't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [Folio A6v] [fol. A6v] G. K. Verantwoordingh aen de Haerlemsche Fijne Susjes. WEl ist onmogelick, voor opspraeck te bevrijen, Ick die ontschuldigh ben, moet nu als schuldigh lijen: Dit segh ick Soetertjens, om dat ick heb verstaen, Hoe dat ick met een Dicht, wort valschelick belaen, Gerijmt tot schimp en spot, van veel beroemde, Schoone, Die’r deughden waerdigh zijn, een Diamante Kroone: [Folio A7r] [fol. A7r] Waer van den hooner blijft, door vosselick beleyt Verholen, en ‘t wert my, als Dader aengeseydt: Met ongegronde reen, die ick sal duldigh dragen, Tot dat de krachte Son, d’onwaerheyt doet verdagen; Gelijck een dicke damp, die met’er tijdt verdwijnt, Waer doorse als een Bruyt, dan weer te helder schijnt, Als waerheyt blijck sal doen, hoe dat ick wordt belogen. En als d’onnoselheyt van ‘t ongediert bespogen: Maer ‘k vrees geen bitse nijdt, hoe seerse my nu hoont, En ‘kwacht met hem ten eynd, dies Temis my noch kroont. Een de Eer. Vorige Volgende