Een scone leeringe om salich te sterven
(1985)–Anoniem Scone leeringe om salich te sterven, Een– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Bij 1: De kunst van het stervenJ. Huizinga noemt in zijn Herfsttij der Middeleeuwen, Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. 10e dr. Haarlem, 1963, de stervenskunst een schepping van de 15e eeuw, de gedachte aan de dood beheerst de late middeleeuwen (p. 141). Hoe in de literatuur de dood een allesbeheersend thema werd, toont J. Vanderheijden aan in zijn uitvoerige maar minder overzichtelijke studie Het thema en de uitbeelding van den dood in de poëzie der Late Middeleeuwen en der Vroege Renaissance in de Nederlanden. Gent, [1930]; voor de rol van de duivel aan het sterfbed zie hoofdstuk VIII. De Franse historicus P. Ariès beschrijft de ontwikkeling van de doodsgedachte tot in onze tijd. Wij raadpleegden de Duitse vertaling van zijn standaardwerk, Geschichte des Todes. Aus d. Franz. von H.H. Henschen und U. Pfau. München [etc.], 1980. (Hanser-Anthropologie). Gegevens over de middeleeuwen, in het bijzonder over de verwachte en onverwachte dood, bevat zijn verzamelbundel Essais sur l'histoire de la mort en Occident du Moyen Age à nos jours. Paris, 1975. Een meer populaire weergave van zijn ideeën geeft Ariès in Met het oog op de dood, Westerse opvattingen over de dood van de middeleeuwen tot heden. Vert. uit het Amerikaans door W.P. van Toorn [...] Amsterdam, 1975. De concrete situatie aan het sterfbed beschrijft R.J. Hirsch: Doodenritueel in de Nederlanden vóór 1700. Amsterdam, 1921. Diss. Universiteit van Amsterdam. Voor de rol van de priester zie pp. 2-3; voor het testament pp. 6-7. Hierover handelt ook T.S.R. Boase: De dood in de middeleeuwen, Sterfelijkheid, oordeel en aandenken. Bussum, 1974. (Bibliotheek van de Middeleeuwse Beschaving). Cijfermateriaal waaruit aard en omvang van pestepidemieën kan worden afgelezen, geeft D.E.H. de Boer: Graaf en grafiek, Sociale en economische ontwikkelingen in het middeleeuwse ‘Noordholland’ tussen ca. 1345 en ca. 1415. Leiden, 1978. Diss. Leiden (pp. 37, 49, 69, 80, 83, 89). Over het ontstaan van de bedelorden R.W. Southern: Western Society and the Church in the Middle Ages. [Repr.] Harmondsworth [etc.] 1978. (The Pelican History of the Church 2). 1e dr. 1970. (pp. 268, 273). D.C. Tinbergen verzorgde de uitgave van Des coninx summe. Leiden, [1907]. (Bibliotheek van Middelnederlandse Letterkunde). Een deel van de tekst bevat ook wenken voor ster- | |
[pagina 92]
| |
venden; van de uitgebreide inleiding is ook gebruik gemaakt bij de paragrafen 2, 3 en 5. | |
Bij 2: De vier uiterstenEen nog steeds bruikbare studie schreef C.M. Vos: De leer der vier uitersten, Een bijdrage tot de kennis van het godsdienstig geloof onzer vaderen in de vijftiende eeuw. Amsterdam, 1866. Diss. Utrecht. Bij hem worden besproken de vrees voor de dood (pp. 51-52), de rol van de duivel (p. 53) en het oordeel (p. 66). Een magistrale samenvatting van de middeleeuwse theologie is de Tafel van den Kersten Ghelove van Meester Dirc van Delf. Naar de handschriften uitgegeven, ingeleid en van aanteekeningen voorzien door L.M.Fr. Daniëls. Antwerpen [etc.], 1937. 4 dln. (Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf 4 - 7). Over sterven, oordeel, hel en hemel handelt vooral deel III b (Somerstuc), zie pp. 475, 627-629, 634, 650, 651, 672; informatie over de hel op p. 646. Gruwelijker gegevens hierover in Des coninx summe (zie bij § 1.) op p. 321 en Dat boeck vander voirsienicheit Godes. Ingel. en uitgeg. door A.F.S. Burssens. Brussel [etc.], 1930. (Leuvense Studiën en Tekstuitgaven), pp. 112-113. Over vrees voor de dood, scheiding van lichaam en ziel, oordeel etc. ook Des coninx summe, pp. 315-317, 319, 324, 327. In het naslagwerk van J.J.M. Timmers: Christelijke symboliek en iconografie. 2e, herz. dr. Bussum, 1974, gegevens over de vier uitersten op pp. 180-193. | |
Bij 3: GenreAls eerste inleiding tot het genre ‘ars moriendi’ kan dienen het artikel van W.P. Gerritsen: ‘Ars moriendi, B.4. Mittelniederländische Literatur’. In: Lexikon des Mittelalters. Bd. 1 (München [etc.], 1980), Kol. 1043. Ook het naslagwerkje Clavis mediaevalis, Kleines Wörterbuch der Mittelalterforschung. In Gemeinschaft mit R. Klauser herausgegeben von O. Meyer. Wiesbaden, 1962, verschaft basisinformatie. Een systematische indeling van het Middelnederlands geestelijk proza geeft C.C. de Bruin: Middelnederlands geestelijk proza. Zutphen, 1940. Het genre ars moriendi is ondergebracht in de afdeling ‘Eschatalogie en catechese’. De catechetische literatuur is voor het eerst systematisch bestudeerd door A. Troelstra in: De Toestand der Catechese in Nederland gedurende de vóór-reformatorische eeuw. Groningen, 1901. Diss. Utrecht. Voor het genre zie o.a. p. 121, het Sterfboek p. 225. Hierbij sluit aan zijn tweede boek: Stof en methode der catechese in Nederland vóór de reformatie. Groningen, 1903. Hierin wordt het Sterfboek ten onrechte ondergebracht in het hoofdstuk ‘De Uitersten’ (pp. 229-261). Wat de Ne- | |
[pagina 93]
| |
derlandse ars moriendi betreft, baseert Troelstra zich vooral op Tinbergen (zie bij 1). Over de verhouding ars moriendi - Vier Uitersten - Coninx Summe, zie Tinbergen p. 160 vv. Afbakening van het genre ook in het artikel van A. Burssens: ‘De onderlinge verhouding van ars moriendi, dat sterfboeck en dat boeck vander voirsienicheit godes’. In: Het boek 14 (1925), pp. 216-230. Hoewel ze niet specifiek over de catechese handelen, dienen ook genoemd te worden M. Meertens: De Godsvrucht in de Nederlanden, Naar handschriften van gebedenboeken der XVe eeuw. Antwerpen [etc.], 1930-1934. 4 dln. (Historische Bibliotheek van Godsdienstwetenschappen) en S. Axters: Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. Antwerpen, 1950-1960. 4 dln. Van een aantal Middelnederlandse catechetische werken zijn tekstuitgaven verschenen. Behalve Des coninx summe (zie bij 1), de Tafel van den Kersten Ghelove en Dat boeck vander voirsienicheit Godes (zie bij 2) noemen we Die spiegel der sonden, Naar het Münsterse handschrift. Uitgeg. door J. Verdam. Leiden, 1900-1901. 2 dln. Nieuwe Doctrinael of Spieghel van Sonden van Jan de Weert. [Uitgeg. door] J.H. Jacobs. 's-Gravenhage, 1915. Diss. Leiden. Het Cancellierboeck. Uitgeg. door A. Kessen. Leiden, 1932. De spieghel der menscheliker behoudenesse, De middelnederlandse vertaling van het Speculum Humanae Salvationis. Naar het hs. uitgeg., ingel. en toegelicht door L.M.Fr. Daniëls. Tielt, 1949. Van de Duitstalige tekstuitgaven noemen we die van M.A. van den Broek: Der Spiegel des Sünders, Ein katechetischer Traktat des fünfzehnten Jahrhunderts. Textausgabe und Beobachtungen zum Sprachgebrauch. Amsterdam, 1976. (Quellen und Forschungen zum Erbauungsliteratur des späten Mittelalters und der frühen Neuzeit 11) en Thomas Peuntners: ‘Kunst des heilsamen Sterbens’. Nach den Handschriften der Osterr. Nationalbibliothek untersucht und hrsg. von R. Rudolf. Berlin [etc.], 1956. (Texte des späten Mittelalters 2). Een goed inzicht in de latere ontwikkeling van het genre geeft G. Franz: Huberinus-Rhegius-Holbein, Bibliographische und Druckgeschichtliche Untersuchung der verbreitesten Trost- und Erbauungsschriften des 16. Jahrhunderts. Nieuwkoop, 1973. (Bibliotheca Humanistica & Reformatorica 7). Wie een indruk wil krijgen van de xylografische ars moriendi, raadplege The Ars moriendi. (Editio princips, circa 1450) A reproduction of the copy in the British Museum. Edited by W. Harry Rylands. With an introduction by G. Bullen. London, 1881. Voor de vergelijking met Elkerlijk gebruikten we De spiegel der zaligheid van Elkerlijk. Naar de bewaarde bronnen uitgegeven door M.J.M. de Haan met medewerking van B.J. van Delden. Leiden, 1979. (Publikaties van de Vakgroep Nederlandse Taal- en | |
[pagina 94]
| |
Letterkunde 7). Dat de ars moriendi ook in het vrouwenklooster gebruikt werd, kan blijken uit het Tractaet van konnen sterven, een handschrift uit 1530, dat zich bevindt in het British Museum in Londen, hs. nr. 25904 en wordt beschreven door K. de Flou & E. Gaillard: Beschrijving van Middelnederlandsche en andere handschriften die in Engeland bewaard worden. [1e verslag] (Gent, 1895.) p. 92, nr. 28. Gegevens betreffende het publiek waarvoor de ars moriendi bedoeld was, zijn te vinden in ‘Over het godsdienstig volks-onderwijs in de vijftiende en zestiende eeuw’. In: De Katholiek 21 (1852), pp. 236-256. Dit anonieme artikel heeft betrekking op een uitgave van het Opus tripartitum van Gerson in het Middelnederlands; overigens noemt Gerson zelf in grote lijnen dezelfde doelgroep in het Boec vanden gheboden Gods; van der biechten; ende van conste te steruen (zie bij § 5). R. Sprandel: Gesellschaft und Literatur im Mittelalter. Paderborn [etc.] 1982. (Uni-Taschenbücher 1218) maakt belangrijke opmerkingen over het ‘publiek’ in hoofdstuk 2 (pp. 46, 56vv, 68vv) en geeft uitgebreide literatuur. Specifiek over de ars moriendi handelen M.C. O'Connor: The art of dying well; the development of the Ars moriendi. New York, 1942. (Columbia University Studies in English and Comparative Literature 156) en N.L. Beaty: The craft of dying, A study in the literary tradition of the Ars moriendi in England. New Haven [etc.], 1970. (Yale studies in English 175). Zeer veel gegevens en literatuur zijn te vinden bij R. Rudolf: Ars moriendi, Von der Kunst des heilsamen Lebens und Sterbens. Köln [etc.], 1957. (Forschungen zur Volkskunde 39). | |
Bij 4: InhoudJ.A.M. Pulles: Structuurschema's van de zin in Middelnederlands geestelijk proza. Nijmegen, 1950. Diss. Nijmegen. Beperkt zich tot de syntaxis. Literatuur over stilistische kenmerken van middeleeuws proza is schaars. Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten. Met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd, door P. Fredericq, Brussel, 1907, geeft slechts ‘vluchtige aanteekeningen’, die helaas niet verder gaan dan subjectieve kwalificaties als ‘frisch, zwierig, kloek’. De bloemlezing geeft veel voorbeelden van stijlfiguren als tautologieën, opsommingen, rijmen etc. (pp. 33-36). Voor de exempelen wordt eerst verwezen naar C.G.N. de Vooys: Middelnederlandse legenden en exempelen, Bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur en het volksgeloof der Middeleeuwen. Herziene | |
[pagina 95]
| |
en vermeerderde uitgave. Groningen, 1926. Repr. 1974. Over exempelen van Jean Gerson, zie L. Mourin: Six sermons français inédits de Jean Gerson. Etude doctrinale et littéraire suivi de l'édition critique et de remarques linguistiques. Paris, 1946. (pp. 39-41, 110, 111, 189-191, 263-265, 342-348, 454, 455). Het eerste en nog altijd beste instrument om citaten uit de bijbel terug te vinden is A. Trommius: Nederlandse concordantie van de Bijbel. 17e, grondig herz. en veel verm. dr. bew. naar de originele uitg. Den Haag, 1976. | |
Bij 5: BronnenVoor de beschrijving van het Sterfboek zie § 6. De uitgave van het ‘Speculum artis bene moriendi’ die wij gebruikt hebben, is het Liber utilis de arte moriendi di magistri mathei de Cracovia. Köln: Drucker der Albanuslegende circa 1474, het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, beschreven in de Gesamtkatalog nr. 2597. De ‘Commendatie van Anselmus’: [...] Commendacie diemen leest voir de siecke menscen als si leggen op haer vterste. Leiden, 1509. Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage, sign. 228 G 13. Beschrijving bij Nijhoff-Kronenberg nr. 592. Het ‘Opus tripartitum van Gerson’ is in het Middelnederlands vertaald als Boec vanden gheboden Gods; vander biechten; ende van conste te steruen. Delft, 1482; wij raadpleegden het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, sign. 169 G 52.2., beschreven bij Campbell (nr. 802) en in I.D.L. (nr. 1998). Het ‘Sterfboek 1512, Antwerpen’ is het Boecxken daer in datmen mach leeren salichlic steruen ende eewelic leuen. Gedrukt door Adriaen van Berghen, Antwerpen 1512. Museum Plantin-Moretus te Antwerpen, sign. R 10. 19, beschrijving bij Nijhoff-Kronenberg nr. 2523. Het ‘Sterfboek 1492, Cambridge’ is bekend als Aristoteles int derde boeck vanden sedeliken duechden [...] (het eerste en het laatste blad ontbreken; geen titel, gedrukt te Antwerpen, circa 1492 door Gerard Leeu). Het bevindt zich in de University Library Cambridge, sign. Inc. 6 E 13.2.; beschreven in de Gesamtkatalog onder nr. 2631. Het ‘Delftse sterfboek’ is het Notabel boeck ghenoemt dat Sterfboeck. Gedrukt door Hoornberg te Delft, 1488. Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage, sign. 169 G 84, beschrijving zie Gesamtkatalog 2594. Het handschrift uit 1530, het Tractaet van konnen sterven is al vermeld bij § 3. Over het aandeel van Anselmus, Gerson en Von Dinkelsbühl schreef R. Rudolf, bijv. in de inleiding bij Peuntners Kunst des heilsamen Sterbens, zie bij § 3, pp. 74-77. Tinbergen stelt op p. 162 van de inleiding bij Des coninx summe (zie bij § 1) ten onrechte dat het Sterfboek | |
[pagina 96]
| |
identiek is aan het werk van Gerson. De betekenis van de term ‘cancellier’ is te vinden in Het Cancellierhoek uitgeg. door A. Kessen, Leiden, 1932, op pp. 133-134. Het Lexikon für Theologie und Kirche. 2. völlig neu bearb. Aufl. Hrsg. von J. Höfer und K. Rahner. Freiburg i.b., 1957-1968. 14 Bdn. geeft informatie en literatuur over Anselmus van Canterbury (Bd. 1, kol. 592-594), Jean Charlier Gerson (Bd. 5, kol. 1036-1037), Mattheus van Krakau (Bd. 7, kol. 174-175) en Nikolaus von Dinkelsbühl (Bd. 7, kol. 984-985). | |
Bij 6: DrukHet Sterfboek en de andere artes moriendi, genoemd bij § 5, zijn beschreven in de volgende bibliografieën. J.W. Holtrop: Catalogus librorum saeculo XVo impressorum, quotquot in Bibliotheca Regia Hagana asservantur. Hagae-Comitum, 1856. M.F.A.G. Campbell: Annales de la typographie Néerlandaise au XVE siècle. La Haye [etc.], 1874. W.A. Copinger: Supplement to Hain's Repertorium bibliographicum [...]. London, 1898-1902. 3 dln. W. Nijhoff en M.E. Kronenberg: Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540. 's-Gravenhage, 1923-1971. 3 dln. in 8 bnd. Gesamtkatalog der Wiegendrucke. Leipzig, 1925-.... ... bnd. Incunabula in Dutch libraries (I.D.L.). A census of fifteenth-century printed books in Dutch public collections. Edited by G. van Thienen. Nieuwkoop, 1983. (gebr. afk.: I.D.L.). Samenvattende gegevens over het Sterfboek (cat. nr. 239), over Van Berghen (pp. 525-528) en vooral over Henrick Pieterszoon die Lettersnider (pp. 512-517) in De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden. Catalogus [van de] tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek Albert I. Brussel, 1973. Over het aandeel van Antwerpen in de boeken-produktie in de Nederlanden zie Post-incunabula en hun uitgevers in de lage landen. Een bloemlezing gebaseerd op Wouter Nijhoff's L'Art typographique. [...] Uitg. en ingel. door H.D.L. Vervliet. Den Haag [etc.], 1978. Hierin ook gegevens over Adriaen van Berghen. (pp. 26-27). In het artikel van V.A. Dela Montagne, ‘Merken van Antwerpsche drukkers en boekverkoopers, 3de reeks (1).’ In: Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen 5 (1907), pp. 270-274. wordt het drukkersmerk van Van Berghen beschreven. Biografische gegevens over Van Berghen verschaft M.E. Kronenberg in een viertal, deels dezelfde gegevens bevattende, studies: ‘Uit het bedrijf der Antwerpsche drukkers in het begin van de 16e eeuw’. In: De gulden passer 4 (1926), pp. 99-115; ‘De drukker-martelaar Adriaen van Berghen (1542)’. In: Het boek 16 (1927), pp. 1-8; ‘Over verboden boeken en opstandige drukkers’. In: Verslagen en mededeelingen [van de] Kon. | |
[pagina 97]
| |
Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. 1935, pp. 963-978; Verboden boeken en opstandige drukkers in de hervormingstijd. Amsterdam, 1948. (Patria 44). De eerste houtsnede wordt beschreven door W.M. Conway: The woodcutters of the Netherlands in the fifteenth century. Cambridge, 1884. pp. 190-191. Voor de betekenis van het zwaard als attribuut vergelijk W. Nijhoff: Nederlandsche houtsneden, 1500-1550; reproducties van oude Noord- en Zuid-Nederlandsche houtsneden, [...]. 's-Gravenhage, 1933-1936, p. 51. De ontwikkeling van de houtsneden beschrijft M.J. Schretlen; Dutch and Flemish woodcuts of the fifteenth century. With a foreword by M.J. Friedlaender. London, 1925. |
|