Moet de knaap zijn lessen leeren,
En steeds trouw ter school,
Reeds bakt hij, kan hij 't probeeren,
Voor zijn ouders... kool;
Meisjes breien, stoppen, mazen,
En hoe ook de jongens razen,
Maar kan Jantje stukjes draaien,
En mocht zus hem niet verraaien,
Vroeg reeds zal hij smaak hier vinden.
Om te draaien met de winden
Om een schoone, welgezeten,
Draait een jong lingsdrom,
Als om 't zonlicht, de planeten,
't Doet het meisje 't hoofdje draaien,
Och! denkt hij, met haar te paaien,
Maar ach! na een tiental weken,
Komen spoedig de gebreken,
Dan zegt zij: ik ondervinde:
Vrijers draaien met de winden!
Mannen, ach wie kan 't verkroppen?
Kunnen zij ons meisjes foppen,
Eerst dan heet het: ‘liefje, boutje,
Maar helaas! is m' eens hun vrouwtje,
Dan ziet m' al dien gloed verdooven,
En een nachtpit wordt die oven
Spoedig zal men ondervinden,
Mannen draaien met de winden!
Keert de man met wank'le schreden,
Soms naar huis vrij laat,
't Vrouwtje vol angstvalligheden,
Hoort hem reeds op straat,
Moeilijk hijscht hij zich naar boven,
Liegt - wou zij het maar gelooven,
Maar zijn baazelen en grimassen,
En 't onzeek're in zijn passen,
Doen haar 't spreek woord waarheid vinden:
Mannen draaien met de winden.
Treft m' een witte raaf in 't trouwen,
Steek zal toch het spreekwoord houën,
Die in d' Eerste of Tweede kamer,
Is in 't draaien soms bekwamer,
Ieder diplomaat kan draaien,
Tot hij zich draait naar de haaien,
Altijd zal men ondervinden,
Mannen draaien met de winden!
Maar schoon hier het vele draaien,
Die niet met zijn tijd kan draaien,
d' Aarde sinds zes duizend jaren
't Menschdom wil haar evenaren,
Maar wat hier moog went'len, draaien,
Wilt mij thans uw lof toezwaaien,
Mocht 'k uw bijval ondervinden;
Hoe ook draaien hier de winden!
|
|