Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Van Eeden in sociale zakenGa naar eindnoot*
| |
I De tijdIn het begin van deze eeuw, toen het socialisme in Nederland steeds meer voet aan de grond begon te krijgen, steeg ook de belangstelling voor nieuwe samenlevingsen produktievormen. Niet aan de kant van het officiële socialisme, vertegenwoordigd door de S.D.A.P., die nogal terughoudend stond tegenover de alom hier te lande uitgevoerde experimenten en de vernieuwingen veeleer langs parlementaire weg trachtte te bereikenGa naar eindnoot2. Noch aan de zijde der vrije socialisten onder Domela Nieuwenhuis die vooral hun heil zochten in de vakbeweging, in de buitenparlementaire aktieGa naar eindnoot3. Maar bij de meer utopisch denkenden, die zich van de bestaande maatschappij afkeerden en zich verenigden in kleine landbouwkolonies, die bepaald opzienbarend waren door de beginselen welke zij uitdroegen. Zij waren tegen vloeken, | |
[pagina 260]
| |
roken, alkohol, vleeseten, peper-en-zout, militarisme en vivisektie en vóór Rein Leven, Vredesbeweging, gemeenschappelijk grondbezit en Het Vrije HuwelijkGa naar eindnoot4. Zo bestond er in die tijd de christen-anarchistische kolonie van Prof. Van Rees in Blaricum, waar men uit vegetarisch oogpunt geen vee hieldGa naar eindnoot5 en de ‘kommunistische’ kolonie Walden, waar in 1899 het ‘loon naar behoefte’-systeem ingesteld werdGa naar eindnoot6. Deze voornamelijk van de tuinbouw en de bakkerij bestaande produktie-koöperatie beriep zich erop praktischer te zijn dan Blaricum, wat in feite inhield dat zij bereid was tot meer koncessies aan de buitenwereld, de kapitalistisch ingestelde maatschappij, hetgeen o.a. betekende dat zij loonarbeiders in dienst nam en zo zèlf het ‘loonslavenstelsel’ in leven hield, waartegen zij in feite zo gekant wasGa naar eindnoot7. Maar de tijd was rijp voor dergelijke ondernemingen. Van Eeden zag om zich heen de misstanden toenemen en de arbeiders rechteloos verpauperen. En terwijl Troelstra streefde naar het Algemeen Kiesrecht en probeerde in het parlement rechten voor het proletariaat te verwerven, bleef Van Eeden daarbuiten voortwerken, omdat hij zich moeilijk kon verenigen met de taktiek der sociaal-demokratenGa naar eindnoot8. Het kostte hem veel tijd en energie, getuige zijn dagboek in die jarenGa naar eindnoot9. Nadat in 1902 de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit was opgericht als overkoepelend orgaan van landbouwkolonies en produktiekoöperaties, werd Van Eeden in de funktie van voorzitter in het voorjaar van 1903 toch wat meer bij de politiek betrokken. Het was de tijd van de grote spoorwegstakingen, in feite de strijd om de erkenning van de vakbewegingGa naar eindnoot10. Op de eerste suksesvolle januari-staking reageerde de konservatieve regering Kuijpers met de zogenoemde ‘worgwetten’, anti-stakingswetten die ‘vrijheid van arbeid’ garandeerden en een verbod van dienstweigering voor ambtenaren en spoorwegpersoneel inhielden. Een tweede staking kon niet uitblijven, maar deze liep voor de arbeiders heel wat minder gunstig af. De regering was er nu op voorbereid, had diverse legeronderdelen opgeroepen en de spoorwegmaat-schappijen hadden ordediensten ingesteld, bestaande uit ‘onderkruipers’ die zich verplichtten bij een volgende staking te blijven werken. Bovendien bedreigden zij werkweigeraars regelrecht met ontslag. Reeds na een paar dagen bleek de aprilstaking, die had moeten uitgroeien tot een algemene werkstaking, een hopeloze mislukking. In het totaal werden 4000 mensen ontslagenGa naar eindnoot11. | |
II De oprichting van De Eendracht (1904)Van Eeden had tot dan toe nogal wantrouwig gestaan tegenover de algemene werkstaking, maar wijzigde onder de druk der omstandigheden zijn meningGa naar eindnoot12. Hij nam deel aan de voorbereiding en uitvoering van de tweede staking, die georganiseerd was door het op 20 februari door de S.D.A.P., vele vakverenigingen en vrije socialisten opgerichte Comité van VerweerGa naar eindnoot13. Op een zeer rumoerige vergadering na het verlopen van de staking, waar alle partijen elkaar de schuld van de mislukking in de schoenen schoven, werd op aandringen van Van Eeden het Landelijk Comité tot Steun van Slachtoffers der Algemeene Werkstaking in het leven geroepen, waarin o.a. hijzelf en de destijds bekende Amsterdamse restauranthouder A.M. Reens zitting namenGa naar eindnoot14. Van Eeden deed verslag in zijn dagboek: ‘Van Zondag tot Maandag (de nacht van 12 op 13 april 1903, J.v.W.) de rumoerige vergadering van 't Comité. Van 6 's avonds tot 5 uur 's morgens. Ook daar gelukte het mij iets goeds te doen’Ga naar eindnoot15. Hij vond dat geen van de partijen gelijk had en dat men beter zijn energie kon besteden aan hulp voor de slachtoffers. Daarbij veroordeelde hij de ‘parlementaire kruiperstaktiek’ van de S.D.A.P. en achtte het ‘heerensocialisme’ geenszins identiek met de ware arbeiders- | |
[pagina 261]
| |
beweging. De vrije socialisten daarentegen waren wel echte arbeiders in zijn ogen, maar ook hun taktiek was niet de juisteGa naar eindnoot16. Naderhand is hij er in De kleine Johannes op teruggekomen. In hoofdstuk 19 van deel III, geschreven in 1906, beschrijft hij een protestvergadering waarin hij Marcus - de Christus redivivus, die verdacht veel op de auteur lijkt - plaatst tussen de socialist Felbeck - alias Troelstra - en de anarchist Hakkema - alias Domela Nieuwenhuis. Het is een typisch voorbeeld van de edele rol die Van Eeden zichzelf graag (in zijn dromen) toebedeeldeGa naar eindnoot17. Op 14 april, toch al een zwarte dag omdat toen de Blaricumse kolonie door vijandig gezinde boeren en vissers uit de omgeving verwoest werd, schreef Van Eeden een vurig artikel in het door hem geredigeerde G.G.B.-orgaan De Pionier. Hierin klaagde hij over de wraakzuchtige houding van de spoorwegdirekties tegenover de stakers: ‘Zooals vroeger de opstandige slaven voor de wilde dieren werden gegooid, zoo worden zij nu voor den honger geworpen. Genade kennen deze wezens niet’Ga naar eindnoot18. In het hoofdartikel van het volgende nummer vroeg hij om geld voor de slachtoffers: ‘2400 gezinnen met 5000 kinderen brodeloos gemaakt, door één meneer, of een paar meneeren, die niet konden velen dat hun afhankelijkheid van den werker werd aangetoond’Ga naar eindnoot19. De voorstelling van zaken is nogal pathetisch, hetgeen veroorzaakt kan zijn door de nederlaag die Van Eeden geleden had bij zijn bezoek aan de direktie van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij (H.IJ.S.M.), waar hij tevergeefs pleitte voor het weer in dienst nemen van de stakersGa naar eindnoot20. In het later (1905-1906) geschreven toneelstuk De Zendeling, dat de staking van 1903 tot achtergrond had, heeft hij geprobeerd zich te revancheren door de hoofdpersoon Lukas - alias Van Eeden - een bovenpartijdige houding te laten aannemen en hem als een edel martelaar af te schilderenGa naar eindnoot21. Op 1 mei hield Van Eeden in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam twee redevoeringen voor de vrije socialisten. De eerste was een soort prozagedicht, getiteld Waarheid en Recht, waarin hij zich andermaal boven het geharrewar verhief door te zeggen niet tot anarchisten, kommunisten of socialisten te willen spreken, maar tot mensen, harde werkers die toch arm bleven, hetgeen hij ‘vervloekt gemeen’ vond. Werkstaking vond hij weliswaar een krachtig middel maar de oplossing van de situatie diende vooreerst in het streven naar gemeenschappelijk grondbezit gezocht te wordenGa naar eindnoot22. Het Landelijk Comité begon ondertussen haar steunaktie met het inzamelen van giften, waardoor de gedupeerde gezinnen uitkeringen konden ontvangen. Aanvankelijk waren het hoge bedragen, zodat de gezinnen vier à vijf gulden per week kregen, waarvan zij redelijk konden rondkomen. Maar langzamerhand nam de vrijgevigheid af, werd het steeds moeilijker geld bijeen te vergaren en rees bovendien de vraag of de uitgestotenen wel gebaat waren bij een dergelijke vorm van steunverlening. Was het niet veel verstandiger zelf een poging aan te wenden om deze mensen weer produktief werk te verschaffenGa naar eindnoot23? In Amsterdam, waar de aktie gestart was, leverden begin oktober 2 à 3000 mensen (zowel arbeiders als welgestelden) een geldelijke bijdrage, wat neerkwam op een wekelijkse totale kontributie van f. 150Ga naar eindnoot24. Op 1 april 1904 richtte men aldaar de Maatschappij van werkverschaffing De EendrachtGa naar eindnoot25 op, met Van Eeden, A.M. Reens, C.W. Hummeling en F. Ebeling als onbezoldigde direktie. Deze maatschappij begon als verbruikskoöperatie, die melk, brood, kruidenierswaren en brandstoffen leveren zou, bij voorkeur aan kontribuanten. Vrijwel direkt verbond men hieraan een spaarkasGa naar eindnoot26. Dit systeem was uitgedacht door Reens, die in Amsterdam al enige bekendheid bezat o.a. als oprichter van de anti-belastingbewegingGa naar eindnoot27. Het mes sneed | |
[pagina 262]
| |
nu aan twee kanten: een behoorlijk aantal werklozen kon als magazijnbediende tewerkgesteld worden en de kontribuanten bleven behouden, doordat zij in plaats van donateurs spaarders werden en zodoende waar voor hun geld kregen. Hun spaarcenten vormden het bedrijfskapitaal, waarmee De Eendracht zaken deed. Zij kregen daarvoor in de plaats zegeltjes ter waarde van het gestorte bedrag, waarvoor zij na verloop van tijd bij inwisseling goederen konden krijgen in een van de door het hele land op te richten magazijnen. Het systeem werkte uitstekend. Binnen enkele maanden had De Eendracht al 40.000 deelnemers - bijna 8% van de toenmalige bevolking van Amsterdam - die wekelijks een bedrag van f. 5000 opbrachten. Ook landelijk breidde de maatschappij zich uit: er kwamen magazijnen in Rotterdam en Den Haag en agentschappen in andere steden. Het bedrijf kon niet anders dan floreren, leek het. Het (spaar)geld werd renteloos voorgeschoten, veel werklozen waren weer aan de slag, ook als lopers voor de zegels. Bovendien kreeg de arbeidende bevolking nu goedkope en toch goede waar binnen handbereik, terwijl zij door te sparen artikelen kon kopen, waar zij anders nooit aan toegekomen zou zijnGa naar eindnoot28. Het vertrouwen in de werken van het Landelijk Comité en in de naam Van Eeden, waarop vooral in het begin door Reens veel gespekuleerd werd, was bijzonder groot. Vlak voor de oprichting van De Eendracht, namelijk van 11 tot 28 maart, verbleef Van Eeden in ItaliëGa naar eindnoot29. Men kan zich afvragen waarom hij nu juist in zo'n belangrijke periode buitenslands verkeerde. Wellicht is hierin al een symptoom te zien van zijn later steeds frekwenter wordend eskapisme, dat gedeeltelijk veroorzaakt werd door het onvermogen de zaak in juiste banen te leiden. Hoe het ook zij, hij ontving destijds diverse brieven van Reens die hem maar al te zeer miste bij de voorbereidingswerk-zaamheden (zoals organisatie der kontributie en werkverdeling). Reens vond de meerderheid der uitgestotenen ‘(...) flinke kerels, die onder leiding, sterke leiding, wel wat zullen kunnen praesteren’. Hij wilde vooralsnog geen openbare aandacht trekken, omdat dat wel eens een belemmering voor een suksesvolle uitbreiding zou kunnen betekenen: ‘Eerst als u terugkomt en wij elkaar gesproken hebben begint de beweging’Ga naar eindnoot30. Al spoedig bleek dat de konkurrentie met de ‘kapitalistische’ ondememingen niet meeviel. Bovendien moest er gewerkt worden met ongeoefend personeel (veel exspoorwegarbeiders) en liet de in het begin zo optimistische Reens het reeds in september afweten, na een scène met een teleurgestelde sollicitant die dreigde hem te vermoorden. Hij verliet de zaak, verzekerde Van Eeden dat er minstens een Napoleon nodig was om daar leiding te geven en ging terug naar zijn restaurant, waar hij zijn gasten Van Eedens spoedige ondergang voorspelde. Dit weerhield hem er echter niet van een half jaar nadien een konkurrerende koöperatie, De Volharding, op te richtenGa naar eindnoot31. De ander toonde zich verrast en voelde zich duidelijk in de steek gelaten, maar de vraag is, wie er door wie in de steek gelaten werd. Dat Reens het zo snel opgaf, geeft wel te denken! Van Eeden beklaagde zich meermalen over het gebrek aan deskundige hulp. Hij voelde zich meer een schrijver en propagandist en gaf weldra toe een theoreticus zonder enige praktische ervaring te zijn. Maar aanvankelijk heeft hij dit niet zo gezien. In juni schreef hij bijvoorbeeld nog in zijn dagboek: ‘Reens liet mij vrijwel alleen voor de Eendracht en ik voelde plezier in de taak en was het meester’Ga naar eindnoot32.. Het deficit beliep echter in het eerste jaar al meer dan f. 15.000, - en dat wees wel op de nodige misstanden. In Happy Humanity (1912) - Walden en De Eendracht voor de Amerikanen ver- | |
[pagina 263]
| |
klaard - heeft Van Eeden zijn daden met hand en tand verdedigd. Hij zou telkens van goede wil zijn geweest, maar werd van alle kanten tegengewerkt. De Waldengroep wilde niet samenwerken omdat De Eendracht haar te kapitalistisch was. Intern ontbraken centrale leiding, deskundige afdelingschefs en dito personeel. Ook diefstal zou een der oorzaken van het verlies geweest zijn. Op Walden had Van Eeden het negatieve saldo uit persoonlijk budget en door inkomsten uit publikaties weten te vereffenen, maar hij was niet in staat een dèrgelijk bedrag met eigen middelen aan te zuiveren. Meer en meer was hij ervan overtuigd geraakt dat dit ongeoefend personeel een autoritaire leiding behoefde, dat hun eerst demokratische beginselen bijgebracht moesten worden en het bedrijf voorlopig op streng zakelijke leest geschoeid diende te worden, wilde het haar hoofd boven water houden in het bestaande ekonomisch bestel. De arbeiders zouden hem dit niet in dank afgenomen hebben, als van nature hadden zij zich tegen elke chef verzet en tevens een algehele loonnivellering geëistGa naar eindnoot33. Het is frappant dat Van Eeden zich zo verontwaardigd toonde over de anti-autoritaire houding van zijn werknemers. Het waren immers mensen met de nodige negatieve ervaringen op dit gebied en het was nog niet eens zo lang geleden dat hij zich zo goed in hun situatie had kunnen inleven (getuige o.a. zijn artikelen in De Pionier vlak na de spoorwegstaking)Ga naar eindnoot34. Ook van buitenaf kreeg Van Eeden tegenwerking te verduren, niet alleen van het rechtse maar ook uit eigen kamp, zowel van de S.D.A.P. (o.a. van Van der Goes, die hem een ‘socialistische kwakzalver’ noemde) als de vrije socialisten (zoals Chr. Comelissen en Domela Nieuwenhuis, waarvan de laatste hem uitmaakte voor ‘spaarapostel’)Ga naar eindnoot35. | |
III De eerste reorganisatie (1905)In december 1904 vond Van Eeden dat hij moest ingrijpen. In zijn dagboek schreef hij vastbesloten: ‘Ik heb moeite gehad door de domheid van mijn Eendrachtsmannen. Maar ik heb mijn besluiten genomen en ben rustig en op alles voorbereid. De zaak gaat goed, de reörganisatie is noodig, ik kan die uitvoeren, word ik tegengewerkt dan trek ik mij terug’Ga naar eindnoot36. De administrateurs die hij toen aan het werk zette om de zaak in nieuwe banen te leiden waren F.W.H. Emons - zijn privé-sekretaris van Walden - en A.J. Menger. Tegelijkertijd zag hij zelf de kans schoon zich opnieuw te wijden aan zijn literaire werkzaamheden (o.a. het voltooien van De kleine Johannes III). Hij kon absoluut niet tegen geldzorgen, waarmee hij op Walden trouwens al genoeg gekonfronteerd werd en de wens om ‘afgelost’ te worden zou hem niet meer verlaten. Hoewel Van Eeden vanaf begin 1905 voortdurend op zoek is geweest naar een plaatsvervanger, die hem alle zakenbeslommeringen uit handen kon nemen, was De Eendracht nog zo snel niet uit zijn gedachten gebannen, getuige zijn dagboekaantekeningen. Zijn beoordeling van de gang van zaken was sterk aan stemmingen onderhevig en kon zelfs per dag variëren. Hoe somber hij de situatie soms ook inzag, het heeft hem nooit (of moet gezegd worden: juist niet) weerhouden verre reizen te maken. Zo bracht hij een groot gedeelte van het voorjaar met zijn moeder door in ItaliëGa naar eindnoot37. Emons schreef hem dat hij geen haast hoefde te maken met terugkomen, hij kon beter nog wat tijd aan zijn schrijfwerk besteden...en werd op De Eendracht toch niet gemist!Ga naar eindnoot38 Bij Van Eedens thuiskomst bleken de zaken er echter niet op vooruitgegaan te zijn. Hij beklaagde zich over roekeloze inkopen, die telkens achter zijn rug om gedaan | |
[pagina 264]
| |
werdenGa naar eindnoot39. Daarbij kwamen de nimmer aflatende moeilijkheden met het personeel. Op 25 mei verzuchtte hij in zijn dagboek: ‘Als men zwakke menschen zelfstandig maakt, komen ze eenvoudig onder den eersten, besten invloed, slecht of goed, maar meestal slecht. Omdat de slechten heerschzuchtiger zijn dan de goeden.’ Het bedrijf moest z.i. met beleid en energie in het goede spoor gehouden worden en daarvoor had hij onmiddellijk hulp nodig van iemand die het technische gedeelte van zijn werk kon overnemen: ‘Ik zal blijven de eigenaar van de zaak, ik zal een mededirecteur zoeken, die ik salarieer’Ga naar eindnoot40. Het zou nog een jaar duren voordat hij de steun vond die hij zocht en die hem tevens fataal zou worden. Van Eedens dwepen met de sterke man, die hij zelf niet kon zijn, vond zijn weerslag in het toneelstuk Minnestral, dat hij weliswaar pas in augustus 1906 geschreven heeft, maar waarover de eerste dagboekaantekeningen van juni 1905 dateren. Het moest een stakingsdrama worden, gecentreerd rond ‘de lichte, veerkrachtige, altijd hoopvolle en blijde, die de smart niet vreest, en door 't uiterst ongeluk niet verslagen wordt’Ga naar eindnoot41. Het bleef kwakkelen het hele jaar door. Intern waren er naast de reeds genoemde personeelskwesties, de knellende geldzorgen: in september vond noodgedwongen een algehele loonsverlaging plaats. Dit laatste werd overigens zeer sportief opgevat door het personeel, dat de keuze had gekregen tussen deze oplossing of vermindering van het aantal werknemersGa naar eindnoot42. Hoewel Van Eeden dacht dat de maatschappij in september over wat ruimere geldmiddelen kon beschikken, bleken in november de cijfers toch niet bevredigend te zijnGa naar eindnoot43. Hij signaleerde dan wel in zijn dagboek dat het op en neer ging met de kansen van De EendrachtGa naar eindnoot44, maar het (overigens telkens terugkerende) verwijt van Emons dat Van Eeden niet goed op de hoogte was van de gang van zaken, lijkt hier niet helemaal onterecht. Dezelfde Emons had kort tevoren een vinnig artikel in het maandblad Zonneschijn gepubliceerd, waarin hij stelde dat het bedrijf leed aan volstrekte regeringsloosheid. Hij deelde Van Eeden per brief mede dat hij niet langer kon aanzien hoe deze misbruikt en achter zijn rug bespot werd en dat hij zich zou terugtrekken als de ander dat niet deedGa naar eindnoot45. Extern had Van Eeden te kampen met wat hij noemde ‘de knoeierijen van Reens c.s.’: de konkurrerende maatschappij De Volharding blies hem haar adem in de nekGa naar eindnoot46. Het was dus niet voor niets dat hij zich in die dagen volledig overgaf aan zijn reizen en literaire bezigheden: het schrijven van het toneelstuk De Zendeling en de vertaling van De Broeders, waaraan hij reeds begon tijdens zijn vakantie in Duitsland aan het eind van het jaarGa naar eindnoot47. | |
IV De machtsovername door Emons (1906)In januari 1906 maakte Van Eeden zich ernstig zorgen over Mengers gezondheid, die veel te wensen overliet. Maar het leek alsof zijn vluchtneigingen er alleen maar door versterkt werden. Diezelfde maand nog bezocht hij zijn gewaardeerde vriendin Lady Welby in Engeland en begon daar aan het drama Minnestral. Na een korte periode van bloei kreeg De Eendracht in maart een beleidskrisis te verwerken, die leidde tot het aftreden van Van Eeden en de overige leden van het Dagelijks Bestuur. Vervuld van tegenstrijdige gevoelens (‘Ik voelde mij thuis daar in hun midden, ondanks het weten van de stokerijen en oppositie. (...) Ik hou van hen, en wou dat ze mij terugriepen. Het zijn toch ook maar kinderen.’) ging hij wederom op reis, ditmaal naar Italië waar hij tot half april vertoefde en het werk aan Minnestral hervatteGa naar eindnoot48. Men kan stellen dat Van Eeden, toen duidelijk werd dat hij mislukt was als maatschappelijk hervormer, zich geworpen heeft op het schrijven van de zogenoemde | |
[pagina 265]
| |
rehabilitatiedrama's: Minnestral, IJsbrand en De Idealisten of Het Beloofde land. Deze toneelstukken moesten hem eerherstel brengen en tegelijkertijd financiële redding. Alhoewel technisch volmaakt, mislukten ook zij in de praktijk, waarschijnlijk omdat de hoofdfiguren weinig overtuigende opstandigen warenGa naar eindnoot49. Intussen bleef De Eendracht hem parten spelen. Het was een haat-liefde verhouding waarin maatschappelijk aanzien en geldelijk belang toch ook wel een rol gespeeld zullen hebben. Nog steeds wilde Van Eeden zijn gezag niet volledig afstaan. Vanuit Bellagio schreef hij Emons, die inmiddels in konflikt was geraakt met de naar zelfstandigheid strevende bakkersgroep op Walden: ‘Zulke gevallen bewijzen wederom dat ik verplicht ben de macht niet geheel uit handen te geven. Het is op Walden - evenals aan de Eendracht - noodig een véél grootere macht aan het D.B. te geven, wil de zaak goed gaan’Ga naar eindnoot50. Midden april keerde hij terug naar Holland en ging ‘weer als vroeger met plezier naar de Warmoesstraat’Ga naar eindnoot51 (waar destijds het hoofdkantoor van De Eendracht te Amsterdam gevestigd was). Maar reeds de volgende maand kwam het onweerstaanbare verlangen naar de kunst weer boven en wilde hij eens te meer van de sociale aktiviteiten af. Op Walden had hij zijn boeken, zijn studeerkamer en de vrije natuur: ‘Maar ik haat Amsterdam, ik haat organisatiebemoeyingen. Ik verlang naar een groote sfeer en vrijheid tot groote gedachten. Ik voel dat ik mij in kleinheid heb bewogen, en dat ik beter doe nu het groote in mij recht te geven. Dat is mijn plicht. Om er toe te komen zullen reizen nog de beste weg zijn. Zoodat men zich wel buiten mij redden moet’Ga naar eindnoot52. En een paar dagen later schreef hij: ‘Ik heb de laatste jaren daden gedaan. Ik heb wat uitgericht, ondanks veel flaters en moeite. Walden, G.G.B., Horstermeer (de zusterkolonie van Walden, J.v.W.), de Eendracht. Mislukt is er niets. Maar nu is dat dadenleven bijna ten eind. Het was het aanraken van de aarde om kracht te krijgen. Nu moet ik terugkeeren tot mijn geestelijk leven en dat vastleggen in mijn kunst’Ga naar eindnoot53. Het was een afscheid en er was iemand die dat afscheid maar al te zeer wenste: Emons. Toen Van Eeden op het punt stond te vertrekken naar zijn geliefd ‘Aufenthaltsort’ in Duitsland, Langenschwalbach, stelde Emons hem voor samen met Menger de zaak voorlopig in handen te nemen en eindelijk werden ze het eens. Van Eeden wilde niet meer en Emons wilde niets anders dan organiseren, maar dan alleen. De eerste noteerde in zijn dagboek: ‘Het is niet een of ander gevaar dat ik vrees, waardoor ik mij bezwaard voel, maar het is de werksaamheid die mij door 't opdringen van mijn poëtische fantasieën onmogelijk wordt gemaakt. Ik zou alles moeten doen, ik weet wel wat, en ik zou het misschien ook kunnen, maar ik kan niet omdat ik tot ander werk gedwongen voel’Ga naar eindnoot54. Opgelucht verliet hij tenslotte het land. Hij vond Emons ‘een prachtkerel’ en verwachtte dat er spoedig ‘iets groots’ tot stand zou worden gebracht. Terwijl dus duidelijk blijkt uit zijn dagboek dat Van Eeden in die tijd volledig geabsorbeerd werd door zijn literaire bezigheden (zoals het schrijven van Minnestral) en liever niets meer met De Eendracht (en Walden, dat ook een gezagskrisis doormaakte) van doen wilde hebben (uitspraken als ‘De Hollandsche beslommeringen waren zoodanig dat ik mij tot walgens toe afkeerig voelde’ en ‘Ik voel dat de groote fout die alles zou bederven, juist daarin zou liggen dat ik niet zou willen erkennen wat ik niet kan doen’Ga naar eindnoot55 zijn veelzeggend) heeft hij zich in Happy Humanity in het verslag over deze periode een aktieve rol toebedeeldGa naar eindnoot56. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat hij de eerste en de tweede reorganisatie door elkaar haalt of liever gezegd, samenvoegt. Hij zou zijn personeel voor de keuze gesteld hebben tussen volledige onderwerping aan zijn gezag (c.q. aan dat van Emons) of zijn terugtrekking. | |
[pagina 266]
| |
[pagina 267]
| |
Dit ultimatum heeft hij inderdaad gesteld...in december 1904!Ga naar eindnoot57 De reorganisatie door Emons en Menger verliep gesmeerd. ‘Maar...'t gaat er om wie z'n broodje behouden zal en wie er afstand van doen moet!’, schreef Emons in juli aan Van Eeden in DuitslandGa naar eindnoot58. Slechts enkele weken na de ‘staatsgreep’ echter werd Menger, die volgens Van Eeden met zijn zorgvuldigheid en voorzichtigheid de soms wat al te energieke Emons een goed tegenwicht had kunnen bieden, ziek en moest naar het sanatorium voor t.b.c.Ga naar eindnoot59. Na een geslaagde beginperiode van het nieuwe beleid ging Emons over tot een rigoreuze vergroting van het bedrijf. Hij opende binnen korte tijd een nieuw magazijn en nam de konkurrerende maatschappij De Volharding, die achteraf niets meer waard bleek te zijn, voor veel geld over van de toenmalige eigenaars, de gebroeders Toepoel. Bovendien stond hij de bazen van de verschillende afdelingen toe op eigen verantwoording en zonder kontrole in te kopenGa naar eindnoot60. Al deze maatregelen zouden De Eendracht noodlottig worden. Hoewel Van Eeden dit niet voorzien heeft (hij schrijft in zijn dagboek over de fusie: ‘Ik ben blij dat ik zoveel gewaagd heb. Het verruimt en maakt vrij’), beweert hij zes jaar later in Happy Humanity dat hij zich wel bewust was van Emons' zwakheden en dat hij deze ook gewaarschuwd had voor fusies. Achteraf schuift hij toch wel alle schuld op zijn kompagnonGa naar eindnoot61. Ook na zijn verblijf in Langenschwalbach, van half juli tot eind augustus, hield Van Eeden zich voornamelijk met literatuur bezig. Voorlopig had hij nog alle vertrouwen in Emons, aan wie hij het leeuwendeel van het zakelijk werk overlietGa naar eindnoot62. In De Pionier sprak hij de verwachting uit dat de omzet het half miljoen zou overschrijdenGa naar eindnoot63 en in oktober schreef hij de brochure Iets over de maatschappij De Eendracht, waarin hij trots vermeldde dat de zaak inmiddels 80.000 klanten bediende in het gehele land en goederen leverde in alle verscheidenheid, terwijl het personeel uit ruim 200 man bestond. In Amsterdam alleen al bezat men afdelingen voor manufakturen, meubelen, tapijten en bedden, twee winkels voor huishoudelijke artikelen, twee brandstoffenhandels en een petroleumhandel, een schoenwinkel, een boterhandel, een boekhandel (Wereld-Romans), benevens een schoenreparatiebedrijf, een meubelfabriek, een schilders- en timmermanswerkplaats en een stoffeerderij annex behangerij en beddenmakerij. Bovendien was De Eendracht enig kontraktant van de kledingmagazijnen Kreymborg en C. & A. Brenninkmeyer. Een teken aan de wand is echter wel de bede om steun van de welgestelden aan het eind van het boekje. In november begon Van Eeden te twijfelen aan Emons' kapaciteiten en weer wilde hij volledig van ‘die zakenzorg’ af: ‘Laat maar gebeuren wat gebeuren wil, als ik maar een rustig hoekje heb om mijn werk af te maken, en een goed bed, dan heb ik het voornaamste’Ga naar eindnoot64. Bovendien brak in dezelfde maand een staking uit in de brandstoffenafdeling, waarover hij zich zeer verbolgen toonde. Hij vond het onredelijk dat de arbeiders om hoger loon vroegen, terwijl ze zonder zijn hulp toch brodeloos geweest zouden zijn. Ze waren z.i. opgestookt door anarchistisch gepraat over ‘zelf-doen’ en ‘directe actie’. Hij bleef dan ook onverzettelijk en dreigde zelfs met opheffing: ‘Want ik drijf dat zaakje waarachtig niet voor mijn plezier’Ga naar eindnoot65. Het werd hoog tijd voor een buitenlandse reis, ditmaal naar BerlijnGa naar eindnoot66. Pas eind december werd hem alles duidelijk en had hij al het vertrouwen in Emons verloren: Niet in zijn energie, zijn activiteit, zijn werkkracht - maar wel in zijn bedachtsaamheid, zijn beleid, zijn menschenkennis, zijn juiste blik op personen en toestanden. Het heeft mij altijd al bevreemd. Het zou een te wonderlijk fenomeen zijn geweest. Zijn ongewone | |
[pagina 268]
| |
levensloop is ook onvereenigbaar met een nuchter, praktisch verstand. Hij is te goed van vertrouwen, en verzuimt de eenvoudigste maatregelen van voorzorg en voorzichtigheid. Dingen waarvoor ik in mijn beheerstijd beter zorgde. Daarbij een te groote zelfingenomenheid en te veel zelfvertrouwen. Gewone eigenschap van autodidacten en zich zelf opgewerkt hebbende menschen. Het gevolg is dat ik nu geen uitkomst meer durf te hopen, en mij geheel voorbereid op een totale débacle. Van Eeden zag alles inéénstorten, behalve De Eendracht ook De Pionier, GGB en Walden en voor hem was er nog maar één uitweg: Dat ik de verantwoording en dus ook alle smaad en vernedering op me neem. Ik ga weg en het zal heeten, dat ik vrouw, kinderen en zaken in den steek heb gelaten. Dan komt de verontwaardiging los, maar allicht ook de hulp. Mij wil niemand helpen, ook al vraag ik hulp voor anderen. Maar als ik weg ben, dan helpen de broers Martha en mijn jongens, en dan helpen geldlui misschien de Eendracht. Dat is misschien nog de eenige kans van reddingGa naar eindnoot67. | |
V Het faillissement (1907)Van Eeden had alle reden voor een dergelijk pessimisme. Na zes maanden nieuw bewind waren de schulden van f. 50.000, - tot f. 200.000, - opgelopen en dat, terwijl de wekelijkse inkomsten (van het spaargeld) niet stegen. Er werden echter wel pogingen gedaan het bedrijf gaande te houden. Zo wist Van Eeden in het begin van 1907 zijn grootste schuldeisers - vier Amsterdamse kooplieden die ondanks alles nog wel op Emons wilden bouwen - niet alleen tot uitstel te bewegen, maar zelfs tot storting van een nieuw bedrijfskapitaal over te halen. Zelf waagde hij nog een keer f. 25.000, - aan de zaakGa naar eindnoot68. Volgens zijn zeggen had hij al f. 150.000, - in De Eendracht geïnvesteerd, waarvan hij toen zeker f. 60.000, - verloren achtteGa naar eindnoot69. Maar het mocht niet baten, het bedrijf verviel meer en meer en zou zich nog slechts luttele maanden kunnen handhaven. Tot overmaat van ramp dreigde datzelfde voorjaar Piet Toepoel, omdat De Volharding niet tijdig afbetaald was, Van Eedens faillissement aan te vragen, iets wat de laatste kost wat kost voorkomen wilde, gezien zijn belangen in Walden, dat dan waarschijnlijk in de val meegesleurd zou worden. Zijn advokaat Jolles stelde alles in het werk om een failissementsverklaring voor de rechtbank te verhoeden. Inmiddels kwam het oude wantrouwen tegen Emons weer boven. ‘Hij is altijd, met al zijn flinkheid, een ongeluksvogel geweest’, schreef Van Eeden in zijn dagboek. Diens ijdelheid en goed vertrouwen hadden hem parten gespeeld, zeker in de kwestie met De Volharding, die alleen maar verlies had opgeleverd, d.w.z. f. 50.000, - had gekost en in feite geen cent waard wasGa naar eindnoot70. Medio maart beschouwde Van Eeden alles reddeloos verloren en gaf hij Emons ronduit de schuld van het debâcle van zowel De Eendracht als Walden, dat ook zijn laatste dagen telde. Aan het eind van de maand besloten beiden afstand van de zaak te doen, waarna Van Eeden zich weer aan zijn schrijfkunst ging wijden (IJsbrandGa naar eindnoot71) en een reis naar Duitsland maakte. Na zijn terugkeer werden de onderhandelingen over De Eendracht voortgezet. Ze liepen uit op een faillissementsverklaring op 29 april, die op I mei door de rechtbank in behandeling werd genomen. Deze toonde zich zeer welwillend jegens Van Eeden en dit bracht de niet altijd zo met Holland ingenomen schrijver tot de volgende ontboezeming: ‘En ik voelde toch dat het een voorrecht was Hollander te zijn. Ik geloof niet dat zulk een waarlijk ruime en rechtschapen behandeling in een ander land mogelijk zou zijn geweest’Ga naar eindnoot72. | |
[pagina 269]
| |
Wat die behandeling inhield heeft hij in Happy Humanity uit de doeken gedaan. Het probleem was namelijk dat alle 40.000 aandeelhouders (de kleine spaarders) ook als schuldeisers beschouwd moesten worden. Van Eeden vond dat men deze arme arbeiders moeilijk met een laag percentage kon afschepen. Het zou een oproer veroorzaakt hebben en zijn naam zou volledig geschonden zijn. Zijn eis werd ingewilligd en zo mocht hij alle voorraden en goederen van het bedrijf persoonlijk opkopen, met de belofte aan de grote schuldeisers 30% en de kleine 100% uit te keren. Als daaraan voldaan was, zou het bankroet worden opgehevenGa naar eindnoot73. Deze overeenkomst kostte Van Eeden naar zijn zeggen f. 250.000, -Ga naar eindnoot74, maar de kleine spaarders kregen alles terug en zijn naam bleef ongedeerd! Hij verkocht de winkels te Amsterdam en de goederen aan diverse mensen en deed voorts de onderneming in de vorm van een spaarkas over aan Emons, in wiens eerlijkheid hij wel was blijven geloven. Dat de laatste de spaarkas verder met sukses beheerde, had hij volgens Van Eeden alleen aan hem te danken: hij had immers bij De Eendracht een goede leerschool gehadGa naar eindnoot75. De winkels floreerden eveneens, maar waren sindsdien niet meer op koöperatieve basis gestoeld. De schuld die Van Eeden moest afbetalen, bedroeg meer dan de helft van zijn vermogen, zodat hij in 1912 (verschijningsjaar van Happy Humanity) voorzag tot zijn dood toe eenvoudig te moeten leven en hard te moeten werken, wilde hij deze tijdig vereffenen. | |
VI NabeschouwingHet is opvallend hoe Van Eeden de schuld van de mislukking bijna volledig op anderen heeft geschoven. Vooral Emons en de gebroeders Toepoel moesten het ontgelden. In april 1907, nog voordat De Eendracht failliet ging, schreef hij vol gramschap in zijn dagboek: Het gevaar en de ondcugd om zich met een belangeloos en heldhaftig gemoed te wagen in den fellen belangenstrijd die in 't bedrijfsleven gestreden wordt, die worden mij wel aan 't verstand gebracht. Men is aan 't stelen gegaan omdat men wist dat ik edelmoedig was. En ook omdat ik de armen voor bestolenen had verklaard. Steeds nog voel ik de ongerijmdheid van tweederlei moraal die thans heerscht. Ons rechtssysteem is valsch, maar wee hem die het daarom durft aantasten. Hij brengt veel erger onrecht te weeg. En ik had altijd de voorzichtigheid gehandhaafd, waarbij ik op mijn eigen fouten rekendc. Daarom heeft mijn Walden-experiment geen gevaar opgeleverd. Daar hield ik mij voorzichtig aan dat wat mij gemakkelijk mogelijk was. Maar met Emons, die zich voor bekwamer hield, ging mijn voorzichtigheid verloren, en door die fatale combinatie kwam het ergste. Zonder hem zou ik mijn geld hebben verloren, maar niet in zulk dreigend gevaar zijn geraakt. Door zijn misslagen kom ik nu voor 't allerergsteGa naar eindnoot76. Dezelfde kombinatie, die hij hier fataal noemt, had hij slechts een half jaar daarvoor nog toegejuicht: Emons' dadenkracht en zijn eigen morele steun en meer algemene inzichten. Hij verzuchtte toen: ‘God geve dat we samen zoo eenigen tijd kunnen voortwerken’Ga naar eindnoot77. In zijn nabeschouwing in De Pionier noemde Van Eeden zich ‘koopman tegen wil en dank’. Zijn medewerkers waren z.i. bij De Eendracht nog slechter dan op Walden, hun eigen organisatievermogen was nihil en zij die hem bijstonden in de leiding veroorzaakten mede de ondergang door hun geweldige zelfoverschatting, vervolgens lafhartig de vlucht nemen (Reens, J.v.W.) en daarna door heftige tegenwerking (Emons, J.v.W.). In drie jaar tijd leed het bedrijf tweeënhalve ton verlies, waarvan zeker een derde veroorzaakt zou zijn door diefstal. Sloeg men dit om op het personeel van | |
[pagina 270]
| |
gemiddeld 250 man, dan was het gemiddelde zeker geen vleiend cijfer. Omdat hij na deze ervaringen niet in reorganisatie-van-onderaf kon geloven, zag Van Eeden zich steeds meer verwijderd raken van de vereniging GGB, waarvan het merendeel der leden nog aanhanger was van dit streven. Hijzelf achtte voortaan bekwame bedrijfsleiders, discipline en kontrole onontbeerlijkGa naar eindnoot78. Het was deze manier van zichzelf schoonpraten die Kalff, in zijn proefschrift over Van Eeden, tot de volgende konklusie bracht: ‘Ik voor mij heb meer respect voor hoogmoed, die zelf de eer voor zich opeischt van alle...schuld’Ga naar eindnoot79. Alle schuld had Domela Nieuwenhuis hem destijds al in de schoenen geschoven, zowel van de ondergang van De Eendracht, die z.i. onzakelijk gedreven werd en door tweedracht gespleten was, als van Walden. In De Vrije Socialist werd Van Eeden openlijk gebrek aan zelfkennis, inzicht en zakentalent verwetenGa naar eindnoot80. Emons, alhoewel hem het vuur na aan de schenen was gelegd, dacht er wat genuanceerder over na. De Eendracht werd ‘overheerscht, geplukt en geplunderd door 'n garde stakers-stakkers die altoos “vergaderden” om te spreken over de werkzaamheden, die dus het werk zelve vergaten en onderelkaar overhoop lagen (...)’. Van Eeden had niet misgetast in het aangeven van de weg tot verbetering van mens en maatschappij, maar hij miste de nodige organisatorische en zakelijke eigenschappen om zijn denkbeelden te kunnen verwezenlijken. Tevens was gebleken dat zijn werknemers niet de vooruitstrevenden waren, waarvoor zij zich uitgaven, maar juist het tegendeel daarvan: ‘(...) grooter egoïsten, tirannen en parasieten dan zij, die door hen worden bestreden’. Het was dus wel duidelijk dat de oplossing van het maatschappelijk probleem niet te verkrijgen was zonder de medewerking van de geschikte personen. Hiermee bedoelde Emons verlichte zakenlieden, die bereid waren een deel van hun kennis en overdaad aan hun personeel af te staan om zodoende te komen tot een rechtvaardige winstverdeling. Tot deze mensen richtte hij zich, Van Eedens ideaal van geleidelijke overgang naar een andere maatschappij op vrijwel identieke wijze bepleitendGa naar eindnoot81. Hoe het ook moge zijn, vast staat in ieder geval dat Van Eeden reeds begin 1905, toen de eerste moeilijkheden zich voordeden, met de gedachte speelde zich terug te trekken, een denkbeeld dat hem steeds meer ging bezighouden en dat hij tenslotte ook in toenemende mate in praktijk brachtGa naar eindnoot82. Voomamelijk vanaf 1905 heeft hij zijn maatschappelijke aktiviteiten als pure ‘proefnemingen’ voorgesteld. Zowel Walden als De Eendracht zouden louter en alleen opgezet zijn om praktisch onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid van een antiparasitaire bedrijfsorganisatieGa naar eindnoot83. Titels van latere artikelen ‘Mijne ervaringen op sociologisch gebied’ (1907) en ‘Een weinig experimenteele sociologie’ (1908) spreken voor zichzelf. Van Eeden zou zijn persoonlijke ondervindingen altijd beschouwd hebben ‘(...) met wetenschappelijken zin, als bron van leering, met het doel hun uitkomsten zonder eenige persoonlijke voorliefde, zonder consideratie voor een geliefde eigen theorie, te openbaren’ (kursivering J.v.W.)Ga naar eindnoot84. Het is merkwaardig dat Van Eeden pas van wetenschappelijke proeven is gaan spreken toen het evident werd dat hij als leider mislukt was. Uit zijn stemming bij de oprichting van zowel Walden als De Eendracht bleek immers duidelijk dat hij niet alleen maar onderzoek voor het nageslacht, maar een totale maatschappijverandering binnen afzienbare tijd voor ogen hadGa naar eindnoot85. Dat Van Eeden geen verstand van zaken zou hebben, heeft hij zelf nooit willen erkennen. Wel gaf hij tenslotte toe niet over voldoende organisatietalent te beschikken en zijn uithoudingsvermogen overschat te hebbenGa naar eindnoot86. Het is zeker dat hij zich in de beginperiode opgewassen voelde tegen de direkteurstaakGa naar eindnoot87. Maar naarma- | |
[pagina 271]
| |
te het bedrijf meer achteruitgang vertoonde, liet hij zich daarover steeds minder zelfbewust uit in zijn dagboek en ging hij beleidskwesties uit de weg. Als het maar even kon, vluchtte hij in zijn schrijfwerk, waartoe hij zich toch meer aangetrokken voelde. De gelegenheid hiertoe vond hij vooral tijdens veelvuldig en langdurig verblijf in het buitenlandGa naar eindnoot88. Hierbij moet worden aangetekend dat de begenadigde leiders, die de hoofdrollen toebedeeld kregen in zijn toneelstukken - afgezien van het feit dat ze niet als zodanig overkwamen - bijzonder veel persoonlijke trekken van de auteurvertoonden. Hoewel Van Eeden zich altijd verzet heeft tegen deze destijds veel gemaakte vergelijking (m.n. in het Voorbericht bij De Idealisten), kan men moeilijk aan de gedachte ontkomen dat hij zichzelf graag als een groot leider zag. Het is alsof hij zich een miskend genie voelde: iemand die in de praktijk faalde en daarom voorgaf zich meer geroepen te voelen tot de literatuur, maar in zijn eigen stukken toch weer de rol speelde, die hij in werkelijkheid niet kon vervullenGa naar eindnoot89. Tenslotte dient vermeld te worden dat De Eendracht zelf in haar opzet al enige eigenschappen vertoonde, die zeker niet hebben bijgedragen tot een voorspoedige ontwikkeling. Zij was opgericht als maatschappij van werkverschaffing en wilde haar doel trouw blijven. Zo werd zij op den duur gesplitst in een commercieel gedeelte, dat volgens streng zakelijke principes geleid werd en een charitatieve afdeling, waarin werklozen de gelegenheid kregen te tonen wat zij konden. Deze afdeling was onrendabel en werd gesteund door winsten uit het commerciële gedeelteGa naar eindnoot90. Hoewel het pleit voor de onderneming dat zij deze taak op zich nam, maakte zij het zichzelf tegelijk nog moeilijker. Van Eedens streven naar maatschappijverbetering, die hij trachtte te verwezenlijken via de kolonies Walden en de Horstermeer, de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit, haar orgaan De Pionier, De Eendracht en vele artikelen, geschriften en toneelstukken, mag dan mislukt heten, maar is daarom niet minder vermeldenswaard. Van zijn tekortkomingen en die van zijn medewerkers hebben anderen kunnen leren, door de jaren heen tot vandaag de dag. Zo verscheen in het tijdschrift De Waterman, uitgegeven door de Stichting Nieuwe Wereld (gevestigd in de kolonie de Hobbitstee in Drenthe), nog niet zo lang geleden een artikel over de vereniging GGB, waarin parallellen worden getrokken tussen het toenmalig streven en de huidige alternatieve bewegingGa naar eindnoot91. |
|