[Gedicht van Willem Wilmink]
Het stervende kind
naar H.C. Andersen
Moeder. ik ben moe, nu wil ik slapen,
laat me bij je komen, heel, heel dicht.
En jezelf niet meer aan 't huilen maken,
want die traan is heet op mijn gezicht.
Hier is 't koud, en storm is aan de ramen,
maar in dromen, daar is alles fijn.
'k Zie de lieve engeltjes daar samen.
als mijn ogen maar gesloten zijn.
Moeder, zie je de engel bij me zitten?
Mooi is de muziek ook, hoor je dal?
Kijk, hij heeft twee vleugels, mooie witte,
heeft hij zeker van de Heer gehad.
Groen, rood, geel zie 'k voor mijn ogen zweven:
bloemen. Heeft de engel dat gedaan?
Krijg ik ook al vleugels in mijn leven,
moeder, of moet ik zijn doodgegaan?
Waarom druk je nu zo op mijn handen?
Waarom ligt je wang op die van mij?
Hij is nat, en toch voel ik hem branden.
Moeder, wij zijn samen, ik en jij.
Maar dan moet jij wel je tranen drogen
als jij huilt, dan huil ik ook gelijk.
O, ik ben zo moe... ga dicht, mijn ogen....
Moeder, de engel gaat me kussen! Kijk!
Aantekening:
Bijgaand gedicht is bij mijn weten de vijfde Nederlandse vertaling van ‘Det dende Barn’, door Andersen geschreven in 1826, toen hij 21 jaar was. 't Is de eerste vertaling die het rijmschema en het metrum van het oorspronkelijke gedicht handhaaft. Ik volbracht het werkstukje met behulp van Kirsten Have Christensen.
Eerdere vertalingen: L.J.A. Tollens (1839), M.H. de Graaff (1839), J.J.L. ten Kate (1844), H. Hudig-Kapteijn (1947).
W.W.