half staand, half hangend, stakerig in een lange, zwarte jurk zonder model. Na de eerste schrik zei ze bij zichzelf, half boos: ‘Echt weer iets voor Edgar’. En zoals ze dat kon, sprak ze gemaakt dreigend, deels vermanend, deels vergoelijkend, zijn naam uit. ‘Ed-ga-ar...!’
Karine liep op de pop toe - en zag toen dat het Edgars vriendin was. De jonge vrouw moest er al een hele tijd hebben gehangen, want door de zwaarte van haar lichaam en de kennelijke rekbaarheid van het touw rustte ze inmiddels met haar voeten op de grond, al was het niet met haar volle gewicht: haar zolen raakten de vloer als die van een engel op een schilderij uit de Renaissance. ‘En jij natuurlijk gillen’, zei ik, toen ze het vertelde.
Nee, gegild had ze niet - niet meteen, tenminste. Gefascineerd door al haar afgrijzen heen was ze naar de lelijke dood blijven kijken, naar de uitpuilende ogen, de uitstulpende tong, het gezwollen gezicht, de krakende stijfheid van de ledematen. En hoe zwaar, ondanks haar ogenschijnlijke lichtvoetigheid, hing ze daar midden in het leven van anderen af, hoe zichtbaar, hoe onontkoombaar... Een levende die zich van zijn onaangenaamste kant liet zien kon je tenminste nog negeren, bij een dode was daar absoluut geen sprake van. Om een lijk kon je niet heen. Het stelde zijn eigen wetten, nieuwe, strenge, onontkoombare wetten: er moest over geschreeuwd worden, geweend, er moest mee gezeuld worden, en wat het gruwelijkst was: het hing daar als een zware beschuldiging die nooit meer ongedaan te maken was. Het maakte de levenden verdacht.
Later, na de anderen te hebben ingelicht (pas met de anderen was ze mee gaan gillen), had ze nog een hele poos met de poppendokter op diens kamer doorgebracht, in aanwezigheid van het lichaam. De jongen jankte bij vlagen hysterisch, maar Karine, zoals ze me bekende, bleef kalm toekijken met een soort gulzige nieuwsgierigheid, zich bewust van de perverse luxe zo dicht bij een dode te zijn. Het bellen van de politie stelden ze steeds maar uit, wat ze later die avond nog op een pijnlijke ondervraging kwam te staan.
De psychiatrie leert ons dat de meeste potentiële zelfmoordenaars gefixeerd zijn op één speciale methode van zelfmoord, vaak een manier waar ze het eerst over hoorden of mee kennismaakten, en die ze, als het zo ver is, ook zelf toepassen. Zich van kant maken is voor die mensen synoniem met zich verdrinken, zich vergiftigen, zich voor de trein gooien, zich vergassen, of zich verhangen. Er is geen alternatief.
Bij Karine lag het wat ingewikkelder. ‘Ze wilde alleen nog maar dood,’ had haar zusje gezegd, en Karine probeerde het - halfslachtig - op verschillende manieren, zoals stoppen met eten, omdat ze de methode waar ze in de diepte al voor gekozen had, opnieuw moest ontdekken.
Op een januaridag in ‘79 ontvluchtte ze Santpoort en begon haar grote, schoksgewijze treinreis door Nederland. Op haar bedevaart deed ze elke plaats aan die een rol in haar bijna kwart eeuw oude leven had gespeeld. Amsterdam, Groningen, Eindhoven, en nog veel zuidelijker, om ten slotte te eindigen in Nijmegen, waar ze haar opleiding had gekregen. Lagen daar haar