Soela 1962-1964
(1962-1964)– [tijdschrift] Soela– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
sad darshi
| |
[pagina 5]
| |
geven voor plezier. Trouwens, zijn inkomen was ook niet zo groot, maar zijn baas hield van hem, want hij was ijverig en beleefd. Al was ze nu niet getrouwd met een rijke man, zoals haar schoolvriendin Lila, ze was toch heel gelukkig. Neen, ze had niets te wensen. Alleen zou ze vanavond graag samen met Kamal uitgaan, Vina bij haar schoonmoeder brengen en dan naar de bioscoop gaan. Zo zouden ze hun bruiloftsdag in alle stilte op een plezierige wijze doorbrengen. Toen ze de lekker-geurende roti's toedekte, sloeg de klok vijf uur. Radha haastte zich naar de slaapkamer. Voor de open kast stond ze te aarzelen: wat zou ze toch aantrekken? Ineens viel haar een gedachte in. Waarom zou ze niet haar trouwsari dragen! Ze hoopte dat Kamal die sari zou herkennen, en dan ook meteen weten dat het vandaag hun trouwdag was. Ze trok de sari aan en keek in de spiegel. Ze zag er nog bijna precies zo uit als twee jaar geleden. ‘Het kan haast niet anders, Kamal zal het wel moeten opmerken’, mompelde ze in zichzelf. Radha was bezig haar neus te poederen, toen ze een bromfiets hoorde. Dat was zeker Kamal. Snel gaf ze hier en daar nog een veeg en ging de deur opendoen. ‘Hé Radha, wat zie je er vandaag extra mooi uit’, constateerde Kamal met zichbaar genoegen. Hij liep door naar de wieg en nam Vina op, maar pakte tegelijk Radha om haar middel beet. ‘Are are, wat scheelt je toch, laat me los’, protesteerde Radha kwasi-verontwaardigd. Maar Kamal liet haar niet los en Vina kraaide van de pret. ‘Ga liever baden, dan zal ik intussen wat voor je klaar leggen’, zei Radha. Met een laatste kneep liet Kamal haar los, stopte Vina weer in haar wieg en verdween fluitend in de badkamer. Radha ging naar de keuken, vulde twee glazen met sinaasappelsap, deed wat mohanbhog in een schotel en wat phulauri's in een schaal, en zette alles op de tafel. Toen Kamal binnen kwam, gingen zijn ogen wijd open van verbazing. ‘Bahut acchha, wat een verrassing!’ Hij nam een phulauri en stopte die in Radha's mond, en daarna at hij er ook één. ‘Lekker’, zei hij met volle mond, ‘wat kan mijn vrouwtje het toch goed. Ik wist niet, dat ze op de kookcursus van jullie vrouwenvereniging zo goed gebakjes leerden bereiden’. En hij begon te smullen. Ook Radha at mee. Maar haar gedachten waren er niet helemaal bij. Wist Kamal het tot nu toe nog niet? Of wel? Waarom zei hij dan niets? Zou ze het hem zeggen? Neen, nog even wachten. Misschien merkte hij het straks wel. Plotseling voelde ze, dat Kamal haar hand beet pakte. Ze schrok op uit haar gepeins. ‘Are, hoe ben ik zo stom, ik ben het helemaal vergeten, het ligt in mijn bromfietstas’. En met een geweldige sprong was Kamal al buiten. Verwonderd vroeg Radha zich af, wat er nu aan de hand was. Ze stond op en ging ook naar buiten. Maar Kamal was niet bij zijn bromfiets. Waar was hij dan wel, en wat was hij toch gaan doen? Eensklaps voelde ze, dat er iets in d'r haar werd gestoken. Ze keerde zich om: daar stond Kamal breed te glimlachen. Dus toch.... Ze bloosde en rende naar binnen, achtervolgd door Kamal die haar probeerde te grijpen. In de spiegel zag ze, hoe mooi haar die roos stond. Ze vloog Kamal om de hals, die haar zachtjes op de rug klopte. Daarna gaf hij haar een in een rood papier gewikkeld doosje. Nieuwsgierig maakte Radha het open ....daar lag een gouden broche! Radha voelde zich erg gelukkig. En in een prettige sfeer werd de maaltijd genuttigd. Na het eten trok Kamal zich in een stoel terug met de krant. Hij maakte geen enkele opmerking over uitgaan. Zou hij de hele avond thuis willen doorbrengen? Zou ze hem zeggen, dat ze graag naar de bioscoop wou? Neen, ze zou wachten tot hij er zelf over begon. Hij zou dat straks wel doen, als hij de krant eenmaal had doorgekeken. En Radha ging in de keuken om haar vaatwerk te doen. Toen alles netjes opgeruimd was, vond ze Kamal nog steeds verdiept in zijn krant. Hij keek zelfs niet eens op, toen ze binnenkwam. En verscholen achter de krant antwoordde hij ontkennend op haar vraag, of hij nog iets wilde drinken. Radha voelde een steek in haar hart. Waarom verwaarloosde hij haar om die krant. En dat was elke avond zo. Het leek wel, of de krant haar sautGa naar voetnoot*) was. Waarom sloeg de bliksem toch niet in op alle redactiebureaus en drukkerijen in Paramaribo? Dan hoefde ze niet elke avond alleen de benen van Kamal te zien, terwijl de rest schuil ging achter een opengeslagen krant. En dan zou hij tenminste wat meer aandacht voor haar hebben. | |
[pagina 6]
| |
Het gevoel van wrevel, dat zich eerder van Radha had meester gemaakt, was intussen overgegaan in ergernis. En deze verdiepte zich naarmate de avond vorderde, zonder dat van Kamals kant ook maar het geringste geluid werd gehoord. En intussen tikte de klok steeds voort. Over ongeveer drie kwartier zou de voorstelling beginnen. Het werd zoetjesaan tijd om van huis te gaan, wilde ze er niet te laat aankomen. Radha keek naar Kamal. Deze had zich nog dieper in de leunstoel genesteld. Neen, uit zichzelf zou hij geen aanstalten maken. Zij moest in hemelsnaam dan maar zelf met het voorstel voor de dag komen. Hoeveel prettiger zou ze het niet gevonden hebben, wanneer het van Kamal was uitgegaan. Enfin, er was niets aan te doen. De tijd drong. Er moest gauw beslist worden. ‘Zeg Kamal, zouden we vanavond het er niet van nemen en naar de kino gaan? Onderweg kunnen we Vina bij Mai achterlaten’. De krant ging een beetje omlaag en Kamals hoofd werd zichtbaar. ‘Het spijt me Radha, maar het zal niet gaan. Ik ben een beetje moe, en ik heb nog een map met kantoorwerk door te nemen. Ik wilde juist een beetje uitrusten en dan aan deze stukken beginnen. Buitendien heb ik geen geld meer op zak. Het loopt nu tegen het einde van de maand en alles wat ik over had, heb ik aan je broche besteed’. Terwijl Kamal sprak, was Radha rood geworden. Ze voelde haar bloed kriebelen - een zeker teken dat ze zich opwond. Ze probeerde nog haar opkomende boosheid te onderdrukken, maar tot haar eigen verbazing hoorde ze zichzelf zeggen: ‘Altijd weer de krant en je werk. Heb je ooit enig tijd voor mij over gehad? Aisa kam jae bhar menGa naar voetnoot*). Andere mannen hebben alles voor hun vrouwen over, maar jij niet. Het is mijn lot, dat ik met een werkezel ben getrouwd’. Onder het spreken wond Radha zich meer en meer op. Toen Kamal niets zei, schamperde ze: ‘Geen geld heb je, zeg je. Alles uitgegeven voor die armzalige broche, alsof die nu zó kostbaar is. In jouw ogen heb je iets geweldigs gedaan. Maar het blijft een miezerig cadeautje, waar vele vrouwen haar schouders voor zouden ophalen. Neem Lila maar, ze krijgt van Hari geregeld prachtige sari's en schitterende gouden sieraden. En ik arme, ik kan niet eens naar de kino. Geen geld! Hae Bhagvan, kaise kanjus se mera pala par gaya hai?’Ga naar voetnoot**) Radha's woordenvloed werd onderbroken, doordat ze in snikken uitbarstte. Kamal was pijnlijk getroffen door de harde woorden, die ze over hem had uitgestort. Maar hij onderdrukte zijn opkomende boosheid en probeerde gewoon te spreken. Heel rustig zei hij: ‘Wees nu tenminste redelijk, Radha, en zeg toch geen onverantwoordelijke dingen. Je weet zelf heel goed, dat het geen gierigheid van me is. Wij hebben het niet al te breed en moeten daarom verstandig uitgeven. Je moet ons niet vergelijken met Hari en Lila, die zijn rijk en kunnen zich alles veroorloven, wij niet. Wees toch tevreden met wat je hebt’. Maar Radha was niet tot rede te brengen. ‘Waarom zou ik niet naar Lila kijken? Ze is toch mijn schoolvriendin geweest? Nu leeft ze als een Rani, en ik kan niet eens naar de kino gaan’. Dan met overslaande stem: ‘Maar ik zal vanavond tóch uitgaan. Wat denk je, als jij me niet uitbrengt, dat ik niet kan gaan? Ik ga alleen!’ Ze gilde het haast uit en verdween met veel lawaai in de slaapkamer. Ze trok haastig haar trouwsari uit, wierp die in een hoek en keek er even peinzend naar. Daarna nam ze een eenvoudige jurk uit de kast, deed die aan, streek de kam een paar maal door het haar en ging de kamer uit. Kamal was op dezelfde plaats blijven zitten. Hij had de krant nog voor zich, maar hij las niet. Toen Radha in de kamer kwam, keek hij niet eens op, maar bleven zijn ogen op de krant gevestigd. Radha had gehoopt, dat Kamal haar iets zou zeggen, desnoods enige harde woorden, en haar zou proberen tegen de houden. Maar zijn zwijgen hinderde haar geweldig, en nog meer stak haar zijn onverschilligheid. Ze liep naar de deur toe, deed die open, en aarzelde even. Nog hoopte ze iets van Kamal te horen. Maar toen er niets gebeurde, ging ze naar buiten en trok de deur met een harde slag dicht. Meteen stond ze in het donker. De lichten in haar straat waren zwak en op grote afstanden geplaatst. Ze moest zowat vijf minuten lopen om de bushalte te bereiken. | |
[pagina 7]
| |
Radha begon snel te stappen, maar telkens schrok ze op. De straat was donker en verlaten, en haar eigen voetstappen klonken haar vreemd in de oren. Ze begon spijt te krijgen van haar optreden. Had ze wel goed gehandeld? Maar teruggaan kon ze niet. Met wat voor gezicht zou ze moeten binnenkomen? Toen ze in de Koninginnestraat kwam, voelde ze zich een beetje beter. Er stonden tien of twaalf mensen bij de halte. Radha ging er op de bus staan wachten. Ze durfde niemand aan te kijken. Ze was bang, dat men aan haar kon zien, dat ze ruzie met haar man had gemaakt. Gelukkig kwam de bus al aan. Ze stapte als laatste binnen en ging in een hoekje zitten. De bus begon te rijden, en Radha kon zich weer aan haar gedachten overgeven. Wat was er eigenlijk gebeurd? Zo mooi was de avond begonnen. Wat een liefdevolle sfeer had er niet geheerst onder het eten! En nu, door een kleinigheid, was die innigheid totaal bedorven. Radha kreeg tranen in de ogen. Haastig veegde ze die met een zakdoek af, en stilletjes vergewiste ze zich ervan, of iemand het had opgemerkt. De schuld van dit alles lag bij Kamal. Die had ook nooit tijd voor haar. Altijd was hij met de krant of met zijn werk bezig. Laat hem nu maar voelen, dat hij zijn vrouw niet zomaar mag verwaarlozen. Door al deze argumenten trachtte Radha zichzelf van schuld vrij te pleiten. Ze had allang spijt van haar optreden gekregen, maar ze wilde het niet toegeven. Het knagend gevoel kon ze echter niet kwijt raken. Al had Kamal niet goed gehandeld, zij had toch niet zo moeten doen. Wat een harde woorden had ze hem niet toegevoegd! Had hij ze wel verdiend? Diep in zichzelf moest Radha toegeven, dat Kamal gelijk had en dat ze onredelijk was geweest. Maar haar trots kon deze bekentenis niet accepteren en fluisterde haar toe: ‘Maar Kamal wil je niet eens naar de kino brengen, en dat nog wel op zo'n bijzondere dag!’ Zo verdiept was Radha in haar eigen gedachten, dat ze met een schok overeind kwam, toen de bus voor de zoveelste maal stopte en ze zag dat ze al bij ‘De Paarl’ waren. Hier werd de film vertoond, die ze zo graag had willen zien. Maar ze had nu geen zin meer om uit te stappen. Haar avond was al helemaal bedorven. Ze zou toch niets aan de film hebben. Hoe zou ze zonder Kamal zich daar wel voelen? Ze zou geen raad weten | |
[pagina 8]
| |
met haar houding, als ze een vriendin of kennis ontmoette. Maar nu al naar huis gaan wou ze ook niet. Dat zou gelijk staan met ongelijk bekennen. Ze zou Kamal nog een beetje pesten. Waarom zou ze niet naar haar vriendin Lila gaan! Die woonde toch hier in Zorg en Hoop, slechts een paar haltes verder. Toen ze dit besluit eenmaal had genomen, voelde Radha zich een beetje opgelucht. In de Coppenamestraat stapte ze uit. Ze had slechts een hoek om te slaan om de woning van Lila te bereiken. Maar de straat was stil en verlaten. Ze probeerde haar snel kloppend hart tot bedaren te brengen. Daar was het huis al, een groot en weelderig gebouw met een prachtige tuin vooraan. Er stond een auto langs het trottoir geparkeerd, en van binnen klonken er stemmen. O, dus Lila had bezoek; dan kwam ze ongelegen. Zou ze terugkeren? Nu ze eenmaal tot hier was, zou ze toch even binnen gaan om Lila te groeten. Toen ze door de poort ging, zag ze twee vreemde vrouwen op de veranda zitten. Lila, die juist met een dienblad kwam aandragen, zag Radha op enige meters afstand aarzelend staan. ‘Kaun hai, Radha? Wat een verrassing, meisje. Ao bhitar. Wie had gedacht, dat je zo laat nog in je eentje zou aanlopen’. ‘O, ik moest hier in de buurt wezen, en toen dacht ik: laat me je even groeten’, loog Radha vlot. Lila stelde haar aan de gasten voor. De ietwat oudere vrouw was mevrouw Gulmuhammad, en ze was voor haar leeftijd nogal erg opzichtig gekeed, vond Radha. De jongere vrouw bleek juffrouw Jagmitra te zijn. Haar jurk had een laag uitgesneden hals en heel korte mouwen. Ze zat zwaar onder poeder en lippenstift en deed erg gemaakt. Radha had onmiddellijk een afkeer van beide vrouwen, maar vooral die Jagmitra kon ze helemaal niet uitstaan. Noodgedwongen moest ze echter ook gaan zitten. In het licht kon ze duidelijk het verschil merken tussen haar eigen eenvoudige jurk en de dure kleding van de beide andere vrouwen. Ze schaamde zich en probeerde zo te gaan zitten, dat het volle licht niet op haar viel. Na een monsterende blik en een kort gesprek lieten de beide vrouwen haar verder met rust. Radha had het gevoel, dat ze gewogen en te licht bevonden was. Ze voelde zich helemaal niet op haar gemak. In dit gezelschap hoorde ze niet thuis. Zelfs Lila gedroeg zich vanavond heel anders. Waarom had ze haar met zo'n stortvloed van woorden verwelkomd? Het leek alsof ze een beetje zenuwachtig was en iets voor haar trachtte te verbergen. ‘Ik moet hier weg’, dacht Radha. Ze zat net te overwegen, hoe ze met goed fatsoen kon verdwijnen, toen ze een auto hoorde stoppen. Het was Hari, die nogal luidruchtig deed. ‘Hallo Alima, hallo Cynthia’. Toen viel zijn oog op Radha, die hem met gevouwen handen namaste zei. ‘Hé Ràdà, ben jij ook hier? Hoe gaat het met Kàmàl?’ En zonder op haar antwoord te wachten riep hij luid: ‘Lily, geef me gauw wat sodawater. Ik moet direct weer weg’. De vraag van Hari bracht Radha van streek. Hoe het met Kamal ging? Ze dacht eraan, hoe Kamal een hekel had aan Hari's wijze van praten en doen. Dikwijls hadden ze zich geërgerd aan zijn verhollandste uitspraak van hindostaanse namen. Radha kon het niet goed zetten, dat hij de ‘h’ van haar naam opzettelijk niet uitsprak. Ook nu had hij dat gedaan. Trouwens, zulke dingen deed hij altijd en met iedereen. Zo noemde hij zijn vrouw onveranderlijk Lily en zichzelf stelde hij nooit anders voor dan als Harry. ‘Was Kamal maar hier’, dacht ze. ‘Hij zal zich wel alleen voelen, en misschien is Vina lastig geworden. Ik moet nu maken, dat ik hier wegkom’. En ze stond op. Net kwam Lila met een glas sodawater. Hari dronk het met grote teugen leeg, legde het glas neer, en pakte juffrouw Jagmitra bij de arm vast. ‘Kom, Cynthia, laat ons gaan. Goede avond samen’. En hij verdween. Ze hoorden de auto starten en wegrijden. Radha zag een smartelijke uitdrukking op het gelaat van Lila verschijnen. Wat maakte ze vanavond toch mee! Ze voelde, dat de atmosfeer hier voor haar te drukkend was geworden. Ook mevrouw Gulmuhammad was opgestaan: ‘Acchha Lila, ik ga nu maar’. ‘Ik ga ook weg, Lila. Maar ik wilde eerst even mijn vriendje Ratan groeten, ik hoor tot hier zijn stem’. En terwijl Lila mevrouw Gulmuhammad uitgeleide deed, ging Radha naar binnen. Ze kende de weg heel goed, dus liep ze door de rijkelijk gemeubileerde voorzaal recht op de slaapkamer af. De deur stond half open, en Radha kon zien, hoe het inwonende meisje haar best deed de huilende jongen te kalmeren. Radha trad binnen en nam hem op: ‘Ratan, wees nou stil. Je mausi gaat je in slaap sussen’. Terwijl ze hiermee bezig was, verweet ze | |
[pagina 9]
| |
zich, dat ze er verkeerd aan had gedaan door vanavond hier te komen. Ze had Lila geen ogenblik te spreken kunnen krijgen. En van wat voor een toneel was ze ongewild getuige geweest! Neen, ze moest hier niet langer blijven. Ze gaf het intussen stil geworden kind voorzichtig aan het dienstmeisje over en verliet de slaapkamer. In de voorzaal zag ze Lila op de bank zitten, haar hoofd tussen haar handen. Ze keek op. ‘Ga je al weg, Radha?’ vroeg ze met een vreemd-zwakke stem. ‘Ja, het is laat geworden, ik moet naar huis. Kamal is alleen en misschien maakt Vina het hem lastig’. ‘Blijf nog een beetje, Radha’, vroeg Lila haast smekend, ‘laat me nu niet alleen’. ‘Ben je soms niet goed?’ Radha ging naast haar op de bank zitten en sloeg een arm om haar heen. Plotseling voelde ze Lila's lichaam schokken, en het volgend ogenblik werd ze stevig beetgepakt en lag Lila tegen haar schouder te snikken.. ‘Ram, Ram, wat scheelt je toch, Lila? Ben je soms ziek?’ Radha wist niet hoe ze het had. Een tijd lang hoorde ze niets anders dan snikken. Toen kalmeerde Lila een beetje en zei: ‘Wat weet jij Radha, wat ik heb te verduren. Hoe kun jij weten, hoe ongelukkig ik ben. Ik ben met geld gekocht en word met geld zoet gehouden. Maar ik kan het niet langer dragen’. Radha kon haar oren niet geloven. Was dit dezelfde Lila, die zich altijd voordeed als een overgelukkige vrouw, die alles had wat een vrouw zich maar wensen kon? ‘Maar Lila, ik dacht altijd dat je heel gelukkig was’. ‘Voor het oog van de wereld wel. Een ieder ziet, dat ik een mooie man, een groot huis, een prachtige wagen, mooie kleren en sieraden, vier bedienden, ja alles heb. Maar dit is niet anders dan schijn. Hari en ik zijn meesters geworden in het ophouden van de schone schijn. In het bijzijn van onze kennissen en vrienden doen we ons als een gelukkig echtpaar voor. Maar in Hari's hart is er geen liefde voor mij’. Een vervaarlijke snik onderbrak haar woorden. ‘Geloof me Radha, ik zou al mijn rijkdom willen weggeven voor een beetje geluk. Welke vrouw wil niet een man hebben, die van haar houdt, die van haar alleen is?’ En Lila begon weer te huilen. Radha streelde zachtjes haar rug en trachtte haar te troosten. Maar Lila ging door met haar hart uit te storten. Nu ze er eenmaal mee begonnen was, was er geen houden meer aan. ‘Wij zijn nu al bijna drie jaar getrouwd, maar ik heb nog niet één dag van geluk gekend. Ik wist niet dat hij zo was, toen ik hem leerde kennen. Ik hield van hem met geheel mijn hart. Maar hij heeft mij alleen getrouwd om indruk te maken op recepties, op party's en op dergelijke plaatsen. Een rijke zakenman behoort nu eenmaal een mooie vrouw te hebben, waarmee hij kan geuren. Maar hij heeft nooit van mij gehouden. Weet je waar hij nu is met die ellendige bastaard van een Cynthia? Hij is met haar naar “Het Park” gegaan. Daar zullen ze drinken en dansen, en na flink pret gemaakt te hebben zal hij haar thuis brengen. En als hij heel laat hier dronken zal binnen waggelen, dan zullen zijn gezicht en mouwen met lippenstift besmeurd zijn’. Lila's schokschouderen was weer heftiger geworden. Na een tijdje zei ze: ‘En dat gaat zo door, week in week uit. Want hij heeft er niet maar één, o neen, zo zijn er vele Cynthia's met wie hij zich ophoudt. Zodra hij een aantrekkelijk meisje ziet, loopt hem het water in de mond. Radha, je weet niet, hoe vaak ik jouw geluk heb benijd. Al zijn jullie niet rijk, maar Kamal houdt van je en dat is de hoofdzaak. Jouw Kamal is een devta, mijn man is een rakshasGa naar voetnoot*). Jij leeft in svarg, ik in narakGa naar voetnoot**). O, hoe dikwijls heb ik er niet over nagedacht om me van kant te maken. Maar als ik Ratan zie, dan ontzinkt me de moed’. Lila snikte het uit, terwijl ze Radha bijna plat drukte in haar omhelzing. ‘Chhih, zo moet je niet praten, Lila’, was alles wat Radha kon uitbrengen. Want ook haar ogen waren vol gelopen, deels uit medelijden met Lila's toestand en deels uit wroeging over haar eigen optreden tegen Kamal. Lila's woorden waren haar als een dolksteek recht door het hart gegaan. O, Lila wist niet, hoe onredelijk ze vanavond nog haar devta had behandeld! Wat ze hier had meegemaakt, had haar trots helemaal vernietigd. Ze huiverde, als ze eraan dacht, wat zij zou doen, als Kamal ook dronken zou thuis komen en zich met andere vrouwen zou ophouden. Ze zou zeker van verdriet sterven. Neen, haar Kamal kon zo iets niet doen. Hij hield van haar en behoorde alleen haar toe. | |
[pagina 10]
| |
‘Hoe kon ik hem zo behandelen? Alleen maar om naar de kino te gaan? Ik hoef er nooit meer heen, Kamal, vergeef het me’. Bijna had ze het laatste hardop gezegd. Radha kon geen minuut langer blijven. Ze moest direct naar huis terug. Ze keek op haar horloge: al over half tien. Ze maakte zich zachtjes los uit Lila's omstrengeling en stond op. ‘Lila, ik mòet nu naar huis. Het is al heel laat geworden. Ik kan nog net de laatste bus halen’. Ook Lila was opgestaan. Radha nam haastig afscheid en liep met grote passen door de donkere en stille straat. Gelukkig stonden er mensen bij de bushalte: een man en een vrouw, hoogstwaarschijnlijk een echtpaar, dat na een afgelegd bezoek naar huis terugkeerde. Zó'n haast had Radha, dat het haar een eeuwigheid leek, voordat de bus kwam. En de rit werd een ware kwelling voor haar, want de bus stopte nogal vaak onderweg. Zou Kamal nog thuis zijn? Was hij soms kwaad weggelopen? Neen, hij kon Vina nooit alleen gelaten hebben. Hoe dichter Radha haar huis naderde, hoe zenuwachtiger en angstiger ze werd. Bij het Ziekenhuis stapte ze uit. Het was donker en stil in haar straat. Maar Radha lette daar niet op. Haast op een drafje legde ze het laatste stuk van de weg af, tot ze hijgend voor haar eigen woning stond. Haar hart bonsde, toen ze in de voorzaal licht zag branden. De voordeur bleek niet op slot te zijn. Radha maakte hem zachtjes open. Ze zag Kamal op de leunstoel slapen, met de opengeslagen krant op zijn gezicht. Zeker was hij al lezende ingeslapen. O, hoe ongemakkelijk was zijn houding! Geruisloos sloot Radha de deur achter zich. Maar het dichtschuiven van de grendel veroorzaakte lawaai. Kamal werd wakker, en toen hij Radha zag, zei hij: ‘Je bent wel lang weg gebleven, Radha, ik begon me al ongerust te maken’. Er was geen spoor van boosheid of van verwijt in zijn stem. Radha kon zich niet langer goed houden en wierp zich snikkend op zijn schoot. ‘Vergeef me, Kamal’. Kamal sloeg zijn armen om haar heen, en terwijl hij haar rug streelde, zei hij: ‘Het was eigenlijk mijn schuld, Radha, ik had je moeten uitbrengen. Tenslotte is het vandaag geen gewone dag’. ‘Neen, neen’ snikte Radha het uit, ‘het is mijn schuld, ik ben koppig en onverstandig geweest’. ‘Toch is het ook mijn schuld. Maar ik kon niet anders. Ik houd nietvan zo-maar geld uitgeven. Daarvoor heb ik teveel ellende meegemaakt’. Even verwijlde Kamal in het verleden. ‘Mijn vader was rijk, maar zorgeloos. Hij bracht ons in weelde op, maar dacht niet aan de dag van morgen. Toen hij plotseling stierf, moest ons huis verkocht worden. Sindsdien heeft mijn moeder nooit één dag rust gekend. Ze heeft zich kapot moeten werken om mijn zus en mij in leven te houden; en zo is ze ook gestorven. Ik kon niet verder studeren zoals ik gewild had, maar moest gaan werken. De hemel alleen weet, hoe wij geleden hebben. Daarom heb ik mij heilig voorgenomen om jullie toekomst niet te bederven. Maandelijks betaal ik een premie voor mijn levensverzekering en gaat er een bedrag op Vina's spaarbankboekje’. Kamals stem was bijna plechtig geworden, Radha legde haar hand op zijn mond. ‘Zeg niets meer Kamal, je hoeft jezelf niet te rechtvaardigen. Ik weet, dat ik erg slecht ben geweest. Hoe kon ik mijn devta toch zo behandelen? O, ik zal me het nooit kunnen vergeven’. Kamal kuste haar teder op de wang en zei: ‘Wat gebeurd is, is gebeurd. Laat ons er niet meer over spreken’. En dan plotseling op guitige toon: ‘Zeg Radha, heb je nog iets voor me om te eten. Ik heb namelijk honger gekregen van het lange wachten’. Radha kreeg een idee. Ze ging in de keuken en bracht een schaal mei phulauri's. ‘Hier heb ik iets waarvan je houdt, Kamal’. En ze voegde er glimlachend aan toe: ‘Ik had ze eigenlijk bewaard om onder de voorstelling te eten’. |
|