Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Daer ick my lestleden ginck vertreden.Singt met aendacht. Een heerlijcke croon is nu te winnen,
Elck mach gen bereyen hier toe,
Ga naar margenoota Ende met grooter neersticheyt beginnen
Ga naar margenootb Af te legghen dat hem maeckt moe,
Ga naar margenootc Want niemant en machse ontfanghen,
Ten zy dat hy vroom strijt,
Ga naar margenootd Ende Christum belijdt,
| |
[pagina 547]
| |
Dies acht wel op u ganghen.
2 Het vleesch moet ghy te buyten treden,
Ga naar margenoote En vlieden de lusten der jonckheyt al,
Ga naar margenootf Teghen Coninghen en Princen mede,
Moet ghy strijden groot ende smal,
Egypten moet ghy verlaten,
Ende worden Pharaos vyant,
Wilt ghy comen int goede lant,
Druck ende armoe moet ghy aenvaten.
3 Onder Christus banier, moet ghy u vergeven
En trecken vrywillich met hem int velt,
Stelt voor de waerheyt, lyf, goet ende leven,
Ga naar margenootg Steunt so het rijck Gods in met ghewel
Want wie verwint, wilt hooren,
Ga naar margenooth Die sal de croon ontfaen,
In de eeuwighe vreuchde gaen,
Al met Gods uytvercooren.Ga naar margenoot+
4 Peynst om de vreucht die eewich sal duerenGa naar margenoot+
Ga naar margenoot+ Die God sijn uytvercoren beest bereyt,Ga naar margenoot+
Ga naar margenooti En om die Goudtstadt, met Iaspis mueren
Die met twaelf fondamenten leyt,
En na de vreucht in desen,
Ga naar margenootk Die gheen oore en heeft ghehoort,
So Paulus oorboort,
Ga naar margenoot+ Alle druck sal zijn ghenesen.
5 In dese vreucht wilt door t'gheloof verblyrn
En niet achten op t'ghene dat ghy siet,
Want het can so haest ghedyen,
Dat des werelts vreucht omkeert in verdriet
Wat salt doch profijteren,
| |
[pagina 548]
| |
Al des werelts hooghe moet,
Met haer weelden schat en goet
Als sy verschijnt voor den Heer der Heeren.
6 Laet toch sulcx niet van u zijn bedreven,
Ga naar margenootl Dat ghy de swase maechden slacht,
Die in haer dwaesheyt zijn ghebleven,
En hebben niet op den Heer ghewacht,
Siet hoe sy zijn verlaten,
Ende bleven buyten staen,
Al clopten sy stontelijck aen,
T'en mocht haer al niet baten,
7 Die die liedeken eerst mael dichte,
Sijn wensch is (dat weet de Heer)
Dat hy een yeghelijck so mocht stichten,
Dat sy van boosheyt keerden weer,
En oprechte boet bewesen,
Also de Schriftuer leert,
Want quaet tot goet bekeert,
In een nieu wandelinghe verresen.
|
|