen wonen. De buren zijn veel aardiger, en oma ook en dan is er nog een tante bij wie het duizend keer aangenamer is dan gewoon bij vader en moeder (De blauw geruite kiel, Vrij Nederland, 10 dec. 1988).
Deze aanzet tot de bespreking van een nieuw boek van Veronica Hazelhoff zou het voorkomen van een exclusieve kinderwereld kunnen verklaren als: die wereld zorgt voor identificatiemogelijkheden.
Shavit ziet het gebruik van de aparte kinderwereld in populaire jeugdboeken als manifestatie van het negeren der volwassen lezer door de jeugdboekenschrijver. Die volwassen lezer leest kinderboeken om te kunnen bepalen of ze geschikt zijn voor jeugdige lezers. Maar sommige schrijvers, zo stelt Shavit, proberen aan die tussenkomst te ontkomen: ‘In popular literature he (= de schrijver) ignores the adult and rejects the need to court him and obtain his approval’ (o.c. 94). Ze menen dat te bereiken door die aparte kinderwereld te creëren, waardoor jeugdige lezers zich aangetrokken voelen: de Blytonboeken worden op grote schaal verkocht en gelezen.
In geschriften over jeugdliteratuur bestaat de neiging om, generaliserend en eenduidig, verband te leggen tussen teksteigenschappen en lezerseigen-