VIII.
Het groote gekkenhuis.
Voor meisjes.
Men hoort de man-nen steeds, De meis-jes schoo-nen noe-men; Hoe-
wel er wei-nig slechts, Op schoon-heid kun-nen roe-men. Maar 't
streelt de ij-del-heid, En daar-om is 't be-dacht, Een ie-der roept graag
uit: 'k Be-hoor tot 't schoon ge-slacht! Wij meis-jes met elk-aâr,
Zijn gek, ja dat is waar, Dat is wel geen fijn com-pli-ment, maar
noch-tans is het waar, Wij meis-jes, ja 't is naar, Zijn zot 't is zon-ne-
klaar, Dat is wel geen fijn com-pli-ment, maar noch-tans is het waar.
| |
Geen koken, wasschen meer,
Ook wij, wij willen schrijven,
Gescheurd en smerig blijven.
Neem vlug de pen ter hand,
En schrijf met heel veel bluf,
Wij meisjes, ja 't is waar,}bis.
Zijn gek, 't is zonneklaar,}
Wij schrijven thans nu hand aan hand}
Wij hebben graag een man,
Wie zou daar niet van houên,
Al verdient hij ook geen cent,
Toch gaan wij dadelijk trouwen.
En gaan maar chiek gekleed,
Met veeren, kant en kraag,
Wij vrouwtjes met elkaâr,}bis.
Zijn gek, ja dat is waar,}
Want mooi gekleed en arm getrouwd}
De dames paard gaan rijden,
Zoo stout als vlug en fier,
Dat heeren 't haar benijden,
Dan Java's sterk en zwaar.
Dus rookt dan vrouwenschaar,}bis.
Maar 't blijft toch gek voorwaar,}
Het rooken past slechts voor den man,}
Die 't goed verdragen kan.}
Doet ons 't harte gloeien,
Door ons zal nu voortaan,
De telegraaf gaan bloeien.
Wij vrouwtjes met elkaâr,}bis.
Gaan pillen draaien maar,}
En maken drank en poeiers klaar,}
Maar 't blijft toch gek, dat 's waar.}
Ach dames 't doet mij leed,
Dat 'k u moet voorbereiden,
Heel smartelijk zult lijden,
En vraagt ge nu waardoor,
Wij meisjes met elkaâr,}bis.
Zijn gek, dat is maar waar,}
Het is de schuld van de chignons,}
Ach dames, wordt niet boos,
Dat 'k u de les ging lezen,
Volstrekt niet kwaad om wezen,
Hoe gek de vrouwtjes zijn,
Wij menschen met elkaâr,}bis.
Zijn gek en dat is waar,}
Dat is wel geen fijn compliment,}
Maar nochtans is het waar.}
|
|