| |
| |
| |
De drempel
Eerste hoofdstuk
Door de grotere schoonheid en zachtheid buiten had hij zich met graagte losgemaakt van de middagtafel. De open hemel riep hem. De bomen roken. Zijn nieuwe kleren pasten en het was alsof hem niets in de weg stond om de wereld waar hij trad naar zijn wil en verlangen te laten opwelven. In zijn hoofd verdrongen elkaar gevormde denkbeelden en onklare gedachten. Omgang met vrienden kon die helpen ontwarren of verwerpen.
Het was in een klein land, te midden van grote landen gelegen. In de haven voer koopwaar van alle werelddelen in en uit en leefde er een oorspronkelik volk van agenten en bedienden, die geld verdienden met de omslachtige manipulatie van de transit, en daarboven, min of meer afzijdig, enkele kolonies van vreemde kooplui die de grootste macht in handen hadden en de scheiding tussen rijk en gemeen veel groter maakten dan zij zonder hen ware geweest.
Eeuwen lang hadden de aristokraten van het kleine land het naburig Zuidonië nagebootst dat tot een grote verfijning van levensvormen gekomen was, en alleen de volkstand had zijn eigen karakter en zijn taal behouden. Het was een geestelik minderwaardige volkstand, waar de oppervlakkig geïnternationaliseerde rijken in hun individueel egoĭsme zich smalend van afkeerden.
Er was geen geestelik leven, omdat er geen ware samenleving was, geen wisselwerking tusschen het hoge en het lage, waaruit in de oude maatschappijen het hoge voortdurend moet worden aangevuld. Er was een zogenaamd vrijzinnige of liberale partij, een starre organisatie die van de ploetokratie niet ver verwijderd en geheel in handen van vreemden en vervreemden was. Zij had lang de leiding behouden, maar haar betekenis nam af en de toekomst was merkbaar waarin zij tussen socialisme en klerikalisme zou verdwijnen. Er was voor haar geen mogelikheid om een onderscheiden politiek-ekonomies programma op te stellen. Het oude Manchesterianisme hield geen steek meer, al zat er hier en daar nog een enkel vertegenwoordiger van, die door persoonlike invloed en verkregen positie in een stad of provincie over een aanzienlike macht beschikte. Haar leiders waren niet in betrekking met de bestaande en zich hier en daar vertonende gezonde krachten van het volk. Zij waren een steun voor de in- | |
| |
zichten van de grote Zuiderbuur, die, door middel van de pers vooral, de nationale eigenaardigheid van het landje wilde uitroeien om er ook ekonomies en politiek de hand op te kunnen leggen. De vreemde taal werd opgedrongen in het onderwijs, in het leger, in de administratie en de natuurlike volksontwikkeling daardoor verhinderd.
De burgerij, dat op schijn beluste produkt van het kapitalisme ging mee, maar er moest op gewaakt worden, dat hier of daar geen jonge idealisten tot oproerige zelfstandige macht kwamen. Boven het arme onmondig volk werd naast het zeil van de zware taaldwang het zeil van een verderfelik vertegenwoordigingstelsel gespannen, waardoor na enkele tientallen jaren de staat geheel naar de behoeften van de upper thousand zou zijn omgevormd.
Meer dan in welk land ook, werd het tekort van hel blote individualisme aan deze liberale partij gedemonstreerd.
Het protestantisme had lang geleden in 's lands schoot gewoeld, maar het had met de bloem van het intellekt naar het verwante Noorden moeten uitwijken voor de wil van een uitheems vorstenhuis. Het land was sedertdien nog niet aan de klerikale reaktie ontworsteld. De laagste dienaars van de kerk voelden met en voor het volk, maar de prelaten hielden het met alle heersers. Zij waren vijandig aan een eigenmachtige evolutie van de volkslagen en beperkten moedwillig hun geestelike gezichteinder om het natuurlik verband met het Noordelik aangrenzend landje op te heffen. Het dogma verplichtte tot volgzaamheid. Het oprecht christelik beschavingswerk van onaanzienlike zeloten bleef beperkt en provinciaal. De opstandigen waren weinig gevaarlik voor het gezag.
De strijd om het geestelik leven was er dubbel zwaar en werd alleen door de jonge mensen aangedurfd, waarvan de hogere en zuivere nieuwsgierigheid, die bij sommigen tot wijsbegeerte leidt, onaangetast in al zijn kracht is. Zij wilden doordringen naar een plaats onder de zon, niet uit vulgaire hebzucht, want zij genoten ook van de dingen die niet de hunne waren. Met geen gevestigde organismen verbonden, waren ze volkomen vrij in gedachten, maar aan enige realisatie waren ze nog niet toe.
Rond de stad was het land vlak als de brede stroom, die rustig de boezem van de zee zoekt, en bij de laatste huizen van een onschone tuinwijk rees een wijds oud park, een openbaar domein. Jan stapte blij gezind en vol opgehoopte krachten daarheen, naar zijn vrienden. In een boek van een filosoof uit het Noorden had hij voormiddags deze woorden gelezen, die hem verheugden:
| |
| |
‘Maar zeker is het. dat de geest zich ontwikkelt in veelenigheid. Een volwassen mens kan op een onbewoond eiland terecht komen door een schipbreuk en dan een eenzaam leven moeten leiden, maar kwalik zal zich in de eenzaamheid de geest ontwikkelen. De leer van de geest der persoonlikheid heeft het aksent van de potentialiteit, van de mogelikheid, de onontwikkeldheid, die zich heeft geopenbaard en onthuld of gerealiseerd in de samenleving.’
De normale weg van de jonge staatsburger, besefte hij, voerde door het huwelik naar het staatsdoel. De liefde, die zeer individuële aangelegenheid die in haar wezen de absoluut sociale is, is in haar loop afhankelik van een menigte maatschappelike eisen, en mochten zelfs enkele bizondere geesten hun kracht, die broos werd door hoge spanning, buiten de beslommeringen van een gezin willen houden, hun denkbeelden konden zich prakties toch alleen op de bestaande groeperingen van de maatschappij in huwelik en gezin projekteren.
Hij had de liefde verdroomd of naast de samenleving een surrogaat van haar werkelikheid gezocht door koop of op zijn best in een ogenblik van wederzijdse drift zijn bloot lichamelike lust gevierd buiten verband met zijn dagelikse zorgen.
Hij en de vrienden waren niet oud genoeg, om zich tot een durende verbintenis met de omstandigheden van haard en have gedrongen te voelen, maar enkele avonturen hadden er hen allicht reeds toe gebracht, indien hun nationalisme hen niet tot weerbarstigen had gemaakt, die zich niet voegden naar een aantal vormen als daar vooral de aangenomen taal was van de meer beschaafde omgang. De stroming vloeide in vreemde richting. Zij roeiden daar tegen op en de meisjes voeren liever mee, zodat hun mannen zich meer met hen of met de welvaart van hun bootje konden bezighouden dan met een Tantalus-arbeid, en zij hun handjes in het water maar moesten laten spelen. Zij bleven afzijdig van heel wat gewone sociale eksperimenten. Het te lijf gaan van de wereld binnen het perk van het staatsverband, met het tuig van hun geest, het werkelik gebruiken van de geest die zich verheugd in de wereld wil spiegelen en weervinden, bleef hun ontzegd en in donkere ogenblikken gingen ze menen, dat z'er te zwak voor waren. Maar dan legde 's lands eigen en nog onverloren natuur zich weer eens bloot en was het merkbaar, dat verkeerde geest zich tussen haar en hen geplaatst had en aan zijn eind moest komen. - Wanneer?
De vrienden zaten opgewonden op het terras van een melkhuis. Er pikten tamme duiven in het gras en een pauw riep hoog in een grote seder. Hun handen gebaarden | |
| |
koortsig op de tafel in hun midden. Daar waren Spiet, met zijn grote blond-rosse baard, ogen en mond en lang vlassen haar als rapeloof achter zijn hoofd, de vrolike Etienne en Vervoort, een ernstig jong leraar. Het Beknopt Kamerverslag lag op tafel, met het laatste nieuws over de legerwet. Er was kruitreuk in de lucht. De wereld stond op springen en grote en kleine landen maakten zich voor de oorlog gereed. Het wetsontwerp voorzag aanzienlike nieuwe contingenten, en om de geestverstomping in het leger enigzins tegen te gaan, hadden zich demokraties noemende volksvertegenwoordigers een amendement ingediend, om er de volkstaal in te voeren. Een onbeschrijfelike verwarring heerste bij de bespreking. De officiële patriotards schreeuwden ‘heilige eendracht’ en onvoorwaardelike overgave aan het vaderland’; de indieners van het amendement verloren alle overleg en verantwoordelikheidsbesef, allen stemden er ten slotte op los en handelden in toevallige kompakte groepen. De aktie van de voorzitter, die het schrikbeeld van de zeer aanstaande overrompeling van het land behendig wist op te roepen en alle denken daardoor aan banden lei, liet hen hun eigen woord verlochenen.
Dezelfde beginselloosheid had ook het lot van de nationale scholen bezegeld. De afgevaardigden pleegden opnieuw verraad aan de algeheelheid van hun volk en dienden het goud en het purper.
De leraar begroef de gehele natie met een definitief verwijt van onmacht. Spiet weet het debacle aan de verderfelike invloed van de romantiek, waarvan de vloek nog altijd op de voor honderd jaar ontstane nationale beweging rustte. Maar eerst de dekadente literatuur van het vorig geslacht had er de mode ingebracht om niet meer te reageren op het kwaad, dat het volk werd aangedaan. Sedertdien had de jonge wereld het zwaard van de geest weer gewet en kon het naast het vat van de smaak opnieuw hanteren. Het blote naturalisme en het hyperindividualisme hadden uit. Ging nu een nieuwe tocht waaien door dat mooi begijnhof voor sensitieven, dat de letterkunde geworden was? En ging het volk helderziende worden?
Jan twijfelde daar zeer aan en zocht naar een verlossing uit deze atmosfeer, liefst een volkomene.
Wij hebben de weerhaak van een duurzamer belangstelling in vlees en bloed gekregen, zei hij, en zouden willen opkomen voor ons inzicht. Maar zal niet spoedig de onmisbare resonantieruimte voor ons geheel bedorven zijn?
Doen wij niet wijzer, vroeg hij zelfs, onze matten te rollen en onze tenten onder andere hemels te gaan planten? Trekken u niet de verre onafzienbare velden aan waar | |
| |
de oogstmachine davert en de vogels tuimelen boven wuivend graan, de zon en de wind u bijten en rein van burgerlike waan aan uw dood brengen?
Desertie?
Maar zal het volk u ooit volgen? Ik kan alleen nog zitten wachten op het orkaan dat boven onze hoofden komen zal en dat ons zal kwijtschelden over zee te gaan om te zoeken naar een nieuwe orde, waar we onze oude idealen aan breken kunnen. Over een jaar kan alles te herbeginnen zijn. Niet de natuur van 't land, de tijdelike vormen zullen gebroken zijn. Misschien wordt het dan beter en zeker geldt het hier te zeggen dat alle dwang toch eenmaal aan nieuwe vrijheid en toevalligheid moet uitkomen.
Er was een stilte waarin de duiven dansten en de pauwen hun grote staarten wentelden, en tussen hun gezichten alleen de sigaretterook omhoog spiraalde. Zij dachten na, zij waren ver van deze plaats. Maar met gerucht maakte de bourgeoisie zich van het park en de hele omtrek meester nu zij haar middagtafel verlaten had. Dat bracht muzikanten mee in een hoek van het gazon en een man met een uitdrukkingloos gezicht sloeg de maat voor een lawaaierige kompositie.
Zij stonden op en gingen. Het werd een ander landschap. Gelukkige, jonge en oude paren, gepaarden en ongepaarden, paren in groepen, gekoppelde honden, parende vogelen in de vlucht, insekten, de geur van de bomen en hun wuivend stuifmeel werden uitgegoten over de wijde gazons, waarop gekleurde luchtballetjes zeer felle vlekken maakten en soms wat van het lage leven omhoog namen, als een draad gebroken werd, en daar omhoog verdromen lieten in een andere luchtgesteldheid. En dat leven werd van minuut tot minuut vermenigvuldigd. De groene struiken en bomen schudden en bewogen van de kinderen en volwassenen die er bezit van namen of er tegen aanleunden. Een enorme witte zwaan, waarvan de gelijken dieper in op een eiland zaten, vocht tegen een hond die aan zijn meester ontlopen was.
De oude Spiet was in drift ontstoken en ging voort met disputeren. Hard riep hij geleerde woorden en de getooide burgers wendden zich daar wrevelig voor om. De leraar antwoordde hem. Jan en Etienne stapten sneller en spraken er twee aan, die zich achter een bosje verscholen hadden voor het jolig spel van verstoppertje. Zij waren hier midden op de groene vlakte geraakt en hadden al dikwijls moeten wijken voor blindenhoeiken en ezeltje-zit, waarvoor veel ruimte nodig is, en nu plots de dik gebeende en flink geborste jonge vrouwen opgemerkt, die mekaar wilden doen vallen achter de bloeiende oleander en gilden uit weinig vrees en veel zacht verlangen om zich te | |
| |
laten vinden. Door wie? Door wie? Hun gezelschap was niet zo puik. Het leek een schoenmakersfamilie, met een paar bedaagde mannen in hemdsmouwen, drie dikke dames en wat jolige kinderen, en éen verdachte verschijning met keurige maar goedkope pantalon, zeer zwarte knevels en een vermoeid en vreemd gezicht. De kennismaking ging zonder woorden en de twee geslachten bezagen elkaar hier onder die koperen hoogwelvende hemel en overigens verzochten de dames stilte omdat de vader die ‘er aan’ was hen anders spoedig zou kunnen vinden. Geen nood, het was tamelik afgelegen en alleen Spiet en de anderen kwamen nog even voorbij, en weinig verder hoorden ze de jonge onderwijzer, die de epigoon van een befaamd dichter was, misschien met een bijbedoeling skanderen: Ter grepe van mijn hand voel ik de vruchten wegen’.
Maar het kwam zo ver niet, al dreven ze de beide schonen dichter bij elkaar achter 't donkerste van het struikgewas om ze beter te kunnen beschutten en even hun al wilde haar en open monden te kunnen voelen onder goedkope voorwendsels. De liefde stroomde uit alle poriën van de aarde en zocht de warme lucht. Gelukkig konden ze hun bloed misleiden door een overgegeven wedloop, waarbij hun benen veerden en wijdopenspreidden over de grond en zij als opgejaagde en drie kwart tamme dieren de vrouwen heen en weer dreven en met lang in hun greep vasthielden. Tot die àf waren, gingen rusten en aan hun vaders vroegen om met die m'nheeren een glas te mogen gaan drinken in een café. De oude adonis met de geschilderde knevels had de plaat gepoetst en daar scheen twist te zijn geweest. Met de meisjes aan de arm gingen ze dan verder en dronken bier en melk en schommelden hoog op touters in de onverschillige lucht. Hun hoofd verkoelde, de rokken sloegen en wuifden, hun benen werden licht en veerden op het plankje terwijl hun borstkas tussen de handen die de steun waren aan de buigzame koorden, even beklemde en het weke lichaam van de tegenoverstaande er bij het dalen tegen veerde. De zalige vermoeidheid kwam eindelik met de avond en de neigende hoofdjes en niet meer werende handjes, en woorden werden als lichte parelen aan een heel kort snoer van den ene mond naar de andere gewisseld. Het brede asfalt lokte tot smachtende danspas, even, en meer tot stil en dikwijls onderbroken wandelen, op een onbesproken en langzaam wassende afstand tussen de koppels. Want nu hoorden ze elk, voor deze avond en deze nacht, goed bij elkaar al kenden ze mekaars naam of eigenlik wezen niet. Er stonden nog geen of heel, heel weinig huizen en hier en daar brandde een enkele lantaren dood tegen het diep en donker groen. Zeer dicht hielden zij hun lieven in de armen en zoenden ze op de keel en op de ogen: zij waren als | |
| |
grote bloemen die bewogen naar hun onuitgesproken wens. Zeer rijk en overtollig bloed vloeide onder hun zachte huid. Aan de wentelende straten kwam geen einde, noch aan de lust van de twee jonge vrouwen om zich te laten zoenen, en meer, en meer...... maar niet de laatste liefdesdaad waartegen ze zich bepaald verzetten.
De handen vol van de warme zachtheid scheidden ze eindelik - de meisjes woonden buiten de stad - en trachtten de weg naar hun huis te vinden dat ver binnen de singel gelegen was. De anderen waren haastig, bevreesd voor een te bijvalzwangere stap, verdwenen. Toen zette Jan een keel en zong een helmend aria waardoor een vogel zweeg en verdween. Na wat klanken ging aan een venster een licht op en het raam werd opengetrokken waardoor een weelderige vrouw zichtbaar werd, half naakt aan de warme nacht. Daarna week de deur beneden en de vrouw kwam in het deurgat staan, het haar gauw bij elkaar gebonden. Zij vroegen haar de weg. Zij sprak gedempt en haar ogen werden diep maar hoe ze ook half een witte borst ontblootte en van haar warme sofa sprak, zij kon hen niet bekoren. Zij bemerkten wel hoe rijzig haar gestalte was en vol lichaamsweelde, maar toen in de nabijheid een tram oplichtte verkozen ze die te nemen om niet de halve overwinning te verliezen op minder wee-tamme meisjes. Zij versmaadden hete gastvrijheid. Met een slag viel de deur dicht op de geheime vrouw. Etienne had op het trambalkon een glimlach, vertederd? Toen dachten ze lang na, elk voor zich. Jan werd bedroefd bij het beseffen van al de behoorlike, aan de lucht rond het diereleven opengespreide of in burgerlike kamers gesloten stilte, omdat hij buiten de telende wereld stond die haar roeping nu vervulde in vrede en overgegevenheid.
Zijn hart was niet tot rust gekomen. Een kind wou hij verwekken als al de vaders en moeders die nu samen sliepen, om het de wereld in te zenden om op te groeien in haar nieuw licht en warmte, die ZIJ wel niet meer zouden zien. Naderde niet een nieuwe toekomst? O die goede onegoïstiese zucht om een bloot lichaampje en een maagdelike geest te veroorzaken, die in en tegen het leven zou opgaan zonder hun overbekende déboires.
Eug. DE BOCK
| |
| |
|
|