Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||
Inleiding
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||
d.w.z., men wil een maximum aan uitspraken over feiten en empirische generalisaties afleiden op basis van een minimum aan structurele principes. Net zoals in andere wetenschappen kunnen uitspraken over de feiten slechts afgeleid worden door introduktie van bepaalde hulphypothesen.Ga naar eindnoot6 Deze hulphypothesen zijn vaak minder puriteins strukturalistisch van inslag, d.w.z. zij zijn meer dan eens gebaseerd op niet-strukturele concepten zoals thematische relaties.Ga naar eindnoot7 Het interaktionisme van de EST is een kwestie van onderzoeksstrategie.Ga naar eindnoot8 Grondgedachte is dat de ogenschijnlijk ingewikkeldheid van de taal veroorzaakt wordt door interaktie van een (waarschijnlijk groot) aantal componenten die ieder afzonderlijk een eenvoudige struktuur hebben. Een voorbeeld is de autonomie-hypothese ten aanzien van de syntaxis: er is een duidelijk afgebakende syntaktische component met een eigen strukturele integriteit die onafhankelijk is van de semantische of fonologische interpretatie. Het onderwerp van studie, de taal, vormt niet zonder meer het empirisch domein van een autonoom opgevatte syntaxis. Veel taalfeiten liggen in het domein van een bredere theorie waarinde autonoom opgevatte syntaxis interakteert met de semantische component en wellicht de pragmatische component, die eveneens ieder hun eigen struktuur hebben. Dit is een van de redenen dat men op grond van bepaalde taalfeiten niet altijd zonder meer kan beslissen of een bepaalde syntaktische (of semantische) hypothese juist is. Men moet vaak nagaan, en bij wijze van hypothese, besluiten of bepaalde feiten wel in het domein liggen van de component waarvan men de struktuur onderzoekt.Ga naar eindnoot9 De autonomie-hypothese is overigens slechts een begin gebleken. Ook de autonoom opgevatte syntaxis zelf kan men ‘modulair’ benaderen.Ga naar eindnoot10 Het vergaande interaktionisme dat op dit moment de EST kenmerkt is vooral te danken aan de zgn. sporentheorie.Ga naar eindnoot11 Volgens dit onderdeel van de EST laten verplaatste categorieën een spoor achter op hun oorspronkelijke plaats. Zo laat de vooropgeplaatste NP (John) een spoor (t van ‘trace’) achter op de plaats waar hij vandaan komt:
Een ‘klassieke’ transformatie vertelt precies waar John vandaan komt en waar hij terecht komt. Volgens de huidige opvattingen is het niet nodig en niet gewenst om dergelijke gedetailleerde regels te formuleren. Waar John terecht kan komen is volledig bepaald door algemene condities die ook een rol blijken te spelen in andere ‘klassieke’ transformaties. In ons voorbeeld kan John bv. maar één kant uit als men de volgende dieptestruktuur aanneemt:
Er is een algemene eigenschap van regels, struktuurbehoudendheid genaamd, die inhoudt dat categorieën als NP's alleen verplaatst mogen worden naar lege posities die onafhankelijk door de basiscomponent gegenereerd zijn.Ga naar eindnoot12 In het voorbeeld (2) houdt dat in dat John alleen op de plaats van de lege NP vooraan de zin terecht kan komen, wat de struktuur (1) oplevert. Bovendien is het nu zo dat John ten opzichte van zijn spoor (t1 in (1)) een plaats inneemt die overeenkomt met de positie die antecedenten ten opzichte van gebonden anafora (zoals reflexieven) kunnen innemen. Deze overeenkomst wordt aangeduid met het begrip ‘c-commanderen’: een antecedent (of een verplaatste categorie) moet een anafoor (of een spoor) c-commanderen, d.w.z. de eerste vertakkende knoop die het antecedent domineert | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||
moet ook de anafoor (of het spoor) domineren.Ga naar eindnoot13 Omdat verplaatsingsregels aan algemene condities als struktuurbehoudendheid en de c-commandeerrelatie voldoen, kan men de regels zelf tot het uiterste vereenvoudigen. Men kan volstaan met formuleringen als:Ga naar eindnoot14
Zoals gezegd is er in (2) maar één slot (NP vooraan de zin) waar de te verplaatsen NP (John) heen kan, dankzij de eis van struktuurbehoudendheid. Met andere woorden, de afleiding van (1) op grond van (2) geschiedt door interaktie van een zeer eenvoudige regel (4a) en een algemene conditie (4b):
Een dergelijke beregeling d.m.v. interaktie van eenvoudige regels en algemene principes is het meest opvallende kenmerk van de huidige EST. Een van de gevolgen is dat de traditionele transformaties bijna geheel verdwenen zijn. Deze worden als taal-specifieke, constructie-gebonden stipulaties gezien. Volgens de nieuwe benadering wordt vrijwel hetzelfde empirische resultaat bereikt door een netwerk van interakterende universele condities, terwijl taal-specifieke stipulaties - hier en daar nodig om een detail in te vullen - tot een minimum worden teruggebracht. | ||||||||||||||||||||||||||
2 Achtergrond van de huidige ESTDe zojuist geschetste ontwikkeling van de theorie - ook wel REST genoemd van: Revised Extended Standard Theory - is vooral op gang gekomen na Chomsky's ‘Conditions on Transformations’ (1973). Dit compacte, hier en daar moeizaam geschreven artikel is m.i. het meest revolutionaire wat Chomsky het lichtheeft doen zien. Het artikel bevat een rijkdom aan ideeën die beslissend gebleken is voor de verdere ontwikkelingen binnen de EST. Wat vóór Conditions verschenen is ligt veel dichter bij de strukturalistische traditie dan wel eens beweerd wordt. Dit betekent natuurlijk niet dat Conditions uit de lucht is komen vallen. Het artikel bouwt voort op eerder werk van Chomsky zelf (cf. Chomsky 1964) en vooral op het terecht beroemde proefschrift van Ross (1967). De condities van Ross (zoals de Complex NP Constraint) hebben een tijdlang tot de vaste uitrusting van iedere generatieve linguïst behoord en zijn uiteindelijk de basis geworden voor de vruchtbare ontwikkelingen in het vak waarvan ik reeds het een en ander heb aangestipt. Het moet me overigens van het hart dat Ross' werk ook wel aanleiding is geweest tot minder gunstige ontwikkelingen. Dit heeft te maken met Ross' empiristische instelling, die nogal extreem is. Volgens deze optiek zijn de feiten zoals men ze nu kent niet zo zeer theoretisch geladen, maar min of meer ‘hard’ en meteen beslissend voor het lot van een theorie. Zonder veel scrupules worden de fraaiste theoretische principes (zoals het A-boven-A-principe van Chomsky 1964) ingeruild voor minder fraaie waar de ‘feiten’ dit dikteren. Uiteindelijk leidt dit nergens toe, of hooguit tot een situatie waarin elke empirische eigenaardigheid door zijn eigen ‘constraint’ beschreven wordt.Ga naar eindnoot15 Het werk van Ross gaat, met andere woorden, mank aan een gebrek aan vormgevoel. De gang van het onderzoek wordt niet zozeer bepaald door wat Toulmin (1961) ‘ideals of natural order’ genoemd heeft, maar | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||
door een onafzienbare reeks van empirische curiosa. Ross is echter niet als enige verantwoordelijk voor de tendenzen die hij heeft helpen versterken. Het gaat in feite simpelweg om een voortzetting van het common sense empirisme en descriptivisme dat de taalkundige traditie zo ongunstig doet verschillen van de meer succesvolle natuurwetenschappen. Dit is echter een chapiter apart dat een uitvoeriger behandeling vraagt dan in dit kader mogelijk is.Ga naar eindnoot16 Het belang van Chomsky's Conditions is nu dat de aandacht niet in de eerste plaats naar de empirische juistheid van Ross' condities uitgaat maar naar hun mogelijke onderlinge samenhang. Chomsky's probleemstelling is ongeveer als volgt: kan ik abstraktere en relatief eenvoudigere principes vinden waarvan ik de empirische generalisaties van Ross kan afleiden? Afgezien van de vraag of Chomsky meteen in zijn opzet geslaagd is, is de genoemde probleemstelling de kern van het vak gaan uitmaken. De EST-taalkunde gaat voortaan niet alleen meer over de eigenschappen van zinnen, maar vooral ook over zulke empirische generalisaties als die in een eerder stadium door observationeel ingestelde taalkundigen als Postal en Ross gemaakt zijn.Ga naar eindnoot17 Bij het zoeken naar abstraktere principes waarvan men de bekende empirische generalisaties deductief kan afleiden laat men zich niet alleen leiden door de bestaande feitenkennis, maar ook door bepaalde formele idealen. De geschiedenis van andere wetenschappen leert dat de bestaande opvattingen over wat de feiten zijn vaak een hinderpaal vormen bij het onderkennen van deorde die achter deze vermeende feiten ligt. Men kan alleen vooruitgang boeken door een zekere graad van idealisering. Stel dat men een aantrekkelijk, relatief eenvoudig principe gevonden heeft waarvan men verschillende empirische generalisaties op elegante wijze kan afleiden, en stel dat het abstrakte principe bovendien een aantal feiten verklaart die nog niet eerder ergens zijn ondergebracht. Een dergelijke situatie moet als een succes beschouwd worden, zelfs als een aantal voorspellingen op grond van het principe in strijd met de feiten lijken. Als een theoretisch idee een bepaalde elegantie bezit, en als het bovendien gedeeltelijk succesvol is vanuit empirisch oogpunt, is het bijna altijd de moeite waard om te proberen tot her-analyse te komen van de feiten die op het eerste gezicht niet lijken te passen in de theorie. Feiten bestaan nu eenmaal alleen maar bij gratie van tal van theoretische assumpties die stuk voor stuk fout kunnen zijn. Het is onbetwistbaar dat bv. klassieke natuurkundige theorieën als die van Newton veel van hun uiteindelijke succes te danken hebben gehad aan de hardnekkigheid waarmee men niet alleen de aanvankelijk slechts gedeeltelijk geslaagde theorie, maar vooral ook de problematische feiten zelf ter discussie heeft gesteld.Ga naar eindnoot18 Wetenschappelijke vooruitgang is bijna altijd gepaard gegaan met een langdurige proces van herinterpretatie van bestaande kennis. Als men een werkelijk verklarende taalkunde wil, met abstrakte principes en een zekere deductieve struktuur, zal men op soortgelijke wijze te werk moeten gaan. Een streven zoals geïntroduceerd door Chomsky's Conditions leidt onvermijdelijk tot een minder empiristische methodologie dan in de taalkunde bijna altijd gebruikelijk is geweest. Deze methodologische aanpassing stelt veel taalkundigen blijkbaar voor problemen. En hier ligt dan ook een van de oorzaken van het feit dat Chomsky's recentere ideeën vaak minder weerklank gevonden hebben dan verdiend geweest zou zijn. | ||||||||||||||||||||||||||
3. Positie van de ESTHoewel de Generatieve Grammatica vooral in de zeventiger jaren naar een volwas- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||
sen wetenschappelijk niveau gegroeid is, en hoewel het EST-kader een bijna stormachtige en uiterst boeiende ontwikkeling heeft doorgemaakt, is de belangstelling bij een breder publiek soms wat getaand. Binnen de taalkunde zelf heeft deze publieke verflauwing, behalve met het reeds genoemde methodologische onbegrip, waarschijnlijk iets te maken met het doodlopen van het avontuur van de Generatieve Semantiek. Het vak heeft hierdoor enige van de meest opvallende en produktieve figuren (plus dozijnen van hun volgelingen) naar een zijspoor zien verdwijnen. Het is verder niet onwaarschijnlijk dat de (soms agressieve) tamtam waarmee de Generatieve Grammatica in de zestiger jaren voor het voetlicht kwam - vooral in de Verenigde Staten - tot een zekere reaktie geleid heeft. Allerlei andere vormen van taalkunde hernemen hun vermeende rechten, waarbij het soms te pas lijkt te komen om de Generatieve Grammatica donkerder af te schilderen dan gerechtvaardigd is.Ga naar eindnoot19 Wat vooral schadelijk is geweest voor het beeld van de generatieve taalkunde is de suggestie van teleurstelling die soms van de psychologie uitgegaan is. Na een korte liaison geïnspireerd door George Miller en anderen zijn de zaken hier duidelijk uit elkaar gegroeid.Ga naar eindnoot20 Men komt zowat nooit een psycholoog tegen die een meer dan oppervlakkige kennis bezit van de taalkunde van de laatste jaren. En van hun kant kunnen taalkundigen vaak maar moeilijk begrijpen waarom psychologen wetenschap vrijwel volledig vereenzelvigen met experimentele wetenschap.Ga naar eindnoot21 Toch is het heel goed mogelijk dat juist nu de grammatica abstrakter wordt en om zo te zeggen verder van de onmiddellijk toegankelijke data komt af te staan, er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor een experimentele benadering. Er is in ieder geval ruime aanleiding tot hernieuwde wederzijdse belangstelling tussen taalkundigen en psychologen. Taalkundigen hebben soms behoefte aan andere data dan intuïtieve oordelen, en psychologen kunnen waarschijnlijk pas interessante experimenten bedenken als men zich wat verder onderdompelt in de meest ontwikkelde en vruchtbare taaltheorieën. Ik wil graag optimistisch blijven over mogelijke samenwerking, ondanks het feit dat het toenaderingsvraagstuk blijkbaar wetenschapssociologische dimensies heeft van niet geringe omvang. | ||||||||||||||||||||||||||
4 De EST in NederlandBinnen Nederland neemt de EST een verhoudingsgewijs sterke positie in. Dit is mede te danken aan onze taalkundige traditie, waarin het belang van de Generatieve Grammatica vroegtijdig onderkend werd. Omdat er al gauw een grote groep generatieve grammatici ontstond in de zestiger en vroege zeventiger jaren, konden ook nieuwe ontwikkelingen als de EST tijdig naar waarde geschat worden. Daar komt nog bij dat juist in de zeventiger jaren van Z.W.O.-zijde het streven ontstond om de alpha-wetenschappen wat te stimuleren. De taalkunde is bij uitstek ontvankelijk gebleken voor dit streven omdat in dit vak, meer dan in andere letteren-richtingen, reeds een zekere landelijke organisatiegraad bestond.Ga naar eindnoot22 Door haar inhoudelijk karakter, maar eveneens door haar bewust gestimuleerde organisatieniveau is de EST-taalkunde waarschijnlijk een van de weinige vakken buiten de traditionele natuurwetenschappen, waarin er sprake is van een landelijk gedeelde, gemeenschappelijke onderzoeksgerichtheid. De kernproblemen van de EST - zoals de vraag aan welke universele condities regelsystemen gebonden zijn - worden evenzeer in Groningen als in Amsterdam, Utrecht of Leiden bestudeerd. En ook daarbuiten trouwens. De taalkunde is een internationaal vak geworden, waarvan de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||
resultaten door een internationaal forum beoordeeld worden.Ga naar eindnoot23 Deze internationalisering is een van de aanleidingen tot dit speciale nummer van Spektator. Steeds meer taalkundigen schrijven hun artikelen in het Engels omdat ze ook buiten Nederland gelezen willen worden. In Nederlandstalige bladen als Spektator zou daardoor licht de indruk kunnen ontstaan dat er niet zoveel meer aan syntaxis wordt gedaan. Niets is minder waar! Moge daarom dit nummer een bescheiden beeld geven van een bloeiend bedrijf. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|