Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||||||||||
G.E. Booij
| |||||||||||||||||
Doelstellingen van het taalkunde-onderwijsIn de literatuur hieroverGa naar eind2. komt men de volgende doelstellingen tegen:
Onder taalkunde-onderwijs kan men hier zowel het grammatica-onderwijs in engere zin (redekundige en taalkundige ontleding) als ook in bredere zin - algemene linguïstiek - verstaan. Dit laatste wordt met name bepleit door Schultink (1969) en Van den Toorn (1972), die er op wijzen dat taalkunde-onderwijs ook allerlei onjuiste vooroordelen omtrent zaken als spelling, de waarde van verschillende dialecten en talen e.d. kan wegnemen. Het probleem is dat op grond van hetzelfde argument ook vele andere vakken in het secundair onderwijs kunnen worden opgenomen: psychologie, criminologie etc. Er moeten dus prioriteiten vastgesteld worden.
| |||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||
Dit is zeker juist, maar ook andere vakken kunnen hiertoe dienen.
Hier kan men zich afvragen of de noodzakelijke taalkundige kennis niet snel genoeg op de universiteit zelf kan worden bijgebracht, zodat er in het secundair onderwijs ruimte is voor andere vakken. De drie hier genoemde doelstellingen zijn beslist niet onzinnig, maar men moet in het onderwijs prioriteiten stellen. Op welke wijze dat kan, wordt hieronder nader besproken. Andere doelstellingen zijn de volgende:
Dergelijke kennis is zeker handig, maar is ze strikt noodzakelijk? Het verwerven van grammaticale kennis voor dit doel alleen loont wellicht de moeite niet.
Dit argument komt men vaak tegen in het voorwoord van schoolgrammatica's (b.v. Hulshof 1971). Stutterheim (1954, 19713) heeft een heel boek, Taalbeschouwing en taalbeheersing aan dit probleem gewijd. Hij komt tot de conclusie dat ‘het onderwijs in een bepaald gedeelte der Nederlandse grammatica, mits op bepaalde wijze gegeven, de taalbeheersing van Nederlanders kan bevorderen’. Deze conclusie is echter niet overtuigend, omdat het begrip ‘taalbeheersing’ onjuist wordt gedefinieerd, Stutterheims ervaringen alleen betrekking hebben op de interpretatie van bepaalde literaire werken en hij geen empirisch controleerbare argumenten voor zijn conclusie geeft (Booij 1972). Griffioen (1971) gaat voorlopig uit van het standpunt dat taalbeschouwing taalbeheersing niet bevordert. Van den Toorn (1972) daarentegen citeert de Russische taalpsycholoog Vygotski, die het tegenovergestelde beweert. Hieruit blijkt dat op dit gebied nog weinig met zekerheid te zeggen valt, omdat er nog nauwelijks onderzoek is verricht, zodat dit argument voorlopig een wankele pijler van het grammaticaonderwijs blijft. | |||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||
Sommige Neerlandici zeggen dat de vreemde-talen-leraren dan zelf maar de nodige grammaticale kennis moeten bijbrengen. Maar dat is onjuist: het leren van grammaticale noties kan het best gebeuren aan de hand van de moedertaal, omdat de leerling die het beste kent. | |||||||||||||||||
De ontwikkeling van leerplannenVoor de opbouw van verantwoorde leerplannen is het nodig uit te gaan van een analyse van het didactisch proces in zijn verschillende fasen. Van Gelder en Van de Velde (1969:127) geven hiervoor het volgende schema:
| |||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||
Op grond van een dergelijke analyse van het didactisch proces worden leerplannen of curricula geformuleerd. Een leerplan is een uitgewerkt plan waarin de onderwijsdoelstellingen en de middelen om die doelstellingen te bereiken en te evalueren, worden omschreven (Aarnoutse 1972). Doelstellingen kunnen worden omschreven in afnemende mate van abstractie. In de eerste plaats zijn er algemene doelstellingen van het onderwijssysteem in Nederland. In de Nederlandse onderwijswetgeving zijn die niet expliciet geformuleerd, maar Idenburg (1971:116) geeft wel een ‘proeve’ van ‘doeleinden der onderwijspolitiek’. Deze kunnen kort samengevat worden onder de volgende sleutelwoorden: overdracht van waarden, ontwikkeling van kritisch vermogen, democratisering van de maatschappij, kennisoverdracht zonder sociale drempels, voorzien in de manpower-behoefte van de maatschappij en permanente vernieuwing van het onderwijs. Bepaald door deze algemene doelstellingen zijn er meer concrete doelstellingen per leeftijdsfase (primair, secundair en tertiair onderwijs) en per schooltype (verschillende vormen van beroepsgericht onderwijs). algemeen vormend onderwijs en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs). Het inrichten van de onderwijsleersituatie wordt bepaald door deze doelstellingen per schooltype. Het onderscheid in schoolfasen en -typen is een operationalisering van fase II in het didactisch proces. De vraag of en hoe taalkunde-onderwijs gegeven moet worden (fase III: het inrichten van de onderwijsleersituatie) wordt in belangrijke mate bepaald door de doelstellingen per schooltype. Zo kan men b.v. in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs taalkunde geven als methodologisch voorbeeld en als voorbereiding op het tertiaire onderwijs, terwijl dit helemaal niet geldt voor de MAVO waar eerder alleen elementaire kennis van grammaticale terminologie i.v.m. het vreemde-talen-onderwijs gewenst is. Bovendien vindt in deze fase het afwegen van prioriteiten plaats; welke vakken moeten in ieder geval een plaats krijgen? We kunnen in afnemende mate van abstractie de volgende soorten leerplannen onderscheiden: (1) algemeen onderwijsplan of raamcurriculum. Dit geeft de mogelijkheid de verbanden tussen de verschillende schooltypen, van kleuterschool tot universiteit, inhoudelijk te leggen (dit in tegenstelling tot de Mammoetwet, die alleen juridische en administratieve verbanden legt). Binnen zo'n kader is ook ‘longitudinale planning’ mogelijk, zodat b.v. het moedertaalonderwijs in basis- en secundair onderwijs op elkaar aansluiten. (2) Schoolcurriculum: leerplan voor een bepaald schooltype. Hierin wordt vastgesteld welke vakken plaats krijgen in een bepaald schooltype en in welke mate ze onderwezen worden. Kwantificering van de verschillende onderdelen is noodzakelijk. (3) deelcurriculum: leerplan voor een bepaald vak in een bepaald schooltype. | |||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||
Onderdeel van het inrichten van de onderwijsleersituatie is ook het construeren van methodes of leergangen voor een bepaald vak. Dit geschiedt traditioneel in de vorm van schoolboeken. Ook moet bekeken worden hoe die boeken of andere middelen gehanteerd moeten worden (fase IV: uitvoeringsprocedures). Tenslotte is ook het bepalen van de resultaten van groot belang. Dit omvat enerzijds individuele toetsing van de leerling om te zien of de doelstellingen van het didactisch proces zijn bereikt, anderzijds algehele evaluatie van het didactisch proces, zodat verbeteringen kunnen worden aangebracht. Door middel van systematische leerplanontwikkeling kan een belangrijke bijdrage tot de verbering van het onderwijs geleverd worden. Binnen dat kader kan wetenschappelijk onderzoek verricht worden naar de wijze waarop bepaalde doelstellingen het best bereikt kunnen worden. Bovendien wordt het zo mogelijk de leerplannen van de verschillende schoolfasen en -typen op elkaar aan te laten sluiten, waardoor er geen hiaten in het leerproces van de individuele leerling ontstaan. Ook kan dan meer gebruik gemaakt worden van de kennis op het gebied van de onderwijskunde en de leer- en ontwikkelingspsychologie (Aarnoutse 1972). Voor het vak Nederlands is tot nu geen leerplanontwikkeling verricht (wel voor b.v. het vak wiskunde). Er zijn wel enkele zogeneemde leerplannen opgesteld, maar dat zijn geen leerplannen in de zin als hierboven omschreven. Het bekendste is het Voorstel Leerplan Rijksscholen (o.a. gepubliceerd in Levende Talen 291, okt. 1972, p. 420-23). De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen heeft in 1969 een Commissie Organisatie Leerplanontwikkeling ingesteld. Deze commissie publiceerde in mei 1971 een discussienota waarin drie modellen voor de organisatie van leerplanontwikkeling worden voorgesteld.Ga naar eind4. In december 1971 publiceerde de Didactiekcommissie Nederlands van de Vereniging van Leraren in de Levende Talen een ‘Nota inzake de instelling van een Commissie Modernisering Leerplan Nederlands’, waarin de taakomschrijving en samenstelling van een dergelijke commissie wordt voorgesteld (zie Levende Talen 283, dec. 1971). Tot nu toe bestaat zo'n commissie echter niet. Er is wel een Commissie Modernisering Moedertaalonderwijs in oprichting, maar het is niet duidelijk of deze zich ook met leerplanontwikkeling zal bezighouden. | |||||||||||||||||
Beoordeling van schoolboekenUit deze analyse van het didactisch proces kunnen we concluderen dat | |||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||
een adequate beoordeling van schoolboeken alleen kan geschieden binnen het kader van een leerplan, waarvan ze onderdeel moeten zijn. Stel, we hebben een synthetische methode (waarin grammatica-onderwijs is geïntegreerd in spellings- en taalvaardigheidsonderwijs). Een dergelijke methode kan helder geschreven en vakwetenschappelijk verantwoord zijn (ook dat zijn belangrijke criteria) maar toch niet voldoen, omdat b.v.: (1) de methode zowel voor MAVO, HAVO als VWO is geschreven en dus te weinig toegespitst is op de doelstellingen van een bepaald schooltype (de methode geeft teveel of te weinig grammatica, teveel of te weinig algemeen linguïstische noties). (2) de methode wel voor een bepaald schooltype geschreven is, maar teveel tijd voor het vak Nederlands veronderstelt, (3) de methode wel rekening houdt met schooltype en voor het vak Nederlands beschikbare tijd, maar teveel tijd eist voor het onderdeel grammatica. Ook op zich voortreffelijke schoolgrammatica's kunnen daarom alleen beoordeeld worden binnen het kader van een leerplan. Op de noodzaak van het hanteren van een gekwantificeerd leerplan bij de beoordeling van schoolboeken is ook gewezen door Capel en Griffioen (1972). De Didactiekcommissie Nederlands, waarvan zij lid zijn, geeft nl. beoordelingen van schoolboeken volgens een aantal richtlijnen, gepubliceerd in Levende Talen 270 (1970), p. 555-58. Capel en Griffioen delen in dit artikel mee, van welke kwantificering van het Voorstel Leerplan Rijksscholen zij uitgaan bij de beoordeling van schoolboeken. | |||||||||||||||||
ConclusiesDe noodzaak van elementair grammatica-onderwijs i.v.m. het vreemdetalen-onderwijs is m.i. evident. Discussie over de vraag of en wat voor taalkundeonderwijs nog meer gegeven moet worden is alleen zinvol binnen het kader van leerplanontwikkeling. Ook alleen zo kunnen schoolboeken adequaat beoordeeld worden. Het is daarom noodzakelijk dat er snel wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een leerplan voor het vak Nederlands. | |||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||
Literatuur
|
|