Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 549]
| |||||||
Lering of vermaak? Robrecht de duyvel als prozaromanGa naar eindnoot*
| |||||||
[pagina 550]
| |||||||
Prompt wordt zij zwanger. Na een uiterst moeilijke bevalling groeit Robrecht snel en krachtig op, pest iedereen, zózeer, dat hij de bijnaam Robrecht de duivel krijgt. Ook de ridderslag heeft geen positieve uitwerking op zijn gedrag. Na een groot aantal jaren van moorden, roven en verkrachten komt hij tot inkeer. Hij hoort van zijn moeder de waarheid en gaat naar de paus om te biechten, die hem daarna doorstuurt naar een heremiet. Deze vertelt hem zijn te volbrengen penitentie: hij moet zich als zot gedragen, mag niet spreken en moet zijn eten van de dieren afhandig maken. Gedurende lange tijd verblijft hij aan het hof van de keizer te Rome, waar hij - incognito - op een door God verstrekt paard, tot driemaal toe de keizer zijn beslissende hulp biedt in diens strijd tegen de Saracenen. Na afloop van zijn penitentie trouwt hij de dochter van de keizer en keert hij naar zijn geboorteland, Normandië, terug. Tot zover de inhoud. Terug naar de verspreiding. Het is overduidelijk dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de Engelse en Nederlandse edities, zó nauw, dat ze niet onafhankelijk van elkaar uit het Frans bewerkt kunnen zijn. We kennen twee ongedateerde Engelse edities, beide gedrukt bij Wynkyn de Worde, die door de recentelijk herziene STC of english books gedateerd worden op 1500? en 1517?Ga naar eindnoot5. Sajavaara, die beide edities vergeleek met de oudste Franse gedrukte versie konkludeerde dat beide eenzelfde vertaling uit het Frans representeren en dat de oudste het dichtst bij het Franse origineel staatGa naar eindnoot6. Ik zal u één argument geven voor mijn overtuiging dat de Engelse editie - hoewel van vroegere datum dan onze editie van 1516 - een vertaling is uit het Nederlands. In een van de eerste regels van het boek wordt de stad genoemd waar hertog Oubeert open hof houdt. In het Frans staat er dan: Fra..court ouverte a Vernon sur Seine Drie verschillende benamingen dus voor eenzelfde plaats en de verklaring zal u duidelijk zijn: de - vooral voor een buitenlander - ondoorzichtige woordscheidingen hebben een verbastering van de onbekende naam in de hand gewerkt, en het variantenpatroon wijst duidelijk naar een volgorde Frans→Nederlands→Engels. Dit impliceert dat we de binnenkomst van Robrecht in de Nederlanden - in gedrukte vorm tenminste - op rond 1500 moeten veronderstellen. Tevens vormt deze volgorde opnieuw een bewijs voor de vrij aanzienlijke invloed die de zestiende eeuwse Nederlandse literatuur op het Engels heeft uitgeoefend. | |||||||
2. Robrecht als prozaromanOp grond van mijn summiere weergave van het verhaal valt het u misschien moeilijk dit werkje te zien als een prozaroman. Toch meen ik dat we het tot dat genre mogen rekenen. Debaene spreekt over prozaromans als ‘fictieve wereldlijke verhalen, hoofdzakelijk in proza geschreven, deels gebaseerd op oudere ridderwereld en ridderliteratuur, deels behorend tot de laat-middeleeuwse maatschappij’Ga naar eindnoot7. Hoewel er overduidelijk religieuze elementen in het Robrecht-verhaal zitten, en die er, zoals we zullen zien, zelfs oorspronkelijk de basis van hebben gevormd, zijn er in de loop der tijd veel wereldlijke elementen aan toegevoegd die we ook in an- | |||||||
[pagina 551]
| |||||||
dere prozaromans en oudere ridderromans terug vinden. Zo wordt, na het overbekende motief van de zijn heer tot een huwelijk aansporende raad, het huwelijk uitvoerig toegelicht en krijgen we een beschrijving van de inkomst van het paar in Rouen, uiteraard gevolgd door een feest. Met nog meer verve wordt aan het eind van het werk het huwelijk en alles wat daaromheen zit tussen Robrecht en de keizersdochter beschreven. Ook krijgen we een toernooi opgediend, georganiseerd ter ere van het ridder worden van Robrecht op 17-jarige leeftijd. En tenslotte wil ik u nog wijzen op het motief van de schurk die naar de hand van de keizersdochter dingt en het daarmee verbonden, en zeer uitvoerig weergegeven motief van de strijd tegen de Saracenen. U ziet, een overvloed aan ridderstof. Ook het uiterlijk vertoont overeenkomst met andere prozaromans: het verhaal is ingedeeld in kapittels, met steeds een korte aanduiding van de er op volgende inhoud, al ontbreken de houtsneden nagenoeg. Zoals bij bijna alle prozaromans wordt ook hier het boek aangeduid met de term ‘historie’, hoewel niet op de titelpagina. Die wordt bijna geheel in beslag genomen door een houtsnede die de moord op de heremieten weergeeft, en, eveneens als houtblok, de woorden ‘Robrecht de duuele’. Maar daarna lezen we op de volgende pagina: ‘Hier beghint die Historie van Robrecht die duvel die namaels ghemaect werdt die man gods...’, waarbij ‘historie’ met een kapitaal begint. En deze aanhef is deste veelzeggender omdat de Franse edities, zowel op het titelblad als bij het begin van de tekst, spreken van ‘la vie’Ga naar eindnoot8. Tot slot wil ik u er nog op wijzen dat ook deze prozaversie het resultaat is van een bewerking van een oudere versie in dichtvorm. De Franse prozaroman werd bewerkt naar een 14e eeuwse Dit de Robert le dyableGa naar eindnoot9. Met deze argumenten hoop ik u gewonnen te hebben voor mijn opvatting dat we dit werk als een prozaroman mogen beschouwen.
Wat betreft zijn verleden neemt de Robrecht echter een zeer bijzondere plaats in onder de prozaromans. Terwijl de meeste teruggaan op meer of minder oude ridderverhalen, is de oudst bekende geschreven versie van onze tekst een exempel, dat op zijn beurt weer sterk schatplichtig is geweest aan een aantal sprookjesGa naar eindnoot10. Deze oudste versie werd omstreeks het midden van de 13e eeuw, uiteraard in het Latijn, opgetekend door de Dominikaan Etienne de Bourbon, die het een plaats gaf bij de exempelen onder het hoofdje penitentie. De tekst begint bij hem dan ook met de mededeling ‘penitentie overwint en overtreft vijanden, zij voert (de mens) weg van zowel ongeluk als ellende...’. Zijn versie is bij de aanvang niet gelokaliseerd, er is geen toernooi, er wordt slechts tweemaal tegen ‘barbari’ gestreden en Robertus wil aan het einde niet trouwen, maar trekt zich als kluizenaar terugGa naar eindnoot11. Deze geëxpliciteerde moraal vinden we, zij het met een kleine verschuiving, ook terug in de proloog van de 14e eeuwse Dit. Maar in plaats van het benadrukken van de penitentie wordt daar het zwaartepunt verlegd naar het berouw tonen. De verklaring voor deze wijziging moeten we ten dele zoeken in de aard van de bronnen. Het exempel wordt door de geestelijke zelf verwerkt in zijn onderricht zodat hij het op zijn eigen manier kan inleiden. De Dit is echter een werk op zichzelf en vandaar dat in de proloog in eerste instantie de houding die noodzakelijkerwijs aan de penitentie vooraf gaat - althans dient te gaan -, het besef van de eigen zondigheid en het vragen om vergiffenis, benadrukt wordt. Pas daarna kan een penitentie volgen. Ook de Franse prozaroman legt in de proloog hierop de nadruk. Ik citeer: ‘elk | |||||||
[pagina 552]
| |||||||
mens die begrip, reden en verstand heeft, moet, als hij inziet dat hij in doodzonde verkeert, berouw van deze zonde hebben en vergiffenis vragen aan God, of anders zal de duivel hem meeslepen naar de eeuwige verdoemenis van waaruit geen terugkeer mogelijk is. Zo zal hij eeuwig worden gefolterd in de hel met de veroordeelden. Maar als de zondaar begrip krijgt van zijn zonden en hiervan berouw heeft, dan kan hij teruggave en vergeving in de glorie van het paradijs verwerven, net zoals er langdurige genade is voor degene van wie u hierna hoort spreken.’ De bedoeling kan niet worden misverstaan: zowel de proloog als het verhaal zelf benadrukken een duidelijke lering: je kunt nóg zo zwaar zondigen, maar als je oprecht berouw toont, gaat biechten en daarna de opgelegde penitentie volbrengt, zal je toch nog behouden blijven. De vraag is nu of de Nederlandse bewerking ook een dergelijke richting uitwijst. Een onmiddellijk volmondige bevestiging wordt verhinderd door een niet onopvallend verschil: onze prozaroman mist in vergelijking met de Franse een proloog! En aangezien alleen het vóórkomen van een aantal religieuze elementen in het verhaal geen voldoende bewijs voor een religieus-moraliserende bedoéling kan vormen, moeten we de tekst nader bekijken en zien of die religieuze elementen inderdaad van wezenlijk belang zijn, of dat ze ondergeschkt zijn aan het verhaal als entertainment. | |||||||
De aanleidingDe oorzaak van het duivelse gedrag van Robrecht ligt bij zijn ouders, waarbij de vrouwelijke helft - en gezien de grote vrouwenhaat in de literatuur van de late middeleeuwen zeker niét toevallig!Ga naar eindnoot12 - de beslissende fatale rol speelt. Toch eist het verhaal in het begin van haar juist een tegenovergestelde houding. De hertog is de eerste die begint te klagen over het steeds maar uitblijven van kinderen. Voor de hand liggend, want hij is door zijn baronnen overgehaald om te trouwen, juist met het oog op nageslacht! De hertogin predikt dan berusting: ‘Here, wi moetent in dancke nemen dat ons God toe seyndt, ende lident verduldelijc’. Een bijbelser antwoord is bijna niet denkbaar en de inhoudelijke parallel met het verhaal over Job ligt voor de hand. Enige tijd later voelt de hertog zich tijdens eenjachtpartijtje opnieuw ‘mistroostich van onghenuechten’, om dezelfde reden. Hij begint te klagen, konstateert dat God hem toch wel heel erg moet haten en vindt het zelf een wonder dat hij God nog niet verloochent. Op dat moment vervolgt de auteur met: ‘Die duvel altijt gereet sijnde om dat menscelike geslachte te bedrieghen tempteerde den hertoghe ende verstoorde hem sijn verstant, als dat hi niet en wiste wat te doen.’ Uiteraard herkent u de overeenkomst met een soortgelijke passage uit de Mariken. Ook daar verschijnt de duivel onmiddellijk nadat Mariken in een bui van melancholie heeft zitten klagen. En op bijna gelijke wijze wordt de duivel daar geïntroduceerd: ‘Die viant die altijt zijn stricken ende netten spreit, haeckende nae die verdoemenis der sielen, dese woorden hoorende, seyde...’. Thuisgekomen vindt hij zijn vrouw inmiddels ook door de duivel in eenzelfde toestand gebracht, en ik denk dat hier de eerder genoemde vrouwenhaat zich duidelijk manifesteert omdat deze ommeslag bij háár volstrekt niet voorbereid is in de tekst. Voor hun zoveelste vrijpartij bidt de hertog weer tot God om een vruchtbare afloop, waarop zijn vrouw, ‘ghestoort zijnde’ en ‘sottelijc’ - en dat laatste verwijst duidelijk naar zondig gedrag - repliceert: ‘In des duvels naem moetet sijn | |||||||
[pagina 553]
| |||||||
nae dien dats god gheen macht en heeft. Ende ontfange ic in deser uren een kint dat gheve ic den duvel met siele ende lijve’. Ook als ik u het verhaal nog niet had verteld zoudt u kunnen raden dat zij natuurlijk prompt zwanger werd. De prozabewerker voegt daar nog aan toe dat de hertog en zijn vrouw ‘toernich’ waren. De Franse versie mist deze mededeling op de overeenkomstige plaats, maar laat op twee andere plaatsen duidelijk uitkomen dat de hertogin haar kind aan de duivel beloofde ‘pource quelle estoit courroucee’, resp. ‘par courroux’, dus omdat ze vertoornd was. De les voor de lezers en luisteraars van de prozaversies moet duidelijk zijn geweest: pas op voor een ongeduldige houding en voor opstand tegen God want dan loopt het verkeerd af! Neem liever een voorbeeld aan Job. Opvallend hier bij is dat de door Robrecht gepleegde misdaden overeenstemmen met de dochters van de hoofdzonde de ira, zoals die bijvoorbeeld bij Dirc van Delf en Jan de Weert beschreven wordenGa naar eindnoot13. | |||||||
Robrechts misdragingen en zijn inkeerDat zijn moeder hem aan de duivel heeft beloofd blijkt al spoedig na de geboorte. Hij groeit vele malen sneller op dan andere kinderen, is ontzettend sterk en begint al gauw met voor anderen onplezierige akties. Maar al deze kwaadheden, van het afbijten der tepels van zijn voedsters tot het afrossen van leeftijdgenoten konden, en werden, nog gezien worden als een gevolg van jeugdige onwetendheid en overmoed. Toch krijgt hij al in dit stadium van de andere kinderen de bijnaam die hij nog erg lang zal houden, die van Robrecht de duivel. Als hij ongeveer 7 jaar oud is vindt de hertog het toch tijd worden om hen zijn ‘quade manieren’ eens af te leren en hem te onderwijzen in een deugdzamer leven. Het gevolg is slechts zijn eerste doodzonde, het vermoorden van zijn leermeester. Hij spot met God, de Heilige Kerk en haar dienaren. De hertogin, die kennelijk het begin van alles vergeten is, stelt dan voor hem tot ridder te slaan, opdat hij dan eindelijk eens in een fatsoenlijk gezelschap goede manieren kan leren. Uiteraard helpt ook deze maatregel niets. Trouwens, Robrecht zelf zegt al direkt dat hij niet van plan is na te laten waar hij zin in heeft, en dat hij zich ook niet beter zal gedragen dan hij gewoon was te doen. Tijdens de aan de ridderwijding voorafgaande nacht, die door velen in de kerk wordt doorgebracht, gaat Robrecht als een razende tekeer, op iedereen inhakkend die hij te pakken kan krijgen. Vanaf dit moment wordt hij voortdurend beschreven als een uitzinnige en iemand die ‘verwoet’ is. In het te zijner ere gehouden steekspel overtreedt hij alle regels en doodt vele ridders en paarden. Naast het overtreden van de goddelijke wetten en normen verwerpt hij daarmee ook de maatschappelijke normen. Hij trekt heel Normandië door en verkracht vrouwen, pleegt moorden, berooft en vernielt kerken, kluizen en kloosters zonder weerga. Het regent dan ook klachten bij zijn vader, die tenslotte een mandement uitvaardigt om Robrecht gevangen te nemen. Deze reageert hier zeer heftig op: ‘Bi nae al verwoet ende wtsinnich crijseltande van quaetheden’ zweert hij zijn vader te zullen bestrijden, waarop dan in de tekst wordt opgemerkt dat de duivel hem aanraadde dit te zeggen. Maar dat hadden we op grond van het ‘crijseltanden’, dat we kennen als een kenmerk van de duivels in de hel, al begrepenGa naar eindnoot14. En na de moord op de zeven heremieten lezen we nóg eens dat hij rijdt ‘ghelijc een duvel sijnde argher dan verwoet’. | |||||||
[pagina 554]
| |||||||
Alles wat hij misdoet moeten we dus zien als het resultaat van duivelse inblazingen. Dat valt ook nog af te leiden uit wat hij na het horen van het verhaal over zijn geboorte tegen zijn moeder zegt: ‘Die duvels van der hellen sijn seer gierich om mijn ziel ende lijf te hebben, maer nu voert aen loechen ic den duvel ende al sinen raet ende en wil nemmermeer quaet doen.’ Vandaar dus dat Robrecht vooral zo tekeer ging tegen alles wat met de kerk te maken heeft. Daarnaast, en deels ook daardoor, heeft hij een indrukwekkende hoeveelheid roofgoederen bij elkaar verzameld, waar zelfs een apart kapittel aan gewijd is. En dat met reden. In de Franse versie komt dat nog wat duidelijker naar voren, omdat Robrecht daar zijn moeder ook belooft dat hij nooit meer schatten en andere goederen zal verzamelen. Hier wordt gerefereerd aan een in de literatuur sterk favoriete zonde, de hebzucht, de drang naar aardse rijkdom, vooral tenkoste van anderen, en deze zonde wordt hier wel heel duidelijk als een duivelse inblazing weergegeven. Ook op een andere plaats in de tekst valt deze verbinding te leggen. Als Robrecht al een tijd bezig is zijn penitentie te voldoen, wordt er uitvoerig ingegaan op het verschil in zijn situatie tussen vroeger en op dat moment. Toen woonde hij in met tapijten behangen kamers, had de keus uit vele wijnen en kon pasteien en wildbraad eten, terwijl hij nu sliep onder de trappen van het paleis (denk aan de heilige St. AlexiusGa naar eindnoot15), zijn eten aan de honden moest ontroven en door iedereen werd bespot. Hoewel mensen van hoge stand aan een rijk leven gewoon zijn en daar zelfs recht op hebben, meen ik dat we deze passage moeten lezen in het licht van de waarschuwing in de bekende bijbelpassages die duidelijk maken dat het voor de rijken moeilijker is om de hemelse zaligheid te verwerven dan voor de niet-gefortuneerdenGa naar eindnoot16. Naast deze waarschuwingen tegen ongeduld en opstand tegen God en tegen het ten koste van alles nastreven van aardse bezittingen, blijkt ook de belangrijkste les uit de Franse prozaroman, die inhield dat je ook na de meest zware zonde bij oprecht berouw nog behouden kunt blijven, hier duidelijk van kracht. Ook in dit opzicht is er dus sprake van een parallel met de al eerder genoemde Mariken. Het Robrecht-verhaal maakt daarbij tevens duidelijk dat als je maar wilt (denk aan de vrije wil die God de mens gaf om zelf zijn leven te besturen), je je zelfs van een nauwe band met de duivel kunt losmaken. Hoewel..., Robrecht wordt er wel een handje bij geholpen om de duivelse raadgevingen die hij lange tijd had gevolgd, als zodanig te herkennen. Na de moord op de heremieten, die gezien het feit dat daarbij de meest godvruchtige mensen op aarde in het geding zijn, misschien wel als zijn zwaarste zonde moet worden beschouwd - ook voor de tijdgenoten, want die episode wordt afgebeeld op de titelhoutsnede - rijdt Robrecht, nog rood van het bloed, te paard door het land. Dan ontmoet hij een voor het verhaal uiterst belangrijke figuur, de schaapherder, die er voor zorgt dat Robrecht naar het kasteel van Arques gaat, waar zijn moeder de maaltijd zou gebruiken en waar hij even later openlijk tot inkeer zal komen. Het moet, gezien de grote bekendheid van de laat-middeleeuwse mens met het typologisch denken een verwijzing zijn geweest die het publiek niet over het hoofd kan hebben gezien: de schaapherder als de aardse representant van de hemelse herder, die zijn schapen op de goede weg helpt! Bij het kasteel aangekomen ziet hij - en pas hiér beseft hij het, hoewel het gezien zijn reputatie al vele malen daarvoor ook moet zijn gebeurd - dat iedereen voor hem wegvlucht. Hij begint er over na te denken, te zuchten en te huilen en, voor het eerst van zijn leven, God aan te roepen, beseffend dat hij de slechtste mens is die op aarde rondloopt, en hij krijgt be- | |||||||
[pagina 555]
| |||||||
rouw. Overduidelijk is hij opeens los van de duivel: hij kan huilen, een teken van echt berouw en bovendien iets dat iemand die van de duivel bezeten is, niet kanGa naar eindnoot17. Het aanroepen van God is een tweede bewijs dat hij zich aan de invloed van de duivel heeft onttrokken. Uit enkele Marialegenden uit De Vooys blijkt dat dit aanroepen van God ook alleen al in staat is om de macht van de duivel te brekenGa naar eindnoot18. Nadat hij het verhaal van zijn geboorte gehoord heeft, spreekt hij de intentie uit zijn zondig leven te beteren en penitentie te doen voor zijn zonden, waartoe hij eerst naar Rome zal gaan om bij de paus te biechten. Het belang van het tonen van berouw wordt even later nog eens onderstreept door het eerste wat de hertog zijn vrouw vraagt wanneer hij door haar is ingelicht over het bezoek van zijn zoon: ‘Doen vraechde die hertoghe oft robrecht sijn quaet leven nyet en beclaechde.’. Deze notities van ‘in gevaar van eeuwige verdoemenis verkeren’, ‘berouw hebben’ en ‘biechten’ worden nog uitvoerig herhaald als Robrecht als een volleerd geestelijke zijn ex-compagnons de les begint te lezen en als hij bij de paus is. Vóordat Robrecht zover is dat hij zich verstaanbaar kan maken voor de paus heeft het publiek nog een parallel met een aantal bijbelpassages ontdekt. Het kost Robrecht grote moeite om tot de heilige vader door te dringen wanneer deze, op Goede Vrijdag, in de Sint Pieter de dienst aan het leiden is. ‘Des paus dienaers siende dat Robrecht soe sterc drang om bi den paus te comen, werden seer gram ende sloeghen hem om achterwaert te gaen, maer hoe si meer sloeghen hoe robrecht meer foorcsen dede om neven den paeus te comen.’ En als hij op zijn knieën voor de paus luidkeels om ontferming roept, willen ze hem wegjagen. Maar de paus, die een grote devotie in hem meent te zien, weerhoudt ze daarvan. De overeenkomst in situatie met het ‘Laat de kinderkens tot mij komen’ uit Mattheus 19 en met de Kananese vrouw uit Mattheus 15 is onloochenbaar, en daaruit mogen we dan tevens afleiden dat God het berouw en de wil om zich te beteren bij Robrecht heeft gezien en ontvankelijk heeft bevonden. Na het volbrengen van zijn penitentie staat niets zijn hemelse zaligheid meer in de weg! U zal intussen ook meer dan duidelijk zijn gebleken dat het wegvallen van de moraliserende proloog onze prozaroman er niet minder religieus-moraliserend op heeft gemaakt. Integendeel, je zou zelfs kunnen zeggen dat een proloog niet eens nòdig was. | |||||||
De penitentieDe inhoud van de penitentie ondergaat in de loop van drie eeuwen geen noemenswaardige verandering. Al bij Etienne de Bourbon moet Robrecht zich voor een zot houden, mag hij niet meer spreken en moet hij bij de honden slapen en eten. Deze punten vinden we ook terug in de prozaromans, maar met de uitwerking en uitbeelding is er intussen dan wel wat gebeurd. Het aantal motieven en verwijzingen dat met deze penitentie samenhangt is té groot om hier allemaal te bespreken, en daarom zal ik mij beperken tot het maken van enige opmerkingen over het ‘de zot uitbeelden’. Bij deze opdracht hebben naar mijn mening aanvankelijk twee tradities een rol gespeeld. In de eerste plaats de zotheid als middel ter loutering. Zoals bekend waren naar middeleeuwse opvattingen ziekte - en als zodanig werd zotheid beschouwd - en zonde onverbrekelijk met elkaar verbonden. Zowel in zonde als bij zotheid is het verstand verstoord door hartstocht, en de mens, die op grond van zijn rede het evenbeeld zou moeten vormen van God, vervalt tot bestialiteiten. | |||||||
[pagina 556]
| |||||||
De mens kon om drie redenen (ziekte en) zotheid opgelegd krijgen: als straf (Herodus), als purifikatie (Nebuchadnezar) en als beproeving (Johannes de Doper en in vele heiligenlegendes). Hij die het evenbeeld van God verstoort door zonde moet zichzelf verschonen door uitwendig net zo verstoord te worden als hij inwendig is. Naar het voorbeeld van Johannes de Doper, die ons in de Bijbel al geschilderd wordt als gekleed in kameelhaar en sprinkhanen en wilde honing etend - trokken later velen de woestijn in, als de meest praktische manier om de heiligheid te bereiken. Ze leiden een streng ascetisch leven, werden in hun naaktheid extra geteisterd door de elementen en de wilde dieren, en hielden zich in leven met planten en wortels, Tenslotte verwerven zij de gratie van God hetgeen tot gevolg heeft dat hun lichaam begroeid wordt met lang haar om hen te beschermen en dat zij vriendschap sluiten met de dieren. Als anderen hen zien worden ze meestal als een beest of een duivel beschouwd, terwijl zij in wezen geestelijk rein zijn. In de loop van de middeleeuwen ondergaan de legendes over deze harige kluizenaars een accentverschuiving. In plaats van de staat van perfektie en reinheid na te streven wordt de wens om penitentie te doen voor grote zonde de normale reden om de wildernis in te gaan. Denk hierover bijvoorbeeld aan Jan van Beverley en Valentijn en Ourson. Bij Robrecht hebben we te maken met een imitatie van dit waanzinnige gedrag, hetgeen niet ongebruikelijk is want naast de echte waanzin kwam de geïmiteerde als penitentie voorGa naar eindnoot19. Het grote verschil tussen het voorgaande en ons verhaal is het feit dat hij zijn penitentie niet in de wildernis volbrengt, maar juist onder de mensen. Dit brengt mij op een tweede traditie die ingewerkt heeft op deze straf van Robrecht. Er heeft vooral in het christelijke oosten, een bijzonder soort simulant bestaan, de salos, de zot om Christus wil. Al uit de 5e en 6e eeuw zijn legenden bekend van mensen die op grond van 1 Korinthe 4, 10-3 zich als een waanzinnige gedragen. Ze spelen onder de mensen de rol van geestesgestoorde als hogeschool van de ascese. De salos is ongevoelig voor het oordeel van de mensen, schaamt zich derhalve niet om in het openbaar zijn behoefte te doen, eet uit de trog, drinkt uit de goot en vertoeft bij de honden. Hij dient zich uit te leveren aan de verachting van de mensen. Daartoe is geestesgestoordheid, die bij sommigen juist medelijden opwekt, alleen niet genoeg. Hij moet daarom ook provocerend optreden om aldus contra-agressie op te wekken, bijvoorbeeld door te doen of hij dronken is en tegen anderen aan te botsen of door ze pootje te lichten. Dit alles om door zelfvernedering heiliger te wordenGa naar eindnoot20. Als we nu teruggaan naar de imitatie van Robrecht in de prozaroman dan is het duidelijk dat deze religieuze implikaties nauwelijks nog als zodanig te herkennen zijn en in ieder geval niet meer zo overkomen. Zijn zotheid vertoont meer het beeld van de laat-middeleeuwse zot die de mensen voortdurend laat lachen en een uitstekende verzorging krijgt als beloning. Had Robrecht mogen praten dan zou hij misschien een tweede Uilenspiegel zijn geworden. Grappen als het door een truc een rijke Jood - de ontvanger van de keizer - de aars van een hond te laten kussen, het laten vallen van een fraai uitgedoste bruid in een mesthoop en het gooien van een kat in de pan voor het huwelijksdiner zouden Uilenspiegel tenminste niet hebben misstaan. Hoewel de lering tot aan het opdragen van de te volbrengen penitentie duidelijk religieus-moraliserend van aard is, verliest de beschrijving van die penitentie dus duidelijk aan religieuze implikaties. Deze moeten meer geventileerd worden in de toegevoegde evaluaties van de auteur. De beschrijving zelf helpt mee, samen met onder ander de uitvoerige weer- | |||||||
[pagina 557]
| |||||||
gave van de strijd tegen de Saracenen en de intriges van de seneschal, om de belering in een voor het publiek aantrekkelijk jasje te steken. | |||||||
3. De prozaromansAan het begin heb ik de Robrecht een plaats gegeven binnen het genre van de prozaromans. Maar dat de zaak gecompliceerder ligt wil ik u tot slot laten zien, door het te hebben over de aard en funktie van de prozaromans in het algemeen, of liever, die van een aantal prozaromans. Want als één belangrijke oorzaak voor het nagenoeg ontbreken van algemene uitspraken over de prozaroman zie ik duidelijk de omstandigheid dat ze niet onder één noemer te brengen zijn. Onze genre-aanduiding prozaroman is een zeer gebrekkige; de omschrijvingen zijn gebaseerd op inhoudelijke en formele kenmerken, terwijl ook het verleden van de tekst een rol speelt. Ik ben er van overtuigd dat een dergelijke indeling van de literaire werken volstrekt niet overeenkomt met de veronderstelde funktie van die werken bij een verondersteld publiek. Debaene houdt zich wel erg op de vlakte wat betreft de funktievraag door te zeggen dat het hem moeilijk valt om te zeggen of de drukkers met hun uitgaven intellectuele bekommeringen hadden. De mogelijkheid dat ze gewoon uit winstbejag handelden - zoals Doutrepont dit voor de Franse prozaromans al had verondersteld - houdt hij daarom eveneens openGa naar eindnoot21. Pleij gaat ook voornamelijk uit van het standpunt van de drukkers, spreekt van een vulgarisatie van elite-verhalen uit de middeleeuwen tot, soms, brede en platvloerse sentimenten. Tevens wijst hij op toevoegingen van de prozabewerker om aan de smaak van het publiek te voldoenGa naar eindnoot22. In zijn overzichtsartikel over de laat-middeleeuwse populaire literatuur wijst hij voor een aantal prozaromans op een overeenkomst in struktuur met de volkspreek, met name op grond van de proloogGa naar eindnoot23. Eerder al hadden Mak, naar aanleiding van Pyramus en Thisbe en mevrouw Pennink, in de inleiding van haar editie van twee uit het Latijn vertaalde novellen op iets dergelijks gewezen, namelijk de spiritualisatie van wereldlijke motieven, het geven van een religieuze interpretatie aan een wereldijk verhaal, waarbij zij trouwens verschillen van mening over de afkomst van die spiritualisatieGa naar eindnoot24. Pleij, die duidelijk een onderscheid maakt tussen de literatuur van de elite, de rederijkers, en de triviaalliteratuur, gericht op een breed publiek - waartoe hij ook de prozaromans rekent -, koppelt de spiritualisatie, met Mak, aan de rederijkers, en verklaart het refereren aan bijbelse figuren en kerkvaders in prologen van enkele prozaromans als een onder invloed van de volkspreek naar thema's uit de Bijbel omgebogen auctoritas-figuur uit de klassieke retorica. Als een van zijn bewijzen daarvoor haalt hij vervolgens een gepariodieerde jaarvoorspelling aan, waarin soortgelijke grappen met de auctoritas-figuur worden uitgehaald. Hij ziet daar echter dan één ding over het hoofd: bij de spotprognosticatie bestaat er een overeenstemming tussen inhoud van de proloog en de navolgende prognosticatie zelf, terwijl er bij de prozaromans soms - in ieder geval in onze ogen - een breuk ontstaat tussen de proloog en het eigenlijke verhaal. Waaròm zou in de prozaromans de auctoritas-figuur worden omgebogen naar een bijbelplaats op grond van de volkspreek? Dat gebeurde toch ook niet in bijv. de prologen van gedrukte kronieken? Die bevatten nog dezelfde auctoritas-verwijzingen als hun handschriftelijke voorvaders. En ik neem aan dat er in de volkspreek zelf ook geen breuk tussen proloog en het verhaal zelf zal hebben bestaan. | |||||||
[pagina 558]
| |||||||
Een prediker zal toch zeker proberen het verhaal uit te leggen in de lijn van zijn preek. Waarom dan toch die kennelijk aanwezige huiver om de prologen van een aantal prozaromans te geloven? Vanwege het wel geopperde vermoeden dat ze alleen maar een dekmantel zouden zijn voor het uit kunnen geven van spannende en soms frivole verhalen? Zoals men ook de pro- en epiloog van de boerden heeft beschouwd? Om reden van censuur zoals Kuttner veronderstelde op grond van de gepredikte berusting aan het slot van sommige spelen van Cornelis Everaert, die hij voor het overige toch zo opstandig vondGa naar eindnoot25? We moeten eens gaan proberen de prologen van de prozaromans wél serieus te nemen, en de teksten zelf dus ook als moraliserende geschriften te zien. En dat dit op voorhand geen onzinnige gedachte hoeft te zijn, meen ik af te mogen leiden uit de volgende gegevens.
| |||||||
[pagina 559]
| |||||||
| |||||||
4Al met al lijken er redenen genoeg te bestaan om te veronderstellen dat een aantal prozaromans een duidelijk religieus-moraliserende functie hebben gehad, en dat we ze waarschijnlijk moeten zien als gedrukte uitlopers van een techniek die de volkspredikers al tijden daarvoor hadden toegepast. Maar dat geldt niet voor de prozaromans alleen. Wanneer we uitgaan van de vraagstelling naar de veronderstelde funktie van literatuur, kan onze tot nu toe gebruikte genre-indeling van de 16de eeuwse gedrukte literatuur een onjuiste blijken te zijn, en zou het bijvoorbeeld best kunnen dat teksten van verschillende oorsprong, als de Historie van de borchgravinne van Vergi, de Historie van Troyen en de volksboeken als De X Esels en Tgevecht van Minnen alle eenzelfde funktie hebben gehad. Dat de vraagstelling ‘lering of vermaak’ in de titel van mijn verhaal voor mij een antwoord oplevert dat beide elementen benadrukt, met vooral ook een aksent op de lering, zal u na dit alles niet meer verbazen. Of ik u daar ook mee overtuigd heb weet ik minder zeker. |
|