Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens
(1591)–Anoniem Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Ghy die niet meer in 't vleesch en sijt.
TOt prijs des hoochsten Majesteyt Ga naar voetnoot+
Werdt hier een Liedt verbreyt,
Van zijn wonderbaerheyt,
Vol onbegrypelijcke daden, Ga naar voetnoot+
Van eeuwighe tijden was hy bereyt, Ga naar voetnoot+
Ghetuyght de Schrift planteyt, Ga naar voetnoot+
Van als t' begin gheleydt, Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 32]
| |
Niemant wasser om hem beraden,
Ga naar voetnoot+ Hy heeft, den keest wel smaeckt,
Ga naar voetnoot+Hemel, Aerde ghemaeckt,
Ga naar voetnoot+Zee en Rivieren,
Ga naar voetnoot+Voghelen, Visschen en dieren.
Door t' Woort maeckte Godt de Vaer
Ga naar voetnoot+Dach ende nacht voorwaer,
Ga naar voetnoot+Twee groote lichten claer,
Ga naar voetnoot+Om dach en nacht voren te stane,
Ga naar voetnoot+Scheyde dat water allegaer
Ga naar voetnoot+Hinck in 't midden van haer,
t' Firmament wonderbaer,
Setter in Sterren, Sonne en Mane,
Door zijn woort crachtich saen,
Dede hy t' water staen,
Onder ende boven,
Sulck Godt moet men prysen en loven.
Looft en prijst Godts hooghen naem
Die van slijck t' zijnder vraem,
Ga naar voetnoot+Heeft ghemaeckt het lichaem,
Ga naar voetnoot+Al van den eersten Mensche,
Ga naar voetnoot+Blies hem in levende adaem,
Ga naar voetnoot+Reyn, heylich nae t' betaem,
Ga naar voetnoot+Levende Ziele al t'saem
Ga naar voetnoot+Nae zijn beelde tot zynen wensche,
Ga naar voetnoot+Nam een ribbe uyt zijn lijf,
En boude hem een Wijf,
Met vleesch en beene,
Looft desen Godt groot ende cleene.
Looft en prijst desen Godt goet,
Al die door zijn woort soet,
En met zynen Gheest vroet,
Die int begin me was ontloken,
In de Scheppinghe met der spoet,
Ga naar voetnoot+Dreef hy op swaters vloet,
Ga naar voetnoot+Een eenich Godt ootmoet,
Ga naar voetnoot+Wert met deze dry uytghesproken,
Door Esaiam spreeckt hy,
Ga naar voetnoot+Gheen Godt behalven my
| |
[pagina 33]
| |
Isser, wy lesen,
Waer door alle dinck heeft zijn wesen. Ga naar voetnoot+
Desen eenighen Godt lof singt,
Die doet al wat hy dinckt, Ga naar voetnoot+
Wat hy belast volbringt, Ga naar voetnoot+
Zynen wille vinden wy gheschreven,
Wie hem vreest hem ghenade schinckt,
Den stercken hy wel crinckt,
Den machtighen wel dwinght,
Stootse van haren stoel verheven, Ga naar voetnoot+
Coninghen herten want, Ga naar voetnoot+
Heeft hy al in zijn handt,
En sonder letten
Can hyse wel af end' aen setten.
Och hoe gheweldichlijck is hy,
Die de Berghen, hoort my, Ga naar voetnoot+
Verset verre ofte by,
En die Rivieren doet versypen,
Niet onmoghelijck is voor dy, Ga naar voetnoot+
Maeckt deur u straffen ghy, Ga naar voetnoot+
Dat de Zee drooghe sy,
O Godt hoe hoogh' ist om begrypen,
Ghy hebt alle ghewelt
En de sterren ghy telt, Ga naar voetnoot+
Alle te samen,
Ende noemtse alle by namen.
Ghewelt-hebber over al dat leeft,
Door u aenschouwen sneeft, Ga naar voetnoot+
De Aerde datse beeft,
Aenroert de Berghen datse roocken/
t' Water ghy in de wolcken gheeft, Ga naar voetnoot+
Den Reghen dit aencleeft,
d' Aerde die den dauw heeft,
T' comt al van u, dits claer ontploken,
En in den reghen wel,
Gheeft ghy u Blixem snel, Ga naar voetnoot+
Al nae Schrifts leerern, Ga naar voetnoot+
Door dijn bevel moet hy wederkeeren.Ga naar voetnoot+
Looft desen Hoochsten Regent, Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 34]
| |
Die sneeuw als wolle sendt,
Ga naar voetnoot+Hier onder t' Firmament,
Als asschen stroyt hy rijm op d'Aerde,
Wt wiens lijf comt dat ijs solvent,
Wie maeckt dat Water jent,
Claer als glas excellent,
Ga naar voetnoot+T' is dien die Moysen openbaerde,
In een vierich ghesicht,
Den Bosch die brande licht,
Moyses bysonder
Stont en besach dat groote wonder.
Looft desen hooghen Godt den Heer,
Door zijn donderen seer,
De Berghen voor hem teer
Ga naar voetnoot+Daveren, na Schrifts allieren,
De Zee besluyt hy, na Schrifts leer,
Met zijn woort en niet meer,
Datse moet nemen keer,
Wonderlijck is hy in 't regieren,
Hy doorgrondeert terstont
Haer diepte, en den afgrondt
Ga naar voetnoot+Heeft hy ghemeten.
Ga naar voetnoot+Niet en isser buyten zijn weten.
Ga naar voetnoot+Van de gedachten weet hy t' voorstel
Hert en nieren hy wel
Doorsoeckt, en niemant el,
Ga naar voetnoot+Ende weet al smenschen bedryven,
Ga naar voetnoot+Met zijn viervlammighe ooghen snel,
Ga naar voetnoot+Siet hy t' bedencken fel,
Ga naar voetnoot+En de wercken rebel/
Daer en can niet voor hem ontblyven,
T' is al claer en perfeckt,
Voor hem bloot en ontdeckt,
De conversacy
Van gheslachte,tonghen, ende naem.
Ga naar voetnoot+Vreest dien die gheen Menschen aensiet,
Maer door wien t' quaet gheschiedt,
Waer dat hy henen vliedt,
Ga naar voetnoot+Waer dat hy henen vliedt,
En can desen Godt niet ontloopen/
| |
[pagina 35]
| |
De heele Werelt en spaerde hy niet, Ga naar voetnoot+
Maer brachtse al in 't verdriet,
Sonder te laten yet,
Zy moestent over al becoopen,
Sonder alleene die,
Noachs huysghesin blie,
In d' Arcke liet vloten,
Met al datter in was besloten.
Veel daghen dreef se sonder grondt,
Tot datse plaetse vondt,
Al daer zy stille stondt,
Dat d' Aerde droochde, en t' water stilde,
Met Noach maeckte Godt zijn verbondt,
En sprack met zijnen mondt,
Dat hy die Werelt ront,
Niet meer also verdoen en wilde,
Tusschen u ende my,
Sprack Godt tot Noach vry,
Tot teecken hooghe
Des verbondts, sette ick mynen boghe.Ga naar voetnoot+
Desen Godt is goedertier,
Voor die hem vreesen hier,
Maer die quaet van bestier
Sijn, als die te Sodoma waren,
Daer liet hy reghenen solfer en vier, Ga naar voetnoot+
Om te verdoene schier,
En aensach Mensch noch Dier,
Maer Loth die wilde hy wel bewaren,
Met zijn twee Dochters me,
Al in een cleyne Ste,
Dede haer vluchten,
Vreest desen Godt wilt voor hem duchten.
Jonas om te ontvluchten Godt, Ga naar voetnoot+
En verlaten t' Ghebodt
Van den Heere Zebaoth,
Tradt van Godt na de Zee met vlyten
En ginck te schepe, verstaet wel t' slot,
Door tempeest of rabot,
Wierpen zy, op hem viel t' Lot,
| |
[pagina 36]
| |
Ginghen Jonas in de Zee smyten,
Godt beschickte terstont,
Een Walvisch, die hem verslont,
Hoort met den verstande,
Binnen drye daghen wierp hem te lande.
Wie can desen Godt ontvlien,
Sulck gheweldich ingien,
Ga naar voetnoot+Dat Landt davert voor dien,
Ga naar voetnoot+En den Hemel heeft na t' verclaren,
Ga naar voetnoot+Die Sonne het schijnsel hy can verdien,
Zijn moghentheyt laet sien,
Ga naar voetnoot+Door zijn wercken de Lien,
Met zijn woort stilt hy de Zee baren,
Ga naar voetnoot+David die tuycht daer van,
Ga naar voetnoot+Dat Godt die Zee wel can
Ga naar voetnoot+Besluyten rassche
Vast als in een lederen flassche.
Esdras ons noch schryven ginck,
Dat Godt op t' water hinck,
Die Aerde sonderlinck,
En spant den Hemel daer boven,
Als een ghewelf, hy omme vinck,
Daer me des werelts rinck,
Ga naar voetnoot+Met zijn Woort alle dinck
Doet hy, dus moet men hem wel loven,
Van zyner plaetse en stant,
Beweeght hy wel een Landt,
Met groot vervaren,
Dat daveren al s Landts pylaren.
Looft desen Godt, man, wijf, en kint,
T' gheschiet soo hy 't versint,
Ga naar voetnoot+Ende maeckt dat den windt,
Ga naar voetnoot+Voort comt uyt heymelijcke plecken,
Der Leeuwen muylen hy toebindt,
Bewaert die hy bemint,
Dat t' vyer haer niet verslint,
En can die doode wel verwecken,
Hy gheeft sterckheyt ende moet,
Drooght uyt des waters vloet
| |
[pagina 37]
| |
Maeckte die bane
Om zijn Volck door die Zee te gaene.
Pharao meende met al zijn macht,
Te verdoene het gheslacht,
Dat uyt trock by der nacht,
Met een groot heyr ginc hy 't nae jaghen
Door die Zee te volghen had hy gedacht,
Maer bleeffer in versmacht,
Door Gods toornighe cracht,
Met Knechten, Rossen, en Waghen,
Godt Pharao daer verde, Ga naar voetnoot+
En alle zijn Heyr me,
Door groot afgrysen,
Sijn moghentheyt ginck hy bewysen.
Moyses met t' volck henen vloodt,
Ghelijck hem Godt gheboodt,
In de Woestyne groot,
Daerse Godt overvloedich spijsde,
Hy gaf haer t' eten Hemels broot,
Teghen haer dorstich noot,
Maeckte dat t' water sproot,
Wt een steen, hy daer me bewijsde,
Dat hy almachtich is, Hemel, Aerde ghewis,
Moet obedientich
Tot dienste staen Godt excellentich.
Heer u handt hevet al ghemaeckt, Ga naar voetnoot+
Doen ghy t' woordeken spraeckt, Ga naar voetnoot+
Het worde, den keest smaeckt,
So ist dan al uyt niet gheworden,
Door u goetheyt die niet en slaeckt,
Liefde die vierich blaeckt,
d' Aerde die niet en daeckt, Ga naar voetnoot+
Hingt ghy aen niet, t' uwen confoorden,
Al op t' water seer juyst, Ga naar voetnoot+
Ghy metet met der vuyst
T' water, wy lesen,
Looft desen Godt hooghe ghepresen.
Over al desen Godt vreest,
Oudt, jonck, minst ende meest,
| |
[pagina 38]
| |
Die den wech maeckte t' eest,
Ga naar voetnoot+Van den Blixem en van den Donder,
En van den wind t' ghewichte eest
Maeckte hy, smaeckt wel den keest,
Al door zijn Heylich Gheest,
Doet hy veel daden groot van wonder,
Die heuvels na zijn behaegh
Ga naar voetnoot+Weeght hy al met de waegh,
En in 't ghewichte,
Weeght die Berghen groot in 't gesichte.
In de Zee, heeft Godt vaillant
Ghesaeyt ofte gheplant
Ga naar voetnoot+So menich groot eylandt,
En vaet den Hemel met der spannen,
Ga naar voetnoot+Begrijpt de Aerde triumphant
Met zynen dryelinck, want
Die heele Aerde playsant
Is voor hem (hoort vrouwen en mannen)
Wel so cleyn in 't aenschau,
Als een druppelken dan,
Dat in den morghen
Ga naar voetnoot+Is ghevallen door zijn besorghen.
Een Eylandt is voor Godt certeen,
Als een zandeken cleen,
Tuyght ons Esaias reen,
Wie can zijn moghentheyt uytspreken?
Hem moetmen eeren en anders gheen,
Almachtich Godt alleen,
Die heel' Aerde ghemeen
Is voor hem by een tongh' gheleken,
Die in de waghe roert,
Wonderlijck ghy uytvoert,
U wercken crachtich,
Ghy sijt wijs, sterck, goet, en waerachtich.
Ga naar voetnoot+Looft desen gheweldighen Helt,
Ga naar voetnoot+Voor wien de Berghen smelt
Als Was, dit Schrift vertelt,
Zijn werck is crachtich en avysich,
Over al heeft hy ghewelt,
| |
[pagina 39]
| |
Wat hy breeckt ofte velt,
Niemant timmert oft stelt,
Zynen toorne is seer afgrysich,
Een gerecht Richter schier, Ga naar voetnoot+
Een verterende vyer Ga naar voetnoot+
Gaet voor hem coene, Ga naar voetnoot+
Om alle boosheyt te verdoene.
Vreest dit gheweldich Goddelijck graen,
Door wien d' Enghels belaen
Met grooter vreesen staen,
Tot vyervlammen maeckt zijn Dienaren
Gheesten die tot dienste saen,
Hooren nae zijn vermaen,
Wat hy wil hebben ghedaen,
Om zijn bevel te openbaren,
T' moet al gehoorsaem sijn,
In Hemel, Aerde fijn,
Nae Schrifts ghetuyghen,
Voor hem moeten alle knyen buyghen.
Eer ende prijs desen Godt sy,
Want van hem lesen wy,
Hoe die Seraphim vry, Ga naar voetnoot+
Riepen tot Gods lof boven sommen,
Heylich, Heylich, Heylich, daer-by
Oock der Dieren ghecry,
Heylich, Heylich is hy,
Die was, is, en noch sal commen,
Hemel en Aerde is, Heer
Al vol van uwer eer,
De wercken verheven
Selve ghetuyghenisse gheven.
De g' heele Godtheyt en crachten dijn, Ga naar voetnoot+
Daer in begrepen sijn,
In de scheppinghe fijn,
Die 't wel waerneemt met t' wasdom spoedich,
Van u comet al broodt en wijn,
Gheneest druck ende pijn,
Gheeft als recht Medecijn,
s Menschen behoeven overvloedich,
| |
[pagina 40]
| |
Ghy sijt die t' leven gheeft,
En t' lichaem ghemaeckt heeft
Met goen avyse
Verleent ghy cleedinghe en spyse.
Van alle dinghen moeten wy danck
Godt van spyse en dranck
Segghen van den ontfanck,
Hy gheeft al wat ons is behoevich,
Om leven hier op zijn voetbanck,
T' sy moe, creupel oft cranck,
Maeckt hy wel op den ganck,
En troost, die sijn Goddelijck droevich,
Met zijn hulpe bystaet
Zijn volck, en gheeftse raet,
Waerschout van schalich,
Hy verdoemt, en can maken salich.
Bidt aen Godt, die sijt benout,
Ghelooft en vast betrout
In 't hopen niet en flaut,
Houdt u aen Godt, de liefde ydoone,
Die t' willen en t' volbrenghen bout,
Als hy t' voornemen schaut,
Met zynen Gheest bedaut,
Ende sandt zijn eenighe Sone,
Al door zijn liefde groot,
Om die ghelooven bloot,
Hem om beclyven,
Zy niet verloren souden blyven.
Dese Princier looft altemael,
Eert hem als principael,
Prijst hem in 't generael,
Gheslachten, natien, en tonghen,
Laudeert desen Godt liberael,
Wiens ooghen als Cristael,
Sorght hem lof na t' verhael,
Als die t' nieu Liedeken songhen,
Noch wonderdaden meer,
Dede Godt onsen Heer,
Soeckt mijn beminden,
| |
[pagina 41]
| |
In 't Lust-hof sult ghy veel meer vinden.
Vreest gheen ellende,
Maer vreucht bedrijft // loyalich fijn,
Wie tot aen 't eynde
Volstandigh blijft // sal salich sijn.
By my J. Jansz. Datum desen 26. Julij 1579. |
|