Ter introductie
De computer is nog niet dermate doorgedrongen in de taalkunde dat artikelen op het gebied van de computerlinguistiek, verder CL, als vanzelfsprekend tussen de ‘gewone’ bijdragen in linguistische tijdschriften verschijnen. Het gebruikelijke publicatiemedium voor de computerlinguist vormen nu nog de talrijke informatiecaorganen van uiteenlopende aard, en daarnaast een toenemend aantal tijdschriften specifiek gericht op het, sterk expanderende, vakgebied zelf. Bij linguistische congressen zijn er vaak aparte secties, vrijwel uitsluitend bezocht door de ‘incrowd’. Het onderwijs in CL, binnen diverse letterenfaculteiten gepromoveerd tot (post-propedeutisch) hoofdvak, wordt in het algemeen binnen aparte instituten verzorgd.
Dit alles staat de emancipatie van het vak in kringen van de linguistiek, en een doorgaande dialoog van computertaalkundigen met vakgenoten die het vak zonder hulpstukken beoefenen, in de weg.
We zijn de redaktie van Spektator dan ook bijzonder dankbaar dat zij een gehele aflevering voor dit onderwerp heeft willen inruimen.
Men is allicht geneigd de toevoeging ‘computer-’ aan ‘-linguistiek’ op te vatten als een beperking van het laatste begrip, een deelverzameling ervan: slechts die taalkunde waarbij een computer gebruikt wordt. De computerlinguist leest de samenstelling echter als een uitbreiding: de taalkunde, met als extra gereedschap de computer en de bijbehorende op taalkundige problemen gerichte methoden en technieken.
En die laatste lezing is dan ook de juiste: waar taalkunde en CL beide streven naar modellen en verzamelingen regels die expliciet en volledig zijn, beoogt de CL daarenboven het model c.q. de regels om te zetten in een werkend systeem. Dit komt in de praktijk vooral neer op een onderlinge ordening en afstemming op elkaar van de verschillende componenten van de grammatica, die, zo er binnen de uiteenlopende taalkundige theorieën al aandacht aan wordt besteed, meestal weinig wordt uitgewerkt.
Omdat ‘computerlinguistiek’ nog niet door eenieder als een pleonasme wordt opgevat, kunnen we de in de praktijk bestaande relatie van de CL tot de ‘eigenlijke’ taalkunde op drie manieren karakteriseren.
Eerst die van slaaf tegenover meester. Dit geldt bijvoorbeeld voor toepassingen waarbij de computer wordt gebruikt als voorraadschuur voor grote hoeveelheden taalmateriaal, dat op allerlei wijzen kan worden geordend, en waarin naar linguistisch interessante verschijnselen kan worden gezocht. Dergelijk gebruik kan van groot nut zijn, zeker als sprake is van verzamelingen die verrijkt zijn met taalkundige koderingen en waarvan de zinnen zijn voorzien van structuren.
Een tweede karakterisering is die van de CL als geweten van de linguistiek.