Ruimte. Jaargang 2(1921)– [tijdschrift] Ruimte– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Vers Voor Moens. Uit het rijk der schone nederlagen mijn purperen weemoedland diafaan op hun leliënbed worden aangedragen de wondere dromen in extremis ik ben de volgeling van het late heir Er was een wedloop naar het dode Doel saltomortale nog ligt in ons voorhoofd diep geboetseerd het starre merk een leeg lied ontsticht het heilige bolwerk rinkelt in onze lach de breuk van 's levens offerschalen kristalscherzo boven grauw gewoel Witte straffeling! Als ge de sel zult buitentreden is het optocht daarrond en men zoent de zoom van uw kleed er zijn outlaws die het hervonden geloof omhelzen over de haven deint sirenensimfonie U ten groet de machtigen, zij die purper dragen laten gewaden parelzwaar voor de pelgrimspij plooien hun trots in dienstgebaar en vallen de wondere zendeling vroom te voet Midden de stille stoet zegenaar ga! Ballerinen uit het huis van drift treden boetvaardig in Magdalenatijd. [pagina 64] [p. 64] Over de barorkest wijkt de triomfmarsj der aandriften weg in schroom en lustige lichten boven de malle draaikolk van spleengezichten verpuren tot goudenschemering uit uw handpalm borrelt de wijdingspsalm zo tedere muziek midzomernachtsdroom Er is een hemelvaart van stemmen Lift door de almacht van uw woord bewogen Uw woord gebenedijd! Festijntafelen worden het grote altaar van genade Koninklike broeder! Zie de kindertjes geteeld uit anoniem zaad tover de voren op aller smartgelaat tot beddingen waar het licht in vloeit, o albehoeder Zijt ge de loods die mijn broze boot naar heilige bestemming doet stomen sla de hand aan 't stuur klief de brandingbaren met de zeldzame lading onzer dromen naar het Hinterland zullen wij doorvaren en ankeren in de Lichtstad met de witte ree straks reist de wereld mee! Die in vale nood neerliggen met uitgegraven konen Zij vinden aziel o herbergzame in de wijdopen azuurzone Uw ogen waar sterrenregen viel tot diamantkernen samen Hef hoog uw gelaat de reine monstrans Nieuwe gelederen bezetten de ontvolkte schans [pagina 65] [p. 65] Zeer diep in mij wordt de hoogmis gezegd staat gij voor het altaar? Buiten rilt vrouwelik maatgezang op banjosnaar en schrille fluit graaf nu de grijns op mijn lip sereen tot een glimlach uit dat ik verlost uit vertwijfeling zacht zing Veni Creator! Jan. 1921 Victor J. BRUNCLAIR Vorige Volgende