Spektator. Jaargang 17
(1987-1988)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||
Multatuli: schrijver tegen wil en dank
| |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
Ik neem R.v.l. aan, zoo neen, dan hen ik Multatuli. De afloop is bekend. Het martelaarschap was onvermijtdelijk. Multatuli (en hij niet alleen) had de macht van het (geschreven) woord schromelijk overschat. De combinatie van een politiek pamflet met een literair werk heeft het tegenovergestelde opgeleverd van wat hij hoopte te bereiken. Geen maatschappelijke loopbaan, geen carrière als staatsman, geen materiële welvaart, maar (twijfelachtige) literaire roem. De politieke lading van Max Havelaar werd ontkracht door de fictieve presentatie als roman. Mede dankzij Van Lennep was het uiteindelijk niet meer dan een ‘bl...mooi boek’.Ga naar eindnoot4 Op de lange duur heeft Max Havelaar waarschijnlijk wel bijgedragen tot een andere houding van het Nederlandse volk ten aanzien van de nationale koloniale politiek. Max Havelaar heeft Multatuli niet geholpen de idealen van zijn jeugd te vervullen. Wat waren die idealen? Hiervoor moeten we terug naar een vermoedelijk in 1843-1844 geschreven prozaschets: Losse bladen uit het dagboek van een oud man. Jongelingsdroomen.Ga naar eindnoot5 De Losse bladen worden toegelicht door een gefingeerde ‘verzamelaar’ die het dagboek van de oude man heeft gekregen. Het eerste deel bestaat uit een verhandeling van de schrijver van het dagboek op de leeftijd van ca. 24 jaar (Multatuli is 24 in 1844). Het tweede deel bestaat uit de dagboekaantekeningen van dezelfde man zo'n 33 jaar later. De ‘verzamelaar der losse bladen’ besluit de schets met een moralistische uitleg.
In het eerste deel vraagt de jonge man zich af wat zijn plaats in de wereld is, over welke kwaliteiten hij moet beschikken om een genie te zijn. Napoleon Bonaparte geldt in de beschouwing als het prototype van een genie. De dagboekschrijver tracht met kracht van argumenten de volgende stelling van Montesquieu te weerleggen: ‘l'homme ne manque jamais aux circonstances?’.Ga naar eindnoot6 Hij interpreteert de stelling, vrij vertaald, als de man ontbreekt nimmer wanneer de omstandigheden zijn aanwezigheid vergen. Bij ‘de man’ moet hier gedacht worden aan een genie. De auteur komt, kort gezegd, tot de volgende conclusies:
Genialiteit is volgens de dagboekschrijver niet succesgebonden. Het wordt niet bepaald door de prestatie, maar door de eraan voorafgaande dadendrang, de wil tot presteren volgens een vooropgezet plan: Napoleon was groot toen hij met het hoofd in de hand nadacht, en het lot van Europa vaststelde, voor nog iemand voorzien kon dat hij op Europa eenigen invloed zoude kunnen uitoefenen. Hij is groot om dat denkbeeld; hij zoude groot zijn ook dan wanneer de toekomst daaraan niet hadde beantwoord. Velen delen in den roem zijner daden, dat denkbeeld echter behoorde hem alleen!Ga naar eindnoot7 | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
De jonge dagboekschrijver vraagt zich vervolgens af in hoeverre hij verschilt van de jonge Napoleon. Hij stelt vast dat hij zich nog niets heeft ‘eigen gemaakt dat dienstbaar kan zijn aan de begeerte om groot te wezen, maar dat die begeerte zelve de eerste stap tot grootheid is’.Ga naar eindnoot8 Het benodigde bewustzijn (het bewustzijn meer te zijn dan anderen) is aanwezig. Het komt er nu op aan het doel en de omstandigheden te creëren. Hij inventariseert de mogelijkheden. Wat belet hem het koningschap na te streven? Hij beroept zich op de toekomst die zijn streven zal rechtvaardigen. In het verleden streefde hij naar een levensdoel van amoureuze aard. Het meisje dat hij begeerde werd echter niet de zijne. Toen bleef hem de keuze tussen een carrière als wijsgeer of als heerser, tussen het ‘verhevene’ en het ‘verhevenschijnende’. Hij heeft gekozen voor Napoleon: ‘uit zwakheid, uit ijdelheid, misschien uit wraakzucht!’ De jongeman stelt een programma op met eigenschappen en gedragsregels die hem tot een heerser zullen maken: hij wil zich oefenen in onverschilligheid; hij mag voor de buitenwereld niet kunnen falen: ‘Bedek elke fout met de vonken van schitterende geest’Ga naar eindnoot10; de eerste daad op weg naar heerschappij moet in de ogen van anderen een misdaad zijn (: ‘toch zullen mijne misdaden heilige opofferingen zijn’Ga naar eindnoot11); in het voorafgaande moet de geboren heerser jaren van slavernij kunnen dulden; hij wil een krijgsman worden; hij wil zich grote wetenschappelijke kennis eigen maken; hij moet mensenkennis opdoen etc...Deze eigenschappen moeten hem in staat stellen zijn doel te bereiken. Het doel, dat wël verheven genoemd wordt, is Europa onder één heerschappij te brengen. Het doel heiligt de middelen: ‘Zouden op hem die het [doel, R.D.d.V.] vormde de gewone regelen van eer en deugd toepasselijk zijn’.Ga naar eindnoot12 De ‘verzamelaar’ onderbreekt de ‘jongelingsdroomen’ daar waar de auteur begint zijn concrete plan de campagne te ontvouwen. Dit plan moet geheim blijven. De editeur wil geen misbruik maken van de goedheid van de oude man die hem het dagboek ter hand stelde. Aan het slot onderbreekt hij het betoog van de jongeling opnieuw. Nu om op te merken dat een door de auteur gegeven citaat van Lamartine een anachronisme is in een stuk dat heet te dateren uit 1811. Hij heeft er geen verklaring voor. De ‘verzamelaar’ verzekert ons dat noch hij noch de oude man voor de toevoeging van het anachronisme verantwoordelijk gesteld kan worden. De lezer weet echter dat achter de auteur van 1811 een andere jongeling schuilgaat. Het tweede deel is een aan Hildebrand herinnerende humoristische schets. Het valt uiteen in een rechtstreeks verslag door de oude man van een dag uit zijn leven, en een samenvatting van diens aantekeningen van enige dagen later verteld door de editeur-verteller. Van de grootse plannen is niets terecht gekomen. De ambitieuze jongeling is een nurkse oude man geworden die zich over zijn ‘ouderdom’ beklaagt. Hij wordt getergd door een achterneefje en een achternichtje die hem inschakelen bij hun spel. Bij het spel met de Chinese schimmen van de kleine Frits moet hij Alexander de Grote vasthouden, maar hij brengt er niets van terecht. Van zijn verleden koestert de oude man alleen nog de herinnering ‘eens te hebben liefgehad’. In het moralistische slotwoord verdedigt ‘de verzamelaar der losse bladen’ de schrijver van het dagboek. Hij heeft de oude man ‘die veel wilde doen en niets deed’ niet willen bespotten: ‘Zijne teleurstelling zal ook de | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
teleurstelling van uwen ouderdom wezen’Ga naar eindnoot13 Hij vraagt om begrip voor de idealen van de jongeling. Het is een aansporing aan de lezers hun jeugdidealen niet te verloochenen. Acht jaar later verwerkt Multatuli zijn Losse bladen in de brief van 24 febr.-6 mei 1851 aan zijn jeugdvriend de uitgever Kruseman.Ga naar eindnoot14 In deze lange chaotische brief doet Multatuli verslag van zijn wedervaren in Indië en geeft een indruk van zijn dagelijks leven. De brief is doorspekt met staaltjes van zijn literaire kunnen. Die hij overigens meestal afdoet als knutselwerk van inferieure aard. Multatuli schrijft dit alles aan Kruseman omdat hij hem houdt voor ‘trouw aan den indruk onzer jongelingsjaren’.Ga naar eindnoot15 Kruseman wordt gebombardeerd tot geestverwant en heeft maar genoegen te nemen met de gedachtensprongen van Multatuli: Verg niet dat ik elke zin afspin, -elke meening toelicht: ik kan het wel, -maar eerst sedert ik den moed heb mij aan niets te binden in mijn schrijven, kan ik aan U schrijven.Ga naar eindnoot16 En passant deelt hij Kruseman mee dat hij ‘iets Byroniaansch’ heeft. Hij presenteert zich als een romantisch genie die zich niet hoeft te storen aan zo iets ordinairs als taalregels: ‘Wij genien hebben dat niet noodig’.Ga naar eindnoot17 Tevens vindt men in deze brief reeds in grote trekken de wereldbeschouwing die Multatuli later gestalte zal geven in zijn Ideën. Zo beweert hij niet te hechten aan godsdienst, zedelijkheid, eer en huwelijkstrouw. Hij erkent het ‘gezag des bijbels’ niet en verkondigt ‘het volk te willen hervormen’. Geheel in de trant van de Losse bladen geeft hij te kennen ‘een paar troonen te willen omgooijen’.Ga naar eindnoot18 Het Napoleontische ideaal uit de Losse bladen krijgt in de brief van Kruseman een christelijke dimensie in morele zin. Multatuli streeft er niet alleen naar een heerser te worden, hij ziet zichzelf ook graag als weldoener. Met het oog op zijn terugkeer in Nederland heeft hij een aantal wensen op een rijtje gezet. Hij wil graag naar het voorbeeld van Rodolphe, de hoofdpersoon uit de roman Les Mystères de Paris van Eugène Sue, de deugdheld uithangen. In een soort van concurrentie met de christelijke liefdadigheid wil hij alle arme kinderen van Europa met Sinterklaas hun naam in banketletter schenken. Een ander voornemen zal hij later daadwerkelijk trachten te verwezenlijken: gekozen worden tot lid van de Tweede Kamer. Enige realiteitszin is hem echter niet vreemd getuige zijn bekentenis aan Kruseman na het noemen van al zijn wilde plannen: ‘Je begrijpt dat ik nooit geld gehad heb’Ga naar eindnoot19 De periode waarin de Losse bladen zijn ontstaan noemt Stuiveling met recht ‘het zwartste van Dekkers loopbaan’.Ga naar eindnoot20 Multatuli refereert in zijn brief aan Kruseman ook aan deze periode als beleefde hij toen zijn Golgotha: Ik heb veel geleden zei ik. In 43-44 lag ik onder eene beschuldiging, -en geheel weêrleggen kon ik ze niet, dat is voor de wet niet- van Landsdieverij.Ga naar eindnoot21 Hij moet bij het schrijven van de Losse bladen doordrongen zijn geweest van het feit dat hij in die periode wel erg ver verwijderd was van de ‘idealen zijner jeugd’. Over het tweede deel van de Losse bladen zegt Multatuli in de brief aan Kruseman: ‘Dit is geschreven in een oogenblik van bittere | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
moedeloosheid’.Ga naar eindnoot22 Ik geloof met andere woorden niet in de overtuiging van W.F. Hermans, dat Multatuli hier in een profetische voorspelling zijn eigen levenseinde beschrijft. Hermans heeft in het verlengde van deze opvatting zijn ‘plaatjesboek’ de pakkende titel De raadselachtige Multatuli meegegeven.Ga naar eindnoot23 Hij noemt het een beklemmend raadsel dat iemand van drieëntwintig jaar oud zo nauwkeurig zijn eigen toekomst kon voorspellen. Dit is echter helemaal niet zo opzienbarend wanneer die toekomst reeds in dat levensjaar lijkt te zijn aangebroken. Multatuli vraagt in de Losse bladen om waardering voor een genie zonder carrière (dus geen mislukt genie), voor iemand die niet geniaal was om wat hij deed, maar om wat hij wilde gaan doen. In 1851 liggen de kaarten anders. Deze periode behoort ondanks de ziekte van Tine tot de gelukkigste uit het leven van Multatuli.Ga naar eindnoot24 De brief aan Kruseman getuigt van het optimisme waarmee hij de toekomst tegemoet treedt. In de originele versie van de Losse bladen ontbreken de concrete plannen van de would-be Napoleon. De brief aan Kruseman bevat wel een opsomming van een aantal projecten en ideeën die tot het programma behoren. De plannen lopen uiteen van het propageren van crematie tot vrouwenemancipatie. Het meest opmerkelijk in het licht van zijn latere opvattingen is de nieuwe godsdienst die hij wenst in te voeren: ‘God is Heer. Men dient hem door de natuur die hem vertegenwoordigt lief te hebben. Een medemensch is het voornaamste voorwerp dier Natuur’.Ga naar eindnoot25 Zo beschouwd spreekt het vanzelf, dat Multatuli in zijn Ideën ‘Natuur’ met een hoofdletter schrijft. In idee 161 is Multatuli nog geneigd ‘een God’ naast de Natuur te dulden: ‘Men begrypt eerst verstandelijke zelfbewuste wil van een god, als de natuur schynt op te houden’. In de aantekening bij het idee van 1872 is God echter definitief van de baan: ‘Daar de werking der Natuur nooit ophoudt, geen grenzen heeft, is er alzo voor 'n God geen plaats’.Ga naar eindnoot26 In de brief aan Kruseman is Multatuli een stadium verder dan in de Losse bladen. De vage Napoleontische plannen worden aangevuld met concrete plannen en ideeën. Rousseau komt Napoleon verdringen wanneer Multatuli zijn ideeën over Godsdienst en zeden te berde brengt. Nog duidelijker dan in de Losse bladen benadrukt de ‘verzamelaar’ dat het lot van de oude man de lezer niet mag doen besluiten zich gelukkig te prijzen zelf als jonge man geen illusies te hebben gekoesterd: ‘t Zou schijnen of ge U in den aanvang van uw leven hadt neêrgelegd, om niet te vallen, te dalen op het einden van uw leven; 't zou wezen of ge 't hooge hadt vermeden-wetende dat laag uwe plaats is--’Ga naar eindnoot27 Brengen we ons nu opnieuw het citaat uit het begin van dit artikel in herinnering, waarin Multatuli niet zonder pathos de ‘idealen zijner jeugd’ en ‘zijn genie’ aanroept. Het lijdt geen twijfel of hij refereert hier, indachtig de aanbeveling van de ‘verzamelaar’, aan de grootste plannen en opvattingen uit de Losse bladen en de brief aan Kruseman. Hermans beweert dat het ridicule einde van de oude man ‘bewijst hoeveel ongelijk Multatuli's vijanden later zouden hebben door hemzelf, op grond van dit verhaal, napoleontische plannen toe te schrijven’. Ik meen in het voorafgaande te hebben aangetoond, dat Hermans dit verhaal verkeerd interpreteert. De | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
feiten uit het leven van Multatuli wijzen er overigens op dat hij keer op keer probeert een hoge bestuurlijke functie te verwerven. Bovendien blijft hij hopen op een kroon. In 1862 is Multatuli vervuld van zijn ‘legioen van Insulinde’. Met de Havelaar-zaak als springplank moest uiteindelijk het onrecht in de hele wereld worden bestreden: -De hoofdzaken zijn deze: Ik wil het goede. Daartoe is noodig magt. Indië was mijn punt van uitgang, doch blijft onderdeel. (De heele wereld is vol domme slechtheid). De naam Insulinde representeert voortaan mijn algemeen streven, als Nazareth het Christus-idee.Ga naar eindnoot28 De kruistocht van Multatuli was gedoemd te mislukken. Ik ben het met Hermans eens dat Multatuli geen Napoleon kon zijn, omdat hij er niet geschikt voor was.Ga naar eindnoot29 Multatuli heeft dit echter niet beseft. Hij wilde een universeel genie zijn: een mengeling van Napoleon, Rousseau, Rodolphe en Christus. Het schrijverschap was voor hem vooral een middel tot een doel en verder een broodwinning in afwachting van beter. Hetgeen niet wegneemt, dat hij in de laatste plaats ook een schrijver wilde zijn, wat hij natuurlijk voor ieder ander in de eerste plaats was en is. |
|