Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Sint GeertruidXIV
| |
[pagina 18]
| |
z'n vriend, en z'n vijand nog 't meest, leven na z'n dood van z'n herinnering, de uiteindelike triomf is hier beneden in alle gevallen niet aan 't kwade, maar aan 't heldhaftig goede, al is die zegepraal dan ook 'n zachte bekentenis in 'n verdrietige mense-ziel, die eigen minwaardigheid opeens erkent in de naglans van de levensheld. Bewonderd bij haar leven, wordt zij geestdriftig vereerd in de nagedachtenis, ‘'n Witte lelie te midden der geurende perken in de tuin der Kerk’, roemt haar de inleidster van de Heraut. Ze zingt: ‘Dat al wat besloten is binnen de omtrek van de hemel, de cirkel der aarde en de diepte der afgronden, dank zegge aan de Heer God, schenker van 't waarachtige goed: en dat alles Hem toezinge de enige, onmeetbare en onveranderlike lof, die ontbloeid aan de ongeschapen liefde, in deze liefde weer haar volkomen voltooiïng vindt: - om de overvloeiende overvloed van Zijn genegenheid, waarin Hij zich onstuimig keerde naar de vallei onzer menselike broosheid, en onder al de overigen ook deze beschouwde, tot wie Zijn eigen weldaden Hem trokken.’Ga naar voetnoot*) En meermaals zal nog de lyriek door de historiese beschrijving van deze kronista heen-breken. Gevierd is de nagedachtenis als de bevoorrechte van God, als de beleefster van God, en de uitdeelster van God: is er wel subliemer mense-kultus denkbaar? Ze is feitelik de enigste, die òns geoorloofd is, om ons in 't aanschijn der eeuwige waarden niet bespottelik te maken. 't Is de treffendste hulde aan Godheid en mensheid samen: God vierde zich uit in de mens, en de mens in God: wij vieren ze alle twee, juist in de heerlikste akt van alle leven: zich geven in heldhaftige roekeloosheid tot één-wording toe. O dat herdenken van onze grote doden, en de zielkundige wijsheid der kerk, die de kristelike aandacht van elke dag vestigt op 'n heilige mens-held, om van ons mensen wat held te maken en eeuwigheidsfiguur: ontrukt aan de schijn en de zintuiglike tover van de ééndagsfiguur. Vetegenwoordigers der eeuwigheid bij hun leven, bezitters der eeuwigheid na hun dood, en daar ontheven aan de wet van 't mannelik of vrouwelik van hun aardse fysiek, deelt ook nu de invloed van hun onzichtbaar voortbestaan op ons zichtbaar bestaan, in 't buiten-tijdelike en 't buitengeslachtelike van hun bevrijde ziel. Want 'n heilige boeit altijd, leeft altijd, domineert altijd, wanneer z'n menselikheid maar niet wordt verklatergoud door mirakel-sensatie en ongezonde devotie: Omdat hij stond boven de tijd, staat hij buiten de tijd; terwijl beide | |
[pagina 19]
| |
geslachten hem kunnen vereren in kuise genegenheid, die in z'n leven meester van de geslachtsdrift, er nu voor altijd van bevrijd is.
◽ ◽ ◽
't Ziels-leven van Geertruid, gelijk 't zich openbaarde aan haar mede-zusters, was van 'n forse struktuur. Ze hield niet van zoetelikheid en aaiïng: ja zelfs de liefste vriendin zou zij nooit verdedigen, als 't haar ook maar één woord tegen de waarheid zou kosten. Want ze was strikt eerlik. Ze zou zelfs geen vijand onrechtvaardig behandelen, zegt haar tijdgenote, al zou haar eigen moeder er schade bij gekregen hebben.Ga naar voetnoot*) Zo bleef ze de maat bewaren in de waardering van anderen. Wel achtte ze allen hoger dan zij zelve was, maar dat steunde op 'n redelike godsdienstige grond, en 't belette niet, dat zij de gebreken zag, en kwaliteiten kon vergelijken met kwaliteit. Ze vleide niemand, noch mindere, noch meerdere, noch gelijke: want vleierij is ofwel 'n list uit eigenbaat ofwel 'n verbasterde mense-liefde: en als zodanig was ze aan Geertruid volkomen vreemd, die alles van God verwachtte, en allen liefhad om God. Ze deed ook volstrekt niet mee in de gemeenschaplike ophemeling van 'n meerdere, en wist 't recht van n' beprate te handhaven, desnoods tegen allen in. Bescheiden van aard, werd ze dan indrukwekkend welsprekend, en beheerste met haar onverschrokken logika de verschrokken onlogiese praters en kritikasters, gelijk die zich altijd gezellig weten te groeperen, waar velen bijeen zijn. Omdat ze te groot was om zich te bekommeren omtrent huishoudelike kleine aangelegenheden, en haar tijd niet verloor met minieme bedenksels en egoistiese zwarigheden, waardoor 'n onnozelheid dikwels 'n drama wordt: omdat ze zich vrij voelde van de zonde, en deze eerder geschieden liet dan bedreef, beschikte ze haast geheel over haar geestelike krachten om datgene te verwerkeliken, waarvoor we bestaan: God zoeken in Z'n eigen wezen en in 't schepsel. Dat maakte haar opgeruimd, intens levenslustig en toch rustig: en heel haar aandacht was bij 't werk, dat ze deed. Zo werden haar geestelike oefeningen, vooral 't koorgebed - dat grote monachale werk - voor haar geen last, ja zelfs geen plicht: ze waren de vervulbaarheid van haar innigste begeren. Want ze raakte met haar vrije ziel voortdurend aan 't geweldige leven, dat zich verborgen hield achter de dageliks terugkerende formulen: de letter werd aanleiding tot de ontmoeting van haar ziel met God: en wat zo lichte- | |
[pagina 20]
| |
lik ontaarden kan in mekaniek en dorre uiterlikheid, geschiedde bij haar in fel bewustzijn, in diepste overtuiging. Geertruid te zien bidden, was de onzichtbaarheid zien, tot wie ze bad: de omstander gevoelde, dat daar 'n geweldige gebeurtenis plaats greep, die alle krachten van deze vrouw absorbeerde: en niemand had dan meer recht op haar. Buiten 't gebed was zij de naarstige werkster. Bij haar bekering, van letterkundige geworden tot teoloog - sublieme ruil van profane wijsheid tegen goddelike - verdiepte zij zich in de lektuur van kerkvaders en schriftuur. Waardoor ze tevens volop middel-eeuwse bewees te zijn, die de heidense beschaving in zover waardeerde en bestudeerd had, als zij voor de kristelike, dat is de waarachtige, dienstbaar en nuttig bleek te zijn. Ze zou in deze tijd, die nog altijd 't nawee voelt van 't humanisme, 'n zelfde zelfstandigheid en kristelik levens-besef betoond hebben: ze zou niet anders kunnen doen, omdat zij, levend in de ontzaglike waarheden van Jezus en de Kerk, de betreklikheid en de leegheid van 't schoon-schrijvend heidendom te zeer zou gevoeld hebben. Door liefde bedrijvig van aard geworden, en in 't prangend besef van haar berooide Bruidegom, behoefde ze in haar eenzame werk-cel 't kontakt met de onsterfelike mense-ziel. 't Apostoliese bloed maakte haar te konkreet en te prakties om zich te verdiepen in abstrakte beschouwing. Ze voelde zich de verloste van Jezus: ze kon die blijdschap niet besloten houden in haar vrouwe-hart: ze moest de geweldige zekerheden van haar geloof en mystiek verkeer meedelen aan de wereld: ze moest andere mensen zeker en veilig en verlost maken als ze zelve was. En omdat ze God en Jezus nergens en beter vond uitgesproken, en nergens beter nabij de mens gebracht dan in de Schriftuur, verklaarde ze de moeilikste teksten in 't eenvoudigste latijn, dat haar kunde, maar meer nog haar naasten-liefde haar ingaf: exegeet met Jezus tot leermeester, en met de aller-onwetendsten onder ons tot gehoor! Maar verleid die rappe werkster niet om maar 'n kleinste punt van de kloosterregel te verzuimen om wille van haar verheven arbeid: de trouwe observantie is haar 'n hartstocht: 'n slordige kloosterling is haar eerder 'n misdadiger dan 'n zwakkeling: ze vaart er soms heftig tegen uit, ze vindt in haar barmhartigheid met moeite 'n enkel motief tot lijdzaamheid. Maar ze wist dan ook ondervindelik 't gruwelike voor Jezus van slappe tucht, en toegevendheid aan eigen gemakzucht. Want ééns heeft ze Jezus gezien schoonste der mensen, terwijl Hij op z'n koninklike en delikate schouders 'n groot huis torste, dat dreigde in te vallen, en | |
[pagina 21]
| |
rustte met heel z'n gewicht op Hem. ‘Zie 'ns, met welk 'n moeite ik m'n dierbaar huis omhoog houd: 't kloosterleven: en over bijna heel de wereld dreigt 't in te vallen, omdat er zo weinig zielen op heel de wereld gevonden worden, die trouw willen werken of zich wat moeite willen geven: om 't te verdedigen of te verbreiden. Zie dan naar mij, o beminde, en heb medelijden met m'n vermoeidheid.’ En hij zeide nog: ‘Al degenen, die door woord of daad 't kloosterleven bevorderen, zijn als kolommen, en ze helpen me in 't dragen van de last, ieder naar zijn vermogen’. Hevig ontroerde ze door deze woorden en in haar medelijden met de tobbende lieve Heer, besloot ze te werken aan de bevordering van 't kloosterleven, allereerst door 't goede voorbeeld: de strengste voorschriften der Orde volgde ze op, ofschoon haar krachten dit volstrekt niet toelieten. Alleen van Jezus zelf aanvaardde ze later de dispensatie.Ga naar voetnoot*)
◽ ◽ ◽
Fors van ziele-struktuur, maar toch met 'n hart vol liefde. Ze kende de levenskunst om sterkte en tederheid in eendrachtigheid te boeefenen. Dit maakte haar tot 'n boeiende persoon: er is niets zo schoon als deze schijnbare uitersten verenigd te zien in 'n levende mens, die daardoor tevens aan invloed wint op anderen, omdat hij niet enkel bewonderd wordt en geëerbiedigd, maar tevens bemind en opgezocht. 't Kontakt van ziel met ziel begint met eerbied, maar voltooit zich en verinnigt zich in liefde. We zijn zo lichtelik geneigd om ons de kontemplatieve ziel 'n beetje ego-centries te denken: 't dageliks vertoef in haar zelve zou alle belangstelling voor anderen zo stilletjes aan gaan wegnemen:Ga naar voetnoot**) 'n heilige, dat is 'n verdwaalde in 't leven 'n verbijsterde zwerver, 'n mislukte zonder onderdak: en die van 't geen ons boeit, eigenlik niet veel begrijpt. 't Is heus niet alleen door ons eigen gebrek aan ervaring, dat dit valse begrip in ons hoofd veroorzaakt wordt. 't Zijn ook de kwasi-heiligen, die er de schuld van zijn: mensen in blanke, goede trouw, mensen heldhaftig vaak in de kwelling, die ze zichzelf zo nodeloos aandoen: pijnlike regelmatigen, zorgvuldig kuis, indrukwekkend stil, proper op hun kleren, met volkomen symmetriese zin in de rangschikking van 't hun toebehorende: bidders van lange duur, exakte berekenaars van hun dag-verdeling. Maar ze missen de vrijheid van 't echte kind Gods, ze willen de hemel in met 'n program, bestaande uit 'n bepaald aantal | |
[pagina 22]
| |
punten: elke tred uit hun eigen ziel beschouwen ze als 'n verwaarlozing van hun eeuwig belang, ze zien naar zichzelf, en zelden naar God, en dan nog naar God in verband met hun eigen, 'n kleine God, begrensd door hún noodwendigheden. Als ge hun vraagt om troost, om hulp, dan beloven ze 'n gebed, maar met 't gebed geven ze niet 't hartelike woord, de moedige handdruk, de ontroerde oogslag: ze weten niet, dat er nog leven bestaat buiten hun leven. Maar de waarachtige heilige: 't vrije, verloste kind van God, heeft God gevonden, en in de ontzaglike vreugde van deze vondst van Leven - want God is opperste, uitbundige Leven, even sterk naar binnen uitbloeiend in drie Personen, als naar buiten in 't poema der wereld en in 't uitzingen en de ritmering van dit poema - vergeet 't eigen ziel, en vindt zo volgens Jezus' paradoks eigen ziel, verzorgt God en verzorgt zo zich zelf. Genieter van 't hoogste leven, boeit hem elke uitsprankeling van dat leven, elke uitademing van dat leven 't zij in plant, in dier, in mens: de mense-ziel vooral. De waarachtige heilige, dat is onze bezorgde broeder of zuster, dat is de meest lyriese poeet van onze schone aarde, dat is tedere trooster, drager van ons verdriet, genieter van onze vreugde, aandachtige luisteraar naar ons geringste voorval, geduldig bij ondank, dankbaar bij dank, 't liefste de stille weldoener, en eenzame bidder voor onze lichamen en zielen; z'n buitenwaartse aandacht verhevigt z'n binnenwaartse: zo geeft hij zich duizendmalen, en wordt ook duizendmalen rijker: uitslover van z'n kracht, wordt hij dageliks krachtiger. Sint Bernard, ingetogen zó dat hij 't plafond van z'n cel niet kende, en toch reiziger door heel West-Europa, predikant voor duizenden op straat en in de kerk, zegt proef-ondervindelik: ‘Dit is 't kenmerk der ware en zuivere beschouwing: zij vervult de ziel, door haar met goddelik hevig vuur ontstoken, soms met zo groot verlangen om mensen voor God te winnen, die Hem eveneens beminnen, dat deze gaarne de zorgeloze beschouwing onderbreekt voor de inspanning der prediking. En des te vuriger keert deze ziel vol hevig verlangen weer terug naar de beschouwing, naarmate zij zich 'n grotere vruchtbaarheid van dit oponthoud te binnen kan brengen.’ Die drang om zich aan anderen te geven, als gevolg van de eenzaamste Gods-beschouwing, dat ondervond ook Geertruid. Ze was iedereen gaarne behulpzaam: de mensen van buiten, die dikwels van ver haar opzochten, omdat 't goede woord zo uiterst zeldzaam is onder ons mensen, waarvoor 'n lange reis toch maar 'n geringe prijs is: vooral de huisgenoten, die ze steunde met haar sterke wilskracht en kloosterlike overtuiging, en aan wie ze zonder poze 't hartelik aandeel gunde in haar eigen verheven levens-inzichten. Verdriet van | |
[pagina 23]
| |
'n ander stond gelijk met eigen verdriet; en met haar fijne takt, die alle opdringerigheid vermeed, vond ze de echte troost, die dikwels zo geheel biezonder van aard moet zijn, wisselend naar zede en karakter van de troost-behoeftige, wil ze aanvaardt worden. ‘Gelijk 'n zieke, heet van sterke koorts, dag in dag uit hoopt verlost of bevrijd te worden van z'n kwaal, zo bad zij van uur tot uur tot de Heer, dat Hij zou troosten, die zij bedroefd wist.’ Ja zelfs: ‘voor elk schepsel was zij vol medelijden: en wanneer zij zag, dat 'n vogel of 'n ander dier van honger, dorst of kou iets te verduren had, dan leed ze mee met dit werk van haar Heer uit 't innigste van haar hart. En dit ongemak van 't redeloze schepsel offerde zij godvruchtig op aan God tot Zijn eeuwige lof: en om de waarde, die elk kreatuur verkrijgt, wanneer 't - volmaakt en veredeld - beschouwd wordt in God, verlangde zij, dat de Heer er zich over zou erbarmen, en 't zou bijstaan in z'n nooddruft.’Ga naar voetnoot*) De mens met de zogenaamd-reëele levenszin, zal dit sentimenteel vinden, verklaarbaar echter in 'n non, die wel meer haar vrouwelike liefde vermorst aan minderwaardigheden: maar hij zal de gedurfdheid van deze konsekwente geloofs-akt - want dat is 't toch feitelik - niet aanvoelen. Maar de mens met de waarachtig-reëele levenszin, voor wie God geen abstraktie is, maar in elk kreatuur tegenwoordig: ‘in Wien we allen, zegt S. Paulus, ons bewegen en zijn’, van Wien al 't zichtbare de wonderbare, gevarieerde en toch één-voudige refleks is, begrijpt deze liefde. Deed Geertruid niet zoals Frans van Assisië die 't gedierte z'n broers en zusters noemde? Maar waartoe de waarachtige heilige alleen, ook in staat is. Want dit intieme leven met de natuur vraagt eerst de heldhaftige dood aan de natuur. God zien in alles, en alles tot Hem terugbrengen, is geen gemakkelik koncept en geen gemakkelike volvoering. En wel is 't jammer, dat de verhouding van 't asceties en mystiek leven tot 't zichtbare, tot de bezielde of onbezielde redeloze stof, 'n punt is, dat in geestelike gesprekken en geschriften niet voldoende wordt aangeraakt: tot schade van onze volledige menselike uitbloei. M. MOLENAAR. |
|