Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generatieve morfologie en grenssymbolen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LexicalismeHet standpunt dat derivatie moet worden beregeld in het lexicon wordt wel aangeduid als ‘lexicalisme’. Deze term werd geïntroduceerd in Chomsky (1970) en staat in tegenstelling tot ‘transformationalisme’. Laatstgenoemd standpunt houdt in dat woordvorming beregeld moet worden met behulp van transformaties. Een transformationalist wil bijvoorbeeld een woord als verwoesting in de woordgroep de verwoesting van de stad door de vijand via een nominalisatie-transformatie afleiden uit de structuur die ten grondslag werd gelegd aan de vijand verwoest de stad. Het argument hiervoor is, dat zo generalisaties gemaakt kunnen worden t.a.v. grammaticale relaties (de stad is object bij verwoesting en verwoest, de vijand subject) en ten aanzien van selectierestricties (als *De vijand komt de stad wordt uitgesloten, wordt ook *de komst van de stad door de vijand automatisch uitgesloten). Chomsky betoogt echter dat ‘derived nominals (verwoesting e.d.) in het lexicon moeten worden opgenomen, omdat ze soms semantisch onregelmatig zijn ten opzichte van de ermee corresponderende subject-predikaatsverbindingen, omdat het hier besproken woordvormingsprocédé niet onbeperkt productief is en omdat de nominale constituenten, waarvan ze deel uitmaken alle eigenschappen van normale NC's hebben. De generalisaties, die door de transformationalisten als argument worden aangevoerd, verantwoordt Chomsky door de zogenaamde X-conventie. Zie voor een preciesere uitwerking van deze conventie Jackendoff (1974b). Chomsky's argumenten hebben alleen betrekking op ‘derived nominals’, maar er is alle aanleiding zijn standpunt te laten gelden voor alle woordvormingsprocessen. Zo heeft Botha (1968) aangetoond dat ook bij samenstellingen zich vergelijkbare onregelmatigheden voordoen. Samenstellingen hebben volstrekt onvoorspelbare bindfonemen (vgl. schaapherder, schapekop, schaapskooi) en vaak afwijkende (idiomatische of metaforische) semantische eigenschappen ten opzichte van de samenstellende delen (b.v. hanekam, kraaiepoot). Ook hebben sommige samenstellingen een uitzonderlijk accentpatroon (vgl. stadhuis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versus dórpshuis, boerenzóon versus dókterszoon) hetgeen alleen vastgelegd kan worden door samenstellingen in het lexicon op te nemen.Ga naar eindnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anaforische eilandenEen belangrijk argument voor een algemeen lexicalistische opvatting is dat woorden, ook afgeleide, anaforische eilanden zijn (Postal 1969). Dit houdt ten aanzien van ongelede woorden in, dat niet naar een gedeelte van de betekenis ervan verwezen kan worden, ten aanzien van afgeleide of samengestelde woorden ook, dat niet naar één morfeem ervan verwezen kan worden. Vergelijk:
De ongrammaticaliteit van de b-zinnen kan verklaard worden door het principe dat alle woorden (dus ook afgeleide) in de dieptestructuur worden aangehecht waardoor alleen het woord als geheel nog vatbaar is voor pronominalisatie of een anaforische interpretatie-regel. Afgeleide woorden moeten derhalve in het lexicon worden opgenomen. Zin (1b) is bovendien een argument tegen het standpunt van de generatieve semantiek, dat een dieptestructuur-niveau, waarop alle lexicale insertie plaatsvindt, en waarna alle transformaties en alle interpretatie-regels werken, ontkent. Ook op dit punt blijkt het verschil tussen derivatie en flexie: flexie creëert geen anaforische eilanden. Vergelijk:
In (4) bestaat er strikte identiteit tussen Jan en hij, in (5) zwakke identiteit tussen fiets en er. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Accentregels: de hypothese van Bresnan (1971)In Bresnan (1971) wordt de hypothese verdedigd dat de regel voor woordgroepsaccent (Nuclear Stress Rule of NSR) moet werken aan het eind van iedere cyclus na de syntactische transformaties. Deze hypothese wordt in iets gewijzigde vorm ook ondersteund door de argumenten van Evers en Huybregts (1975) die betogen dat de NSR in iedere cyclus moet werken. In Chomsky en Halle (1968) (vanaf nu aangeduid als SPE) daarentegen werd aangenomen dat accentregels werken op de oppervlaktestructuur. Aangezien voor de werking van de NSR de informatie over het accentpatroon van woorden nodig is, is een consequentie van Bresnan's hypothese dat accent- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regels voor woorden moeten werken vóór de NSR (dus in het lexicon, de dieptestructuur of op de structuur vóór toepassing van de NSR)Ga naar eindnoot3. Transformaties mogen dus het accentpatroon van woorden niet meer veranderen, nadat de NSR is toegepast. Welnu, sommige transformaties, die derivationele processen verantwoorden, veranderen het accentpatroon wel. Vergelijk b.v. Wanda derived the answer verus Wanda's derivátion of the answer. In derivátion is het hoofdaccent één syllabe naar rechts verschoven t.o.v. deríve. Ook ordening van de nominalisatietransformatie voor de Main Stress Rule en de NSR biedt hier geen uitkomst, omdat deze een cyclus eerder werken dan de Nominalisatie-transformatie:
De MSR en NSR werken op de S1-cyclus, Nominalisatie op de S2-cyclus. De conclusie die uit dit alles volgt, is dat in ieder geval morfologische procédé's die het accent veranderen, niet via transformaties beregeld kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derivatie-affixen en flexie-affixenDe hier geschetste hypothese omtrent derivatie en flexie voorspelt terecht dat derivatie-affixen zich altijd binnen flexie-affixen zullen bevindenGa naar eindnoot4. Immers, derivationele affixen worden via het proces van lexicale insertie geïntroduceerd, flexie-affixen worden daaraan toegevoegd. Zo wordt b.v. correct voorspeld, dat bakker-tje-s goed is en *bakker-s-tje niet: -tje is een derivationeel affix, -s een flexie-affix. (Dat verkleinwoordsvorming geen flexie is, kan gemakkelijk ingezien worden aan de hand van het criterium: ‘alleen derivatie kan de syntactische categorie veranderen’. Vgl. [geel]A - [geeltje]N). Op dit principe zijn enkele schijnbare uitzonderingen, b.v. schaapskop en poffertjeskraam waar een soort genitief -s respectievelijk meervouds-s binnen het afgeleide woord optreedt. Hier is echter niet meer sprake van echte flexie volgens vaste regels. De s is hier een bindfoneem geworden, dat we per samenstelling moeten leren. Typerend in dit verband is de onzekerheid over het juiste bindfoneem bij veel Nederlanders: ‘is het nu kippehok of kippenhok?’ Een typerende voorbeeld is ook kinderlijk waar -er- beslist niet de ‘gedachte aan een meervoud oproept’. Er is hier sprake van een ‘relabeling’ van inflectionele morfemen tot derivationele, een verandering die door het hier geschetste principe (derivationele affixen binnen flexie-affixen) wordt voorspeld. Soortgelijke verschijnselen van relabeling vindt men in het Engels (go bananas, go nuts (gek zijn), Siegel (1974)) en het Russisch, waar een verbogen vorm van een paradigma een aparte betekenis kan krijgen (Halle 1973). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plaats en aard van de woordvormingsregelsUit het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat woordvormingsregels tot het lexicon behoren. Ze hebben daar twee functies. Enerzijds verklaren ze de interne structuur van bestaande woorden, anderzijds stellen ze de taalgebruiker in staat nieuwe woorden af te leiden. Hun functie is dus analoog aan die van fonologische redundantieregels. Ook deze specificeren wat voorspelbaar is van een structuur (in dat geval de klànkstructuur) en geven aan wat mogelijke nieuwe (Nederlandse) morfemen zijn. Aanvankelijk fungeerden de fonologische redundantieregels zo, dat alle voorspelbare informatie uit de fonologische matrices werd weggelaten en op het juiste moment werd aangevuld door de redundantieregels (de zogenaamde ‘impoverished entry theory’). Tegen deze theorie zijn door Stanley (1967) terecht bezwaren gemaakt die ook in de SPE erkend werden. Stanley gaat uit van een volledige specificatie van ieder lexical item (de ‘full entry theory’). De fonologische redundantieregels hebben dan als functie vast te leggen, welke specificaties in de entry niets kosten. Dit idee is voor de morfologie uitgewerkt door Jackendoff (1974a). In zijn voorstel wordt bij elk lexicaal item vermeld volgens welke morfologische regel het is gevormd. De regel bepaalt dan verder welke specificaties niets kostenGa naar eindnoot5. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De interne structuur van afgeleide woordenIn SPE (p. 80-89) wordt voorgesteld bij afgeleide woorden met een suffix onderscheid te maken tussen twee soorten suffixen: suffixen voorafgegaan door + (de ‘formative boundary’) en # (de ‘word boundary’). Suffixen met + kunnen het accentpatroon van het grondwoord beïnvloeden, suffixen met # niet. Dit wordt veroorzaakt door de conventies t.a.v. grenssymbolen in SPE die inhouden dat een regel alleen mag worden toegepast op een structuur met interne woordgrenzen als die woordgrenzen expliciet in de regel worden genoemd, terwijl dit niet geld voor formatief-grenzen: ‘Any rule which applies to a form XYZ also applies to strings of the form X + Y + Z, XY + Z, X + YZ, where X, Y, Z stands for sequences of zero or more units and + represents formative boundary’ (SPE p. 364). Hier volgen eerst twee voorbeelden die dit verschil in gedrag tussen + en # laten zien. De Stress Adjustment Rule (SAR) houdt in dat binnen ieder woord alle accenten die niet van de eerste graad zijn, met 1 graad worden verlaagd (SPE p. 72).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (7) wordt de Main Stress Rule (MSR) cyclisch toegepast en bovendien de conventie van SPE dat als aan een syllabe klemtoon van de eerste graad wordt toegekend, alle andere accenten met één graad worden verlaagd. In (8) wordt in de tweede cyclus de toepassing van de MSR geblokkeerd door de interne #. Het cyclisch toepassen van de accentregels plus de conventies voor de grenssymbolen leveren dus het juiste resultaat op: versus . Dat het suffix -ier een sterk segment is, blijkt uit enkelvoudige woorden op -ier: papíer, rapíer.Chomsky en Halle merken op (SPE p. 85) dat hun grenssymbolen onafhankelijk gemotiveerd zijn. Een voorbeeld hiervan is dat de regel t → s / - y alleen opereert voor het accentveranderende + y (démocrat - demócracy; président -presidéncy), maar niet voor het accent-neutrale # y (chócolat - chócolaty; brát - brátty). Voor het Nederlands is een dergelijk onafhankelijk argument te vinden in de regel die obstruenten stemloos maakt voor een woordgrens:
Regel (9) opereert niet voor een formatiefgrens. Dit verschil zien we duidelijk in het woordpaar reúsachtig: reuzáchtig met als onderliggende vorm van het grondwoord reuz:
Dezelfde samenhang tussen accentverschijnselen en gedrag t.o.v. regel (9) vinden we in principe in alle afgeleide Nederlandse woorden (een aantal voorbeelden heb ik ontleend aan Schultink 1962): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I Suffixen met #
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de fonetische representaties blijkt steeds dat regel (9) heeft gewerkt. Wasdom en wendbaar zijn geen tegenvoorbeeld: hier heeft assimilatie van stem gewerkt. Omgekeerd is -zaam tot [sa.m] geworden onder invloed van de voorafgaande, na toepassing van regel (9) stemloos geworden, obstruent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II Suffixen met +Hier is zoveel mogelijk een ongeleed woord toegevoegd om aan te tonen dat het desbetreffende suffix inderdaad al of niet accent van de eerste graad kan dragen. Niet alle suffixen met + hebben dus een verandering van het accentpatroon ten gevolge: dat geldt alleen voor suffixen die sterke clusters bevatten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In geen van de hier gegeven woorden heeft regel (9) woordintern gewerkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De cyclische toepassing van de regel voor woordaccentDe tot nu voorgestelde beschrijving van accentpatronen geeft een probleem als we de woorden bankier en papier met elkaar vergelijken.
We moeten dus de cyclische toepassing van de MSR als volgt modificeren:
Een tweede probleem doet zich voor, als een woord meervoudig geleed is, en daarbij een woordgrens voor een formatief-grens staat. Een voorbeeld hiervan is het woord gemeenschappelijk, waar de # de tweede en derde cyclus blokkeert:
Dit probleem kan opgelost worden door het volgende principe in te voeren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De introductie van grenssymbolen bij derivatie en flexieIn SPE (p. 370) wordt een suggestie gedaan voor de distributie van de formatiefgrens- en de woordgrens-symbolen: accent-neutrale affixen (met #) zijn waarschijnlijk geïntroduceerd via een transformatie, de affixen met + zijn in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lexicon opgenomen. Deze hypothese veronderstelt dus een op z'n minst gedeeltelijk transformationele beregeling van woordvorming. (In een voetnoot op diezelfde bladzij geven Chomsky en Halle dan ook toe dat dit nogal wat problemen oproept en ze verwijzen hiervoor naar het later als Chomsky (1970) gepubliceerde ‘Remarks on Nominalization’). Bovendien moet in sommige gevallen een aanpassingsregel het woordgrenssymbool bij een transformationeel afgeleid affix vervangen door het formatiefgrenssymbool, b.v. in adjectival dat van [[adjective]N # al]A tot [[adjective]N + al]A moet overgaan, omdat het suffix -al accentveranderend werkt. Met de aanname van dergelijke aanpassingsregels, die niet onafhankelijk zijn gemotiveerd, ondergraven Chomsky en Halle hun eigen hypothese. Ook hun conventie voor de introductie van woordgrenzen in de oppervlaktestructuur leidt in dit verband tot problemen. Ze gaan ervan uit dat in het lexicon links en rechts van ieder formatief + staat. Dit symbool moet blijkbaar via de woordgrens-conventie vervangen worden door # (Stanley 1973). De SPE-conventie luidt (p. 366):
Aan deze conventie, door Selkirk (1972, 1974) als SPE-1 aangeduid, moet volgens haar nog een tweede conventie toegevoegd worden om te voorkomen dat er lange reeksen woordgrenssymbolen in de oppervlaktestructuur optreden:
Het effect van deze beide conventies is dat woorden door nul tot twee grenssymbolen van elkaar gescheiden kunnen worden. De volgende configuraties kunnen zich voordoen:
De motivatie voor deze conventies is vooral, dat er fonologische regels zijn die wel opereren op de grens tussen een lexicale en een niet-lexicale categorie, waar één woordgrenssymbool optreedt, maar niet op de grens tussen twee lexicale categorieën (waar dus twee woordgrenssymbolen optreden). Dit kan dan verantwoord worden door slechts één # in de context van de regel te noemen. In de regel hoeft dan niet naar specifieke syntactische caegorieën verwezen te worden. Een goed voorbeeld van de wijze waarop de woordgrenssymbolen functioneren is het door Selkirk (1972, 1974) beschreven verschijnsel van ‘liaison’ in het Frans. Liaison houdt in dat een consonant aan het eind van een woord wel uitgesproken wordt als het volgende woord met een klinker begint en maximaal één grenssymbool aanwezig is, m.a.w.: liaison vindt niet plaats tussen twee lexicale categorieën. Voorbeelden van Selkirk (1974) zijn: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel die de slot-consonant deleert kan dus als volgt geformuleerd worden:
Zonder nadere voorzieningen nu zou SPE-1 ook woordinterne + vervangen door #, zodat alle affixen accent-neutraal zouden worden. De introductie van woordgrenssymbolen zou dan ook als volgt herzien moeten worden:
Men kan dit probleem oplossen door aan SPE-1 toe te voegen: ‘maar het symbool # mag nooit aan de oppervlaktestructuur toegevoegd worden links of rechts van een al aanwezig grenssymbool’. Dit heeft tot gevolg dat het grenssymbool tussen absurd en iteit altijd + blijft. Het binnenste grenssymbool links van het woord wordt weggehaald door SPE-2Ga naar eindnoot9. Aanpassingsregels voor het grenssymbool bij accent-veranderende affixen zijn daarmee overbodig geworden. Een tweede consequentie van de niet-geamendeerde SPE-1 is dat ook flexiesuffixen worden voorafgegaan door #, b.v. in het woord singing: [# [# sing #] v ing #] v. Voor het Engels geeft dit de juiste voorspelling dat de regel die [ɡ] deleert na een velaire nasaal ook hier opereert: [s ıŋıŋ) ] terwijl dit niet geldt voor de comparatief- en superlatief-vormen longer en longest [ lɔŋɡər, lɔŋɡəst ] waar sprake is van derivatie met + -suffixen. Deze conventie voorspelt echter ten onrechte dat flexie-suffixen altijd # hebbei..Dit is niet het geval. Chomsky en Halle geven zelf in een ander verband een voorbeeld van een flexie-suffix met + in het Letlands (p. 365). Ook in het Nederlands moet het grenssymbool bij flexie-suffixen wel + zijn, omdat de regel voor verlies van stem hier niet opereert. (Vgl. hoed+en, huiz+en; te goed+er trouw, tob+de). Dat het grenssymbool op flexie-naden ook + kan zijn, voorspelt bovendien terecht dat flexie in principe accentveranderend kan werken, zoals het geval is in o.m. het Frans (je dérive, nous derivóns) en het TurksGa naar eindnoot10. Dat in het Nederlands flexie niet accentveranderend werkt, komt doordat de Nederlandse flexie-morfemen zwakke clusters zijn. Binnen de conventies van SPE zouden voor allerlei talen dus taalspecifieke aanpassingsregels moeten worden aangenomen om het grenssymbool bij flexienaden te veranderen in +. Daarmee wordt opnieuw het universele karakter van de conventie ondergraven. Het is dus ook hierom beter om SPE-1 te amenderen en vooraf per taal het juiste flexiegrenssymbool te introduceren via de flexieregels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderliggende regelmaat in de distributie van grenssymbolen?Men kan de hierboven besproken conventies van SPE voor de introductie van grenssymbolen beschouwen als een hypothese omtrent een onderliggende regelmaat in de distributie van grenssymbolen. Deze hypothese werd echter aangetast door de noodzaak van aanpassingsregels. In Aronoff (1974, hoofdstuk 4) wordt nu een andere hypothese geformuleerd: woordvormingsregels die opereren voor de fonologische regels, introduceren +, regels die erna opereren #. Uitgangspunt van deze hypothese is de observatie dat niet alle woordvormingsregels opereren voor de fonologische regels. Zo is soms informatie over het accentpatroon van de stam nodig om te bepalen of een morfologische regel van toepassing is. Aronoff citeert twee voorbeelden uit Siegel (1971), de fuckin-regel en het # al-suffix. De fuckin-regel houdt in dat het suffix fuckin alleen geinfigeerd kan worden in woorden vóór een letterereep met accent van de eerste graad (b.v. , , ). Het # al suffix kan alleen toegevoegd worden als de stam uitgaat op een beklemtoonde vocaal: tríal, deníal, refúsal maar * órganizal < órganize.Aronoff trekt hieruit de conclusie dat woordvormingsregels die na de (cyclische) accentregels opereren, het grenssymbool # introduceren, zodat terecht de cyclus wordt geblokkeerd. Deze is immers al toegepast. Affixen met + daarentegen moeten worden geïntroduceerd vóór de cyclische accentregels, want aangezien op de stam met + affix geen cyclus werkt (principe (12)) kan de introductie van dergelijke affixen ook nooit afhangen van informatie die via de cyclische regels wordt geïntroduceerd. Deze laatste redenering lijkt mij echter niet goed houdbaar, omdat op het moment dat een woordvormingsregel een +-affix gaat introduceren, nog niet bekend is dat er op de stam een +-affix zal volgen, zodat de cyclus wel op de stam werkt. Een tweede probleem t.a.v. Aronoff's hypothese is dat hij geen onafhankelijke argumenten voor de introductie van de grenssymbolen geeft (zoals SPE wel doet) en zijn hypothese niet toetst aan feiten m.b.t. het Engels. Ook voor het Nederlands heb ik geen onafhankelijke argumenten kunnen vinden. Wel is het daar zo dat bij het proces van verkleinwoordvorming de schwa-insertie bij verkleinwoorden met een stam die uitgaat op een sonorante consonant (balletje, torretje, kommetje, tonnetje, ringetje) afhangt van het accentpatroon van het grondwoord: schwa-insertie vindt alleen plaats als het accent niet op de op één na laatste lettergreep van het grondwoord valt. Vgl.:
Een derde probleem bij Aronoff is dat hij niet precies duidelijk maakt of hij onder ‘fonologische regels’ ook niet-cyclische fonologische regels verstaat. Enerzijds berust zijn argumentatie voor # op de rol die dit symbool bij de cyclische toepassing speelt, anderzijds geeft hij als argumentatie voorbeelden uit Wilbur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1973) dat ook niet-cyclische regels moeten opereren voor reduplicatie (dat functioneert als woordvormingsprocedé). Een voorbeeld: in het Madoerees hebben we kun ‘bevel’ en de geredupliceerde vorm kunkun ‘bevelen’ (werkwoord). Het Madoerees heeft ook een regel van nasale assimilatie. Toepassing van deze regel op de geredupliceerde vorm zou ten onrechte *kuŋkun opleveren. De reduplicatie moet dus plaats vinden na nasale assimilatie. Afgezien van Aronoff's onduidelijkheid op dit punt, kunnen we in ieder geval constateren dat sommige fonologische regels moeten werken ná introductie van het # - affix, omdat het grenssymbool een cruciale rol speelt bij de toepassing van dergelijke regels. Een voorbeeld hiervan is regel (9). Gezien het feit dat condities voor de toepassing van de morfologische regels voor het Nederlands nog nauwelijks zijn geformuleerd, en gezien de onduidelijkheid van Aronoff's hypothese, valt op dit moment nog geen conclusie te trekken omtrent onderliggende regelmaat in de distributie van grenssymbolen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samengestelde werkwoordenIn het Nederlands zijn er twee soorten samengestelde werkwoorden: scheidbaar en niet-scheidbaar samengestelde. Doorgaans hebben scheidbaar samengestelde werkwoorden het accent op het eerste lid, niet-scheidbaar samengestelde op het tweede lid:
Het accentpatroon kan men verklaren door voor de woorden onder (21a) de structuur van composita aan te nemen, voor (21b) die van afleidingen: [[uit] prep # # [zoeken] v ] v versus [door # [lopen] v ] v Op uitzoeken opereert de Compound Rule (SPE p. 92) en deze kent (na de Main Stress Rule) het eerste lid het hoofdaccent toe. Op doorlópen daarentegen opereert alleen de MSR.
Onafhankelijk argument voor deze structuur van de beide categorieën werkwoorden is hun eigenschap m.b.t. scheidbaarheid. Gaat men uit van een onderliggende SVO-volgende, dan kan Particle Movement (in de laatste cyclus) uiteraard alleen constituenten verplaatsen met een syntactisch label. Transformaties opereren immers op syntactische categorieën. Het prepositie-gedeelte van de woorden onder (27a) kan dus verplaatst worden, het prefix van de woorden onder (27b) niet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gaat men uit van SOV als onderliggende woordvolgorde dan moet in de laatste cyclus de transformatie Verb Second opereren (zie Koster 1975). Verb Second mag wel een woord met een syntactisch label achterlaten, maar uiteraard niet een prefix. Het lijkt redelijk een algemene conditie op verplaatsingsformaties te hebben, die inhoudt dat ze geen terminaal element zonder syntactisch label mogen achterlaten. Dit voorspelt de onscheidbaarheid van de woorden onder (27b). Interessant in dit verband is dat Rijpma & Schuringa (1969: 74-5) een aantal uitzonderingen noemen zoals liéfkozen, vríjwaren, beéldhouwen, ráadplegen e.d. die het accentpatroon van een compositum hebben, maar toch niet scheidbaar zijn. Bij deze werkwoorden moet Verb Second de maximale V verplaatsen. Maar er zijn geen omgekeerde uitzonderingen, d.w.z. werkwoorden die het accentpatroon van een afleiding hebben, maar toch scheidbaar zijn. Dit wordt voorspeld door bovengenoemde conditie op verplaatsings-transformaties. Ook t.a.v. werkwoorden kan er dus een morfologische beschrijving gegeven worden die een systematisch verband legt tussen morfologische structuur, accentpatroon en syntactische gedrag. Tenslotte moet hieruit geconcludeerd worden dat het grenssymbool ‘-’ dat SPE speciaal voor complexe werkwoorden introduceert, overbodig is voor het Nederlands. Ook voor het Engels is dit overigens aangetoond, en wel door Siegel (1974). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grenssymbolen bij samenstellingenIn SPE p. 92 wordt de volgende formulering van de Compound Rule gegeven:Deze formulering veronderstelt dat alleen SPE-1 op composita is toegepast, zodat b.v. bladluis de representatie [ N # [ N # blad #] N [ N # luis # ] N #] krijgt. Via SPE-2 zou deze representatie gereduceerd worden tot [ N # [ N blad #] N [# luis] N #]. Als we echter samenstellingen in het lexicon opnemen en SPE-1 amenderen, zoals hierboven voorgesteld, is het ook mogelijk om slechts één grenssymbool tussen de beide leden van de samenstelling te krijgen. Wat voor evidentie zou hiervoor kunnen bestaan? (Er moet minimaal één woordgrens zijn omdat regel (9) van toepassing is: [blαtlʌüs]). Dergelijke evidentie zou gezocht moeten worden aan de hand van fonologische regels die alleen opereren op één woordgrens. Stel dat assimilatie van stem zo'n regel is. We zouden dan voorspellen dat in samenstellingen en tussen een lexicale en een niet-lexicale categorie wel assimilatie optreedt, maar niet tussen twee lexicale categorieën. Assimilatie zou dus wel moeten optreden in zakdoek, dikbuik, opdoen, op doen e.d. maar niet in (een) goed boek, (een) nat broekje, e.d. Nu is het duidelijk dat assimilatie een variabele regel is, d.w.z. meer of minder kan worden toegepast, afhankelijk van de spreek-stijl. Bij snel spreken wordt ook in een goed boek wel geassimileerd. We zouden nu de snelle spreekstijl formeel kunnen verantwoorden door een aanpassingsregel die één van beide woordgrenzen tussen twee lexicale categorieën zou weghalen, zodat ook daar assimilatie plaats vindt. Omgekeerd zouden we voorspellen dat bij een wat langzamer spreekstijl b.v. wel assimilatie optreedt in samenstellingen, maar niet tussen twee lexicale categorieën. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets soortgelijks geldt voor de assimilatie van articulatieplaats bij nasalen. Ik heb de indruk dat er gemakkelijker geassimileerd wordt tussen b.v. aan en bod in aanbod [a.mbot] en tussen aan en bied in aanbied dan tussen schoen en bekijken in een schoen bekijken waar schoen m.i. minder gemakkelijk de fonetische realisatie [sXum] krijgt. Dat zou een argument zijn om assimilatie van articulatieplaats te definiëren t.a.v. één woordgrens, zodat deze niet wordt toegepast tussen twee lexicale categorieën. De voorbeelden van assimilatie van nasalen in Nederlandse handboeken (Van den Berg 19643: 62, Cohen e.a. 19612: 52) betreffen ook altijd gevallen van assimilatie tussen een lexicale en een niet-lexicale categorie of samenstellingen. Als deze observaties juist zijn, is een enkel woordgrenssymbool tussen de leden van een samenstelling dus goed gemotiveerd, omdat daar deze assimilatie wel optreedt. Dit heeft consequenties voor de formulering van de Compound Rule die er nu als volgt uit moet zien:Er is nu geen disjunctie met de NSR meer nodig (SPE p. 92) omdat de contexten van CR en NSR nu qua grenssymbolen van elkaar verschillen. De CR kan nu ook toegepast worden op woorden als [blijd # schap], maar dit heeft geen enkel effect, omdat blijd toch de klemtoon houdt. Ook de niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden zijn geen probleem, omdat het préfix daar geen accent heeft. Scheidbaar samengestelde werkwoorden krijgen dan ook één interne woordgrens. Uiteraard is deze beschrijving op dit moment nog speculatie. Uit een latere bestudering van assimilatie zou men ook kunnen concluderen dat samenstellingen twee interne woordgrenzen hebben. Maar de problematiek is nu in ieder geval nader gedefinieerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet is duidelijk dat er nog veel ontbreekt aan onze kennis op het gebied van de morfologie en fonologie van het Nederlands. In de voorafgaande paragrafen werd gedemonstreerd hoe een bepaalde theorie over morfologie feiten in samenhang met elkaar kan verklaren maar ook nieuwe vragen oproept t.a.v. wat de feiten m.b.t. het Nederlands zijn en dat generatieve morfologie en fonologie iets anders is dan het in een nieuw jasje steken van al bekende feiten. Ook kwam naar voren dat semantiek, syntaxis, morfologie en fonologie niet als autonome deeldisciplines van de taalkunde beschouwd kunnen worden, maar dat ze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: voor een beregeling van accentverschijnselen b.v. (fonologie) is een theorie nodig omtrent de geleedheid van woorden (morfologie) en omtrent de cyclische operatie van transformaties (syntaxis). Ga naar eindnoot6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|