Vondel 1987
Het Vondeljaar is voorbij. Leve Vondel.
Terugkijkend op de herdenkingsactiviteiten kunnen we constateren dat er al met al toch heel wat gebeurd is. Den Haag liep voorop: een tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek, een feestelijke opening met muziek van Camerata Traiectina en een boekje met de toen gehouden voordrachten: Vondel! Het epos van een ambachtelijk dichterschap, onder redactie van Marja Geesink en Anton Bossers, en vooral: de opvoering van de Faëton onder regie van Hans Croiset door Toneelgroep De Appel. Geboortestad Keulen was een goede tweede met een tentoonstelling en een geleerdenbundel onder redactie van H. Vekeman en H. van Uffelen (Jetzt kehr ich zu den Rhein. Een opstellenbundel bij Vondels 400ste geboortedag). Maar ook Amsterdam, de stad waarmee Vondel het meest innig was verbonden, hield zich niet onbetuigd. De nadruk daar lag op de Gijsbreght van Aemstel, die immers, 350 jaar oud, eveneens jubileerde. Zo'n honderd belangstellenden luisterden op een aan dit stuk gewijd colloquium naar een viertal lezingen, afgewisseld door Vondelliederen die ten gehore werden gebracht door Kees de Bruijn en René Genis.
Het is aan dit colloquium dat deze Vondel-aflevering van Spektator in de eerste plaats is gewijd. Het bevat de, soms omgewerkte, tekst van de lezingen van M.B. Smits-Veldt, D.G. Carasso en K. Porteman. B. Albach, wiens lezing al gepubliceerd werd door het tijdschrift Literatuur, presenteert in plaats daarvan de aantekeningen van Jelgerhuis over diens Gijsbreght-vertolkingen. Daarnaast konden nog enkele korte bijdragen die verband hielden met andere Amsterdamse Vondel-activiteiten opgenomen worden. De studenten Marisa Groen en Ton Amir schreven een verslag van hun onderzoekingen naar de Faëton-receptie, waarover zij een tentoonstelling maakten voor het Appel-theater. ZWO-medewerker Evert Wiskerke beschreef hoe moeilijk sommigen in de 18de en 19de eeuw het hadden met Vondels katholicisme. En professor J. Gerritsen, die de inleiding schreef bij de eveneens dit jaar verschenen catalogus van het Vondel-bezit van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, droeg enkele nadere bibliografische aantekeningen bij. Dank zij de steun van de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting te 's-Gravenhage kon met deze bijdragen de normale omvang van een Spektator-aflevering aanzienlijk overschreden worden.
Het is opvallend hoezeer in dit nummer de Vondelreceptie de nadruk krijgt. Laten we hopen dat deze belangstelling voor het ‘Nachleben’ een inspiratie zal zijn voor een voortleven waarin zelfs de Gijsbreght - misschien minder ‘belegen’ juist dankzij de interpretatie van historici en literatuurhistorici - ooit weer opgevoerd zal worden.
Mieke B. Smits-Veldt
Marijke Spies