| |
| |
| |
Over semantiek
Arjen Florijn
Samenvatting
De inhoud van dit stukje kan beschreven worden als een poging om verschillende semantische scholen in een overzichtje bij elkaar te zetten en tevens te komen tot een standpuntbepaling ten aanzien van de taalkundige of andersoortige bruikbaarheid van de onderscheiden voorstellen.
| |
Inleiding
Semantiek is een lastig onderwerp, want het is vaag. In het nu volgende hoop ik enig idee te geven van wat er op semantisch gebied zoal te koop is. Ik zal daarbij vereenvoudigingen aanbrengen die sommigen misschien ontoelaatbaar vinden, maar dat kan nu eenmaal niet anders: ordening gaat gepaard met selectie, en die selectie is gebaseerd op mijn appreciatie van wat belangrijk is en wat niet.
De lezer zal in dit stukje weinig tegenkomen dat op een of andere manier al niet eerder gezegd is. Ik volsta met een (onvolledige) verwijzing te geven naar Battus, Hudson en Wilks in de bibliografie.
| |
Taalkundige semantiek
Wat verstaan taalkundigen zo in het algemeen onder semantiek? Bierwisch (1970; 167) heeft het doel van semantisch onderzoek aldus beschreven:
‘The semantic analysis of a given language must explain how the sentences of this language are understood, interpreted, and related to states, processes and objects in the universe.’
Zoals het daar staat zou je bijna denken dat hij een model voor de hoorder (een half performance-model dus) op het oog heeft: semantiek is datgene wat de zinnen van een taal in verband brengt met de manier waarop ze gebruikt worden, met name om aan dingen uit de werkelijkheid te refereren. Voor Bierwisch zelf zat daar denk ik ook geen tegenstrijdigheid in, want hij geloofde ongetwijfeld dat de competence de grondslag van de performance vormde (zie Weigl & Bierwisch). Aan het hierboven geciteerde voegt hij toe dat ‘This general task... cannot be approached directly, but must be broken down into a set of more basic questions’. Zoals:
- | Wanneer is een zin (semantisch gezien) onzinnig, contradictoir, dubbelzinnig? |
- | Wanneer is een zin een parafrase van een andere zin, wanneer volgt hij uit of wordt hij verondersteld door die andere zin? |
| |
| |
Of deze vragen nu ‘more basic’ zijn of niet, ze zien er in ieder geval wat beperkter uit, want ze hebben (bijna) niets meer met de wereld te maken, ze gaan alleen nog maar over relaties tussen zinnen of woorden. Voordat je de relatie tussen de taal en de wereld kunt bekijken, moet je kennelijk eerst maar eens kijken naar hoe de taal zelf in elkaar zit.
De aanvangsstrategie voor taalkundigen is dus om de natuurlijke taal die ze onderhanden hebben een beetje te fatsoeneren:
1. | iedere zin zo noteren dat verbanden met andere zinnen zichtbaar gemaakt kunnen worden; |
2. | ambigue zinnen evenveel representaties geven als ze betekenissen hebben. |
| |
Syntaxis
Aan syntaxis doen is een bescheiden manier om je met taal bezig te houden. Een syntacticus zoals Chomsky (in ieder geval aanvankelijk) was, is niet in eerste instantie geïnteresseerd in de betekenis van zinnen, maar voornamelijk in de vraag welke zinnen voor kunnen komen en welke niet, en de vraag hoe zinnen opgebouwd zijn. Af en toe lijkt het of hij ook in semantische relaties geïnteresseerd is, want hij verzint transformaties die bepaalde zinstypen met elkaar in verband kunnen brengen (bij voorbeeld actieve met passieve zinnen). Maar in werkelijkheid gaat het om het op elegante wijze verantwoorden van de distributionele eigenschappen van woorden. Het kost hem ook niet zoveel moeite om de eis dat transformaties de betekenis niet mogen aantasten te laten vallen. Voor de syntacticus in hart en nieren is semantiek:
1. | iets dat heuristische waarde kan hebben bij het bouwen van een zinsvormen genererend algoritme; |
2. | datgene wat overblijft als je met dat algoritme klaar bent, een ‘residual problem’. |
| |
Transformationele grammatica
Wat ik hierboven Chomsky aanwrijf, kan ik niet waar maken. Sinds Katz & Fodor (1963) en Katz & Postal (1964) bevat iedere beschrijving van hoe een transformationele grammatica eruit ziet in ieder geval de vermelding van de aanwezigheid van een semantische component die:
- | uit woordbetekenissen de zinsbetekenis samenstelt; |
- | tegenstrijdige lezingen blokkeert; |
- | voor ambigue zinnen zoveel betekenispresentaties levert als er betekenissen zijn; |
- | eventueel nog verantwoordt wat de presupposities en implicaties van een zin zijn. |
Die aanvankelijk slechts veronderstelde, later uitgewerkte semantische component geeft aan een transformationele grammatica het cachet een formele karakterisering te zijn van de relatie tussen de vorm van zinnen en hun betekenis.
Het maken van de stap van transformationele syntaxis naar transformationele grammatica betekent, losweg geformuleerd, dat de syntaxis twee heren moet gaan dienen: semantiek en fonologie. De syntaxis moet zo zijn dat de gegenereerde structuren een geschikt uitgangspunt zijn voor het (door tussenkomst van regels) afleiden van beide soorten representaties.
| |
| |
| |
Generatieve semantiek
Sommigen zijn er heel precies op dat wat je syntaxis noemt het ook werkelijk is, en niet per ongeluk iets anders. Chomsky noemt al wat nodig is voor het verantwoorden van de wijze waarop woorden combineerbaar zijn tot zinnen syntaxis. McCawley en Lakoff bestrijden dat standpunt: ze vinden dat die syntaxis zoveel semantiek bevat dat je hem beter semantiek kunt noemen.
Zo'n twist over termen is werkelijk de moeite niet waard, en tot Chomsky's eer moet gezegd worden dat hij de nutteloosheid ervan duidelijk inziet. Maar de hardnekkigheid waarmee sommige opponenten elkaar bestrijden, doet vermoeden dat ze het idee hebben dat er meer achter zit. Misschien dit: de semantische representatie van McCawley en Lakoff heeft een pretentie meer dan de dieptestructuur van Chomsky: behalve dat hij uitgangspunt is voor het beregelen van de combineerbaarheid van woorden in een zin, moet hij metéén de handige gefatsoeneerde representatie zijn die je nodig hebt als pijler voor de brug tussen taal en wereld. Ze zijn er dan ook druk mee bezig zulke gefatsoeneerde representaties te bedenken, compleet met betekenisregels die relaties tussen ‘logische vormen’ verantwoorden.
Nu moet de semantiek dus twee heren dienen; de ene indirect en de andere direct. De structuur die je nodig hebt als uitgangspunt voor het afleiden van de vorm, valt (zonder tussenkomst van regels!) samen met de structuur die je nodig hebt om semantische relaties over te definiëren.
| |
Echte semantiek
Sommigen vinden dat je pas echt met semantiek bezig bent als je de brug tussen taal en wereld ook echt probeert te bouwen. Bij voorbeeld Lewis (1972; 169):
‘Semantic markers are symbols: items in the vocabulary of an artificial language we may call Semantic Markerese. Semantic interpretation by means of them amounts merely to a translation algorithm from the object language to the auxiliary language Markerese. But we can know the Markerese translation of an English sentence without knowing the first thing about the meaning of the English sentence: namely, the conditions under which it would be true. Semantics with no treatment of truth conditions is not semantics. Translations into Markerese is at best a substitute for real semantics, relying either on our tacit competence (at some future date) as speakers of Markerese or on our ability to do real semantics at least for the one language Markerese.’
Ook Keenan (1972; 12) maakt dat onderscheid tussen echte en pseudo-semantiek:
‘It is important to realize that without a definition of truth the L(ogical) sentences do nothing whatever towards representing the meanings of N(atural) L(anguage) sentences. Writing strings of symbols with lots of parentheses and quantifiers is not inherently more semantical than writing strings of English’.
Dat laatste hoeft natuurlijk niet helemaal waar te zijn, want een rijtje symbolen kan veel fatsoenlijker zijn dan een rijtje Engelse woorden.
Een echte semantiek is ‘dealing with the relations between symbols and the world of non-symbols - that is, with genuinely semantic relations.’ (Lewis (1972; 170)) De echte betekenis van een zin is zijn waarheidsdefinitie, een specificatie van zijn waarheidscondities, de opsomming van voorwaarden onder welke de zin waar is.
| |
| |
Hoe kun je die voorwaarden opsommen? Als karakteristiek voorbeeld wordt vaak zoiets gegeven als:
‘Snow is white’ is true if and only if snow is white.
Dit is een uitspraak in een metataal (in dit geval is gewoon Engels als metataal genomen) en het zinnetje tussen aanhalingstekens is de naam die de Engelse zin waar het om gaat in de metataal heeft. Maar zó mag het natuurlijk niet echt. Je mag de voorwaarden niet in een natuurlijke taal opsommen, want dan druk je alleen maar de betekenis-van-een-zin-uit-een-taal uit in een andere zin-uit-een-taal; en hoe weet je dan daar weer de betekenis van?
Het moet anders. Je moet een zinnetje op het bord schrijven, met je ene hand naar dat zinnetje wijzen en zeggen ‘deze zin is waar als dàt daar in de wereld te vinden is’, en tegelijkertijd wijs je dan met je andere hand naar een stapeltje dingen. Als je heel veel zinsbetekenissen wilt beschrijven, kom je stemmen en handen te kort. Dan neem je touwtjes die je aan de ene kant met een punaise in het bord prikt en aan de andere kant aan het stapeltje dingen vastbindt. Zo'n punaise vervangt de uitspraak die je doet en heet een ‘uitspraak in metataal’. Het touwtje vervangt je handen en heet ‘genuinely semantic relation’. Als touwtjes van twee zinnen aan hetzelfde stapeltje vastzitten, betekenen die zinnen hetzelfde. Als je oneindig veel zinnen wilt beschrijven, dan schrijf je in plaats van zinnen woorden op het bord, je spant touwtjes tussen woorden en stapeltjes en je zegt wat er met de stapeltjes moet gebeuren als twee woorden naast elkaar komen te staan.
| |
De status van stapeltjes
De stapeltjes mogen geen woorden uit een natuurlijke taal zijn. Ze mogen ook geen maquettes zijn van echte dingen, want dan zouden ze niet tot de ‘world of non-symbols’ behoren, en dan zou onze beschrijving van zinsbetekenissen berusten op ons vermogen de maquettes te interpreteren. Wat zijn het dan? Ik zie deze mogelijkheden:
1. De stapeltjes zijn dingen uit de werkelijke wereld. We moeten dan allemaal goed uitkijken nadat we wat zinnetjes op het bord hebben geschreven, en zorgen dat we altijd touw bij ons hebben, want wie weet zien we ergens een geschikt stapeltje liggen en dan kunnen we het mooi meteen vastmaken. We zijn nu bezig met wat Bloomfield wilde: eerst de dingen en de taal apart maar eens grondig onderzoeken. Daarna kunnen we zeggen hoe de touwtjes moeten lopen: welke dingen stapeltjes zijn voor welke taaleenheden, en welke touwtjes leeg horen te blijven omdat ze vast horen te zitten aan dingen die niet bestaan.
2. De stapeltjes zijn dingen uit een mogelijke wereld. Dat betekent dat ieder woord een bos touwtjes heeft, ieder touwtje gaat naar een stapeltje uit een mogelijke wereld. Verder op dezelfde manier als 1., alleen duurt het natuurlijk veel langer voor je klaar bent met vastknopen en voor je weet welke touwtjes er toch nog leeg blijven. Weliswaar zijn er meer dingen om aan vast te knopen, maar het aantal touwtjes groeit ook exponentieel. Misschien weet je het wel nooit:
‘Accordingly, we should be prepared to find that in a more adequate method, meanings may turn out to be complicated, infinite entities built up out of elements belonging to various ontological categories’ (Lewis (1972; 170)).
| |
| |
3. De stapeltjes zijn woorden uit een metataal. We moeten dan wel weer de woorden uit de metataal aan stapeltjes vastknopen, want anders zou er geen verschil zijn met het vertalen in Markerese. Terug naar 1., 2. of 3..
| |
Opportunistische semantiek
Stel dat we ons gewoon bij de ‘basic questions’ van Bierwisch houden en rustig aan de slag gaan volgens de aanvangsstrategie, zonder ons al te veel het hoofd te breken over de echtheid van onze semantische relaties. We doen dan, wat Leech (1974; 5) propageert: we berusten.
‘One of the keynotes of a modern linguistic approach to semantics is that there is no escape from language: an equation such as cent = hundredth of a dollar or salt NaCl is not a matching of a linguistic sign with something outside language; it is a correspondence between two linguistic expressions, supposedly having “the same meaning”. The search for an explanation of linguistic phenomena in terms of what is not language is as vain as the search for an exit from a room which has no doors or windows, for the word “explanation” itself implies a statement in language. Our remedy, then, is to be content with exploring what we have inside the room: to study relations within language, such as paraphrase....’
Leech laat trouwens wel erg gauw het hoofd hangen, want sommige dingen, de werking van een pepermolentje bij voorbeeld, kun je best verklaren zonder er een woord bij te zeggen: door ze te laten zien, door ze voor te doen, door ernaar te wijzen. Maar goed, als we de taalwetenschap autonoom willen houden zonder de semantiek buiten te sluiten, en als we duizelig worden van het oneindige, dan kunnen we altijd nog tevreden zijn met het simpele handwerk dat ons overblijft: we vertalen alle (woorden en) zinnen in Markerese en definiëren relaties in termen van Markerese representaties. Dat lijkt me nog vrij wat werk, waar je best je leven mee kunt vullen.
‘Some idea of how much remains to be done is obtained by imagining what it would be like to have analyses as insightful as those proposed by, e.g. Bierwisch, 1967; and Gruber, 1967, for a medium-sized dictionary.’ (Marshall (1970; 193))
De taalgebruiker is een machine. Hij heeft een invoer en een uitvoer, die zijn zijn taalgedrag. Als ik nu mijn eigen definitie probeer te geven van semantiek, dan zou ik zeggen: Semantiek is datgene wat je nodig hebt om taalgedrag te beschrijven, mits je sommige harde onderdelen van de machine (schrijfmachine, spraakgeluidsimulator,...) er aftrekt. Als je als taalgedrag beschouwt het potentieel uiten van een verzameling zinnen (het hebben van een oordeel over wat een zin is en wat niet) dan is semantiek gewoon syntaxis. Als je bovendien als taalgedrag beschouwt het hebben van oordelen over relaties als parafrase, implicatie tussen zinnen, dan is semantiek iets meer dan syntaxis, en dan zijn (uitgebreide) standaardtheorie en generatieve semantiek notationele varianten. Voor beide theorieën geldt dan ook wat Marshall (1970; 190-191) over Katz (1967) te zeggen heeft; namelijk dat zo'n theorie, hoe interessant ook, niet meer is dan een niet-geïnterpreteerde calculus. De namen van de semantische markers hebben heuristische waarde, maar de theorie zou niet veranderen als ze werden vervangen door cijfers bij voorbeeld. De wijze waarop betekenisrelaties verantwoord worden
| |
| |
houdt alleen verband met observeerbare verschijnselen inzoverre er uit de theorie voorspellingen af te leiden zijn omtrent oordelen over relaties als synonymie, contradictie, implicatie en dergelijke. Maar die relaties zijn alleen binnen de theorie formeel gedefinieerd.
‘... a fully-adequate semantics should do considerably more than this. Specifically, “true candidates for the universal set of semantic markers” must be candidates that “may be interpreted in terms of basic dimensions of the human apperceptive system’ (Bierwisch, 1967). It would be pleasant if psychologists could provide formal perceptual and cognitive interpretations for the tantalizing “names” of the markers that occur in current semantic theories.’
Een taalkundige calculus psychologisch interpreteren is niet de enige mogelijkheid: ook biologen, sociologen en misschien nog wel anderen zouden hun krachten kunnen beproeven. Maar dat lijkt me een verafgelegen doel, en het lijkt me (uiteraard) niet een bij uitstek taalkundig doel. Voorlopig is het het handigst om de calculus te beschouwen als het programma dat je in de machine stopt om ervoor te zorgen dat hij zich adequaat gedraagt. Een marker hoeft dan inderdaad niet meer dan een getal te zijn.
| |
Besluit
Semantische theorieën zijn vaak moeilijk te bevatten omdat het zo onduidelijk is waar ze over gaan. Ik denk dat dat er de oorzaak van is dat zoveel scholen een kreet als bijnaam hebben gekregen. Ik heb hieronder een paar scholen met hun kreten in een schema ondergebracht.
TAALKUNDIG |
MODELTHEORETISCH |
COMMUNICATIETHEORETISCH |
|
behaviorist |
extensionalist |
|
reference determines meaning |
meaning is truth conditions |
meaning is use, input-output correlation |
|
mentalist |
intensionalist |
|
meaning determines reference |
meaning is truth definitions |
meaning is convention |
Volgens dit schema, en ook volgens Katz zelf, vertoont zijn (mentalistische) aanpak grote affiniteit met die der intensionalisten. In beide gevallen worden zinnen in de fatsoenlijke formules van een calculus vertaald. Katz interpreteert zijn calculus niet (expliciet), de modeltheoretici doen dat wel. Maar ze zijn het eens over wat er van een semantische theorie verlangd wordt, namelijk het verantwoorden van bepaalde relaties. Katz definieert die relaties in termen van Markerese, de modeltheoretici in termen van toekenningen van waarheidswaarden. Of Katz aan zijn Markerese voldoende heeft voor het verantwoorden van wat hij tot het domein van de semantiek rekent, lijkt mij een louter praktische, niet a priori uit te maken zaak. Een waarheidsdefinitie is per slot van rekening ook niet meer dan wat reeksen symbolen met een heleboel haakjes.
| |
| |
In zijn stuk ‘Het individuele lexicon’ zegt Verkuyl (1975) dat de conceptuele aanpak van taalpsychologische zijde (Schank, Quillian, Winograd, e.a.) meer affiniteit vertoont met modeltheoretische semantiek dan met Katziaanse semantiek. Want, zegt hij, modeltheoretische semantiek laat ruimte voor een systematische verantwoording van de bijdrage van allerlei factoren tot datgene wat als betekenis wordt ervaren in het taalgebruik.
Is dat wel zo? Inderdaad laten zowel modeltheoretische semantici (filosofen) als artificiële-intelligentie-semantici (psychologen) ruimte voor de bijdrage van, zeg maar, pragmatische factoren, van kennis van de wereld. Maar toch lijkt me dat een wat oppervlakkige overeenkomst. Psychologen gebruiken voor het beschrijven of verklaren van taalgedrag (misschien ook van ander gedrag) een systeem van labels, concepten. Die labels onderscheiden zich niet van markers - Katz noemt zijn markers ook concepten. Het systeem dat bij voorbeeld Quillian ontwerpt voor semantisch geheugen verschilt maar betrekkelijk weinig van dat van Katz. (Illustratief is in dit verband een onderzoekje van Anderson (1972). Onder bepaalde vooronderstelde ontsluitingsstrategieën leidt hij uit beide theorieën testimplicaties af. Hij vindt bij beide theorieën vijf predicties: vier gemeenschappelijke, en slechts één die tussen beide discrimineert.)
Psychologen die gedrag willen simuleren zullen met modeltheorie helemaal niets op hebben, omdat de manier waarop in zo'n theorie factoren ingebouwd worden leidt tot een exponentiële groei van mogelijke werelden. En met combinatoriële explosies weet zelfs een computer niet goed raad; een machine die in ‘real time’ moet werken kan zich niet permitteren met oneindige entiteiten te manipuleren. De opmerking van Verkuyl intrigeerde mij, omdat iemand als Wilks niet onder stoelen of banken steekt, dat hij een grondige (vakmatige) hekel heeft aan Montague. De kneep zit hem in het door Verkuyl gebruikte woord taalgebruik: in tegenstelling tot wat hij suggereert, is modeltheoretische semantiek géén gebruikerssemantiek.
N. en C.J. Jardine (1973) gaan er vanuit dat je van een betekenistheorie twee dingen kunt verlangen: ‘by a theory of meaning we intended something which determines both the logical places of sentences in a language and the conditions of application of sentences’ (6). Aan de eerste eis wordt door modeltheoretische benaderingen voldaan, aan de tweede niet. Het soort semantiek dat voor simulatieprogramma's gebruikt wordt, is niet verwant aan modeltheoretische semantiek.
‘And there is a marked discrepancy between, for example, the effectiveness of Winograd's techniques for disambiguating the reference of the indexical constituants of sentences by using contextual information, and the model theoretic treatment of indexial sentences proposed by Lewis (1970) which, whilst it indicates the kinds of information about the circumstances of utterance of a sentence which are needed to disambiguate the reference of indexial constituents, provides no clues about how to set about acquiring this information from the linguistic context.’ (28-29)
| |
Bibliografie
De verwijzingen die ik bij Marshall gevonden heb, worden door hem niet opgelost; vandaar de toevoeging ‘wsch.’ bij sommige titels.
Richard C. Anderson, ‘Semantic organization and retrieval of information from sentences’. Journal of Verbal Learning and Verbal Behavior 11 (1972) 794-800. |
| |
| |
Battus, ‘Taal, filosofie, taalfilosofie en taalfilosofie’. Hollands Maandblad 301 (1972) 3-9. |
Manfred Bierwisch, wsch. ‘Some semantic universals of German adjectivals’. Foundations of Language 3 (1967) 1-36. |
Manfred Bierwisch, Semantics. (1970) In; Lyons ed. 166-184. |
Donald Davidson & Gilbert Harman eds. Semantics of natural language. Dordrecht 1972, Synthese Library, Reidel. |
G.B. Flores D'Arcais & W.J.M. Levelt eds. Advances in psycholinguistics. Amsterdam etc. 1970, North Holland. |
J.S. Gruber, wsch. Functions of the lexicon in formal descriptive grammars. Technical Memorandum 3770/000/00 System Development Corporation, Santa Monica, 1967. |
P.T.W. Hudson, Semantics and cognition - other approaches. (ongepubliceerd) |
Patrick Hudson, Language performance; a model for aphasia and sundry. (november 1975, ongepubliceerd) |
N. & C.J. Jardine, Model theoretic semantics and natural language. Paper presented at the colloquium Formal Semantics of Natural Language, Cambridge 1973. (ongepubliceerd). (zie Keenan ed. 1975). |
J.J. Katz, wsch. ‘Recent issues in semantic theory’. Foundations of Language 3 (1967) 124-194. |
J.J. Katz & J.A. Fodor, ‘The structure of a semantic theory’. Language 39 (1963) 170-210. |
J.J. Katz & P.M. Postal, An integrated theory of linguistic descriptions. Cambridge Mass. 1964 MIT Press. |
Edward L. Keenan, Semantically based grammar. Reproduced by OSCULD, 1972. |
Edward L. Keenan ed. Formal semantics of natural language. Papers from a colloquium etc. Cambridge etc. 1975, Cambridge University Press. (Van het artikel van de Jardines is een enigszins gewijzigde versie opgenomen.) |
Geoffrey Leech, Semantics. Harmondsworth 1974, Penguin Books. |
David Lewis, General semantics. (1972) In: Davidson & Harman eds. 169-218. |
John Lyons ed. New horizons in linguistics. Harmondsworth 1970, Penquin Books. |
John C. Marshall, Introduction - a note on semantic theory. (1970) In: Flores D'Arcais & Levelt eds. 189-196. |
H.J. Verkuyl, Het individuele lexicon. Handelingen van het 33ste Nederlands Filologencongres. Amsterdam 1975, 56-70. |
Egon Weigl & Manfred Bierwisch, ‘Neuropsychology and linguistics: topics of common research’. Foundations of Language 6 (1970) 1-18. |
Yorick Wilks, ‘One small head - models and theories in linguistics’. Foundations of Language 11 (1974) 77-95. |
Yorick Wilks, Synopsis/course notes for philosophy of language. Tutorial on computational semantics. Castangola, Lugano 17-22 March 1975. (ongepubliceerd) |
|
|