Septentrion. Jaargang 24(1995)– [tijdschrift] Septentrion– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Joost Zwagerman ... Viel jij voor mij, voor het kijvend prinsenkind, en werd ik de kater in jouw karkas, werd jij minnend mij? Zo en meer nog vreeën wij ons naar eeneiigheid; dat we, godbetert, een springtouw wilden zijn, om onszelve in te spinnen. Hupte ik prinsheerlijk de charlatan met kauwgom in de bek, baarde jij oefening, verlichting, onthechting, Boeddha met de januskop, vruchtvleesmuze, touwladder. En laat Wittgenstein maar prop in de mond, als gladde groene zeep zo metafysisch niet te vatten was ik geil op je. Niet in je slaap dat je praatte, klaarwakker en te komen en draai en sprak en schreeuwde je. Uit ‘De ziekte van jij’ (1988). ...Succombais-tu à moi, au chamailleur enfant princier, étais-je ainsi devenu le matou dans ta carcasse, amoureuse devenais-tu moi? Ainsi et plus encore nous nous baisions vers l'uniovularité; qu'ainsi, plût au ciel, nous voulions être une corde à sauter, pour filer notre cocon. Sautillais-je prince seigneur, charlatan le cachou en bec, toi tu remettais sur le métier exercice, illumination, détachement, Bouddha à la tête de Janus, muse de pulpe, échelle de corde. Et que Wittgenstein garde le bâillon en bouche, comme un savon vert si métaphysiquement insaisissable lubrique je te désirais. Non dans le sommeil que tu bavardasses, tout éveil étais-tu de jouir et tournant tu parlais et criais. Traduit du néerlandais par Frans de Haes. [pagina 12] [p. 12] Joost Zwagerman ... Wist jij van liedjes en van mij dat ik de jouwe was en dat ik jou niet was maar wilde zijn als jij: altijd zijn, de jarenlange liefdesmatinee, het lief te hebben eeuwigheidscliché. Nu je weg en van een ander bent ben jij alle namen die je van mijn zingen kent, verwend als eerste en mijn laatste zin mijn slotsignaal mijn opgetekend tekentje mijn alles en mijn allemaal mijn zoentjesbacchanaal mijn favoriete godsbeeld en mijn heiligschennend hemelwijf mijn allerlaatste adem mijn doodgaan en mijn wegzijn mijn opgedolven graf mijn sexskelet en aanvalaarde mijn meisjesprins mijn vrouwelijkheid mijn kringloopbiotoop mijn filosofisch handboek van het wezenschone sterven mijn neukstertje mijn ideaalheidsideaal mijn liefjestaal mijn religiegrote sidderaal mijn visje mijn beestje mijn plantenrijk en hemelslijk mijn godgelijk zo grote geilheidssjeik mijn harem en mijn alle vrouwenogen in mijn ogen en het meest nog mijn gedichtenmeisje voor wie ik door de kermistent van woorden woordeloos bezwijk. Uit ‘De ziekte van jij’ (1988). [pagina 13] [p. 13] ... Savais-tu par les chansons et par moi que j'étais à toi et que je n'étais pas toi mais voulais être comme toi: être toujours, l'inter-minable matinée d'amour, cliché d'éternité à aimer. A présent que tu es partie et à un autre, tu es tous les noms que de mes chants tu sais, gâtée comme ma première et dernière phrase mon signal de la fin mon petit signe consigné mon tout mon toutes et tous mon orgie de bisous mon image divine favorite et ma blasphémante céleste femelle mon tout dernier souffle mon partir et mon mourir ma tombe exhumée mon squelette de sexe ma terre d'assaut mon prince-fille ma féminité mon biotope cyclique mon manuel philosophique pour une mort belle comme le jour ma petite baiseuse mon idéal d'idéalité ma langue d'affectivité mon gymnote grandeur religion mon petit poisson ma bestiole mon royaume résineux ma boue des cieux semblable à dieu si grand sheik de lubricité mon harem et mes tous les yeux de femmes dans mes yeux et par-dessus tout ma fille à poèmes pour qui en travers de la baraque foraine des mots sans un mot je m'effondre. Traduit du néerlandais par Frans de Haes. Vorige Volgende