De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers
(1775)–Anoniem De schreeuwende kat-soe, op zyn wagen. Pak maar weg, stuk voor stuk, voor vier stuyvers– AuteursrechtvrijZingende de aldernieuwste Liederen, die hedendaags gesongen worden
[pagina 49]
| |
Stem: Als het begint.Wie zag ooit armer creatuur,
Die nergens om en geeft,
Dan een Soldaat vol oorlogs-vuur,
Wanneer hy ‘t maand-geld heeft;
Hy suipt en zwelgt en dommineert,
En hout niet op voor ‘t is verteert:
Rom don: dom de rom dom.
Dan moet hy weder naakt te velt,
En waagt zijn magere huyt,
Voor kruid en lood op hoop gesteld,
Maar krygt somtyds geen buyt;
Dan kauwt hy ammunitje brood,
En drinkt eens wyntje uit de sloot;
Rom dom:
Een stukje oud beschemmelt brood,
Versterkt zyn venesoen,
Somtyds een oude kraje poot,
In plaats van een jong hoen:
En schoon hy van de Boer wat haalt,
‘t Word dikmaals met de rug betaald,
Rom dom:
Een rottig zyl versterkt zijn huis,
Een vos oud stroo zijn bed,
Hy is den proop van meenig luys,
Waar hy zijn voeten zet,
| |
[pagina 50]
| |
Twee vrienden heeft hy die hy viert,
Dat ‘s armoe en ‘t vuil ongediert,
Rom dom:
Zyn adem stinkt hem nimmermeer,
Van al te vette kost,
Hy vind zijn graf aan ‘t eind der leer,
Verlaat hy zynen post,
Pal moet hy staan voor kruit en loot,
En stapvoets lopen na zijn dood,
Rom dom:
Waar dat hy komt speelt hy de beest,
En stofd van zynen moed!
Hy meend dat yder voor hem vreest,
Hoe laf hy is van bloed,
Maar als hy weer het kalfsvel hoort,
Moet d’armen vegter aanstonds voort:
Rom dom:
En port de nood hem tot den stryd,
Dan klaauwt hy dikmaals ‘t hoofd,
En werd in eenen korten tyd,
Van arm en been berooft:
Dan is ‘er al geen hulp meer aan,
Als in de stad uit snorren gaan;
Rom dom:
Maar komt hy lustig van de dans,
‘t Is hem al wat hy ziet,
Dan danst en springt hy op zijn frans,
En weet van geen verdriet,
Maar raakt van buiten op ‘t gevegt,
Dan is hy weer den ouden knegt:
Rom dom:
Word hy in ‘t Garnisoen gebragt,
Dan staat hy als op stal;
En schildert zomtyds nagt op nagt,
| |
[pagina 51]
| |
By ruw weer op den wal,
Terwyl een ander met zijn wyf,
Hem harens plant voor tydverdryf,
Rom dom:
Heeft hy stuiver en zyn broek,
Den Pasbaan is zijn lust,
Hy maakt zijn geld ten eersten soek,
Want eer heeft hy geen rust,
Als hem het gelt blinkt in ‘t gesicht,
Draagd hy ‘t geweer niet half zo ligt:
Rom dom:
En is hy eindelyk afgeleeft,
Dat siektens hem bespringt,
Die om geen baart nog knevels geeft,
Maar hem na ‘t Gast-huis dwingt,
Dan sterft hy als een Esel doed,
En is pas voor de wurmpjes goed,
Rom dom:
|
|