Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Feber's treurspelenBij alle beschaafde volken wordt de literatuur beheerst door et drama en de roman. Beide stammen uit de Oudheid, beiden hebben etzelfde doel: et mysterie van et leven dat ieder mens telkens weer omhuivert, terug te speuren tot aan z'n geheimvolle bronnen. Dat wat wij ‘leven’ noemen, wordt opgestuwd uit de diepten der ziel; en langs de voortschietende stroom terug naar die bron, is et begeren van ieder mens, want zijn eeuwig heil of onheil is ten nauwste verbonden met z'n zieletoestand. De kunstenaar laat et leven zich ontwikkelen in strakke lijn uit die ziel, en de dramatikus doet dat in kort bestek door ons de stormen te geven die uit die eenmaal uit z'n rust gewekte zee opgewoeld worden door de driften en hartstochten. Vandaar dat deze kunstsoort ons niet alléén 'n loutere schoonheidsontroering geeft, maar ook onmiddeliker in 't eigen zieleleven grijpt. Daarom zal de dramatikus niet 'n willekeurige stof ter bearbeiding kiezen, maar zo een, waarin de zin des levens et sterkst spreekt en meest verklaard openligt. Dat kùnnen zijn uitzonderlike, biezondere gebeurtenissen, maar die toch nooit mogen missen de felle werkelikheid van et gewone zieleleven; ieder mens moet er zich zelf in terug kunnen vinden. Is dat onmogelik, dan zal zo'n kunstwerk geen lange levensvatbaarheid bezitten, omdat et de toeschouwers niet onmiddelik pakt. De kunstenaar kan één bepaalde hartstocht uit et menselik leven uitwerken en uitkerven zó diep, dat we langs die lijn et licht zien vallen in de abyssus van 'n menseziel. Maar groter kunst zal zijn dat drama, dat et hele leven omvat, alle uitingen terugvoert naar de oerbron, et leven et raadsel uit de donkere ogen leest, et licht openscheurt over heel et verborgene leven. Maar in ieder drama toch zien we de opmars van 'n ziel naar z'n eindpunt, et leven stijgend naar z'n doel door de werking der immanente krachten. Dit is angstig, ieder mensenleven is angstig: die mars naar 'n eeuwig geluk of de eeuwige verdoemenis. En de betekenis van iedere vrijmachtig gestelde mensedaad openbaart zich in de keten van heilvolle of rampzalige daden die hij na zich sleept. De grootste drama's zullen zijn dezulken die de menselike daad de grootste spankracht doen bezitten; die dus de mens als vrij kunnend wezen in heel de wereld plaatsen tegenover de godheid. Waar et wezen van et drama wortelt in de opstreving van de held naar et vurig begeerde dwars tegen alle tegenstrevende krachten in, zal de spanning van de tragedie des te machtiger zijn waar de held streeft naar 'n zaak die geluk of doem als gevolgen | |
[pagina 58]
| |
aan zich ketent. De mens dus gezien als et machtige wezen dat met z'n vrije wil staat gericht naar de godheid, z'n eigen lot bewerkend. Dit tijdelik leven, zwaargaand van de eeuwigheid, is et toneel van de Grieken en Shakespeare. Sindsdien is et niet dan benaderd. De man die bij ons sinds Vondel et eerste 'n worp doet naar deze tragedie, is Feber. Twee figuren: Holofernes en David, in de stormvaart van et leven naar de eeuwigheid; beiden met hun wulpsheidhartstocht. Machtige heroën, uitrijzend boven hun volken, voor ieder zichtbaar, maar in innerlike konstruktie gelijk aan ieder mens; voorbeelden waar we angstig naar staren nu wij hun levenslot zich star voltrekken zien: de zich voortstuwende stroom der daden uit de drift. Over alles donkert dreigend de eeuwigheidsgedachte, maar nergens optredend als 'n deus ex machina, et kunst-en-vliegwerk-middeltje om er 'n eind aan te krijgen; wat God inwerkt in et wereldgebeuren gaat langs de vrije wil der mens, die weigeren kan en meewerken.Ga naar voetnoot1)
◽ ◽ ◽ Holofernes verscheen in Van Onzen Tijd, 14e jaargang. In dit drama lijken saamgevaren alle krachten, natuurlike en bovennatuurlike, waarover heidendom en Jodendom in 't Oude Verbond te beschikken hadden. Het wordt overkoepeld door de geweldige godsgedachten: de God der Joden waarmee de God der heidenen, Holofernes, zich gaat meten in verdoemelike trots. 'n Geweldige symmetrie deelt deze tragedie. Zowel toneelmatig als psychies staat in 't middelpunt: et door God verkoren volk dat door Hem getuchtigd wordt in z'n uiterst vege, benarde pozitie; et eerste bedrijf wordt nog overstraald door et uiterlik zegepralend heidendom, waar toch reeds over aan duisteren de schaduwen der goddelike wraak; in et derde voltrekt zich et wraakgericht over et bacchantiese heidenvolk. Et eerste bedrijf zet een der bewegende machten met de strijder die zich te pletter zal lopen tegen z'n ideaal, in gevechtspozitie: Holofernes besluit tot de aanval op et Joodse leger. Maar tegen z'n pralende triumfatorstrots donkert et vernederend bericht van iedere komende bode die de geheimzinnige macht meldt van de Joden; dit doet zijn wraakzucht echter slechts te hoger oplaaien, doet trotser hem de God der Joden tarten zich met hem te meten, matelozer zichzelf verheffen als held. Tot hem met razende woede slaat et bericht over 'n wondere oude, Joël, die zijn hand hief en hele kohorten soldaten | |
[pagina 59]
| |
met siddering sloeg. Et noodlot stuwt nader, voorspeld in de gezichten van de heidense ziener. Et twede bedrijf stemt aan met de weeklachten van et Joodse volk in z'n rampspoed, belegerd door Holofernes; reeds dreigt et op te staan tegen de koning, maar Elobachim de hogepriester dwingt et neer in z'n opstandigheid, hun verwijtend hun te schamel godsvertrouwen dat wijkt, nu de nood zijn redding et eerste zou doen verwachten. Als veldheer Jozea de vernietiging van et laatste strijdbaar kohort meedeelt, krampt 's konings moed samen tot et uiterste, tot de moed der wanhoop. Jozea raadt de vlucht en aftocht naar Jeruzalem. Maar daar dringt 'n vrouw door de menigte van et vergaderd volk naar voren tot de troon, door de oude Joël gezonden uit haar driejarige afzondering sints haar weduwschap, om Gods plan te volvoeren. Voel mee et brok heroiek dat nu gestreden wordt in de ziel van deze figuur: et is dáár, voor de ogen van et volk, voor de koning, in de nabijheid van veldheer en priesters, dat de heldin et moment der bewustwording als held ervaart. Zij vraagt stilte om de scheuring harer ziel te kunnen dragen zonder vermorzeld te worden. Dit is geweldig van tragiese pijn: et doorstaan der heldengeboorte. Maar dan ook wéét ze: dat zij de bevrijder zijn zal: de instraling Gods heeft et haar geopenbaard. En wanneer dan ook - derde bedrijf - de avend voor de aanval in 't legerkamp van Holofernes, wiens sombere gestalte niet uit onze verbeelding geweken is, midden onder et bacchanaal, de konfrontatie der twee machten: Holofernes en de Godsgezondene, plaats heeft, is zij de volkomen beheerste tegen wier stalen wil Holofernes te pletter stormt. Et beest Holofernes begeert Judith die de schoonste van allen is en de rijkste dans uitvoert. In razende snelheid stormt de tragedie naar z'n einde: boden brengen de overrompeling van et legerkamp door de Joden; - en als Judith met Holofernes zich in diens kamer terugtrekken, verschijnen na enige ogenblikken de bevelvoerders der Joden op de drempel; maar Judith treedt uit met Holofernes' afgehouwen hoofd. De omkeer in 'n heldenlot - rekenden de Grieken de korte samenvatting van et begrip ‘tragedie’. Holofernes' katastrofale ondergang is et beginsel van dit treurspel. In de strijd met de macht waartegen hij et zwaard opnam, wordt hij vernietigd. Hij waant zich de heldenvorst, de uitverkorene Assurs, de onverwinlike voltrekker van Baäls goddelike plannen; hij is et tiepe van de held, de duivelheld in de orde van Satan. 't Demoniese is in hem mateloos volgroeid: z'n voluptueuze tumulten tuimelen in fantastiese orgieën door z'n leven; hij is et cochon splendide, de zwaar- | |
[pagina 60]
| |
zwoegende wellust die in alles et beest zoekt om er dan triumfant z'n begeerten op los te vieren; hij is ook de wellustige naar de geest die alles aanrandt om et te vernietigen, en 'n volk te min vindt om konsekwent 'n god uit te dagen de strijd tegen hem te strijden; hij is de mateloos-hoogmoedige in zinnen en geest, de overwonnene door z'n begeerten, door z'n zinnen. Zijn sombere wraakgestalte beheerst et geheel, tot zijn botsing komt met de uitvoerder van et goddelik gericht Judith, de mulier fortis. De grote figuur die in zich de worsteling doormaakt tussen goed en kwaad, en volbewust, uit vrijmachtige zelfbeschikking onder Gods genade, et goede kiest. Zij maakt dat door in de geweldige verscheurdheid aller krachten, in de titaniese opstand van de zinnen tegen de ziel, van et vlees tegen de geest, van de lagere begeerten tegen de hoogste wil. Zij offert alles aan et ene, et allerhoogste. Zij is, als geen held, mogelik zonder bewustheid. Judith weet zich de verrukkelik schone; veldheer Achior roemt haar stervend z'n hoogste heil; zij kent de magiese bekoring van haar lichaam met z'n rijp-volgroeide pracht. Zal zij de schoonheid van dat lichaam kunnen aanwenden om er door te lokken en te boeien Holofernes' wulpsheid, zonder zelf te zondigen? 'n Mens is zij - en zal ze de verleiding kunnen doorstaan als zij alléén is met hem die zij hoort roemen de held, de gezant van de allerhoogste Baäl? God wil et - Judith heeft de heldengeboorte doorstaan; en na de daverende botsing der zielekrachten tegen de weerschallende bergwanden van haar ziel, zinkt de rust: haar sterke ziel, gesterkt in drie jaar eenzaamheid, weet zij de beheerser van haar zinnen, zoals 'n pantservuist et paard neerdwingt in z'n wilsgreep. Al de zinnepracht van haar lichaam zal zij lokkend laten openbloeien om Holofernes, Jehova's vijand, voor eeuwig te bedwelmen; maar zelf zal zij rijzen uit, hoog boven zichzelf, boven haar eigen menselike zwakheid en begeerlikheid, boven eigen zondigheid. In de eenzaamheid met Holofernes zal zij triumfator zijn. Werkelik is Feber's Judith 'n sterke vrouw, één van de zeer grote figuren die de Nederlandse dramatiek voortbracht: de komplete, harmoniese mens, de held, de heilige, et machtig werktuig in Gods hand ter verdelging Zijner vijanden. Judith is de schone vrouw, niet alleen lichamelik, maar meer en beter, hoger en heiliger, de schone ziel. Judith is de syntese, de ideale vrouw, de herschepping zover mogelik van Eva-voor-haar-val; zoals in Holofernes zijn saamgevloeid alle demoniteiten, en hij te pletter loopt tegen haar. De waarachtige held verwint de gewaande. En zoals Holofernes roemt in zichzelf, roemt Judith in Jehova; Holofernes is de hoogmoedige, Judith de demoedige. Judith's blik is koel, maar daarachter gloeit en vlamt de vervoerende | |
[pagina 61]
| |
stroom der Godsgedachten; Holofernes' blik zwelgt in der zinnenweelde, maar daarachter is et koud en kil van ziel, de ziel die terugdeinsde na haar slag met de zinnen. Judith's gestalte is van hiëratiese statigheid - en zij verwint door haar gestalte de zwakheid van haar volk; Holofernes viert feest op z'n rustbanken, en beheerst slechts door zwaard en galg z'n onderdanen.
◽ ◽ ◽
Heeft Feber, reikend naar zijn ontzaglike konsepsie, 'n treurspel weten te scheppen dat als 'n monument uitrijst boven dergelike pogingen? Er is geen twijfel aan. Feber's spelen met de Judas van Verschaeve zijn de zeer belangrijke bijbeldrama's in de Nederlandse literatuur. Niet geheel geslaagd lijkt 't eerste bedrijf, voornamelik Holofernes' ietwat kinderlik en kinderachtig gesnoef op z'n grootheid, 't anderen afdwingen van 'n komplimentje, geven wat àl te geforseerd des schrijvers eigen geesteshouding tegenover deze pretendent naar de heldengrootheid weer. Hier was de schrijver niet geheel bij machte de figuur buiten zichzelf te zetten, vermocht ie niet zich geheel in te leven in anderen om ze van hun ziel uit, te tekenen. 'n Schrijver ook wiens proza zo zwaar geladen is dat et vaak knarsend vastloopt in z'n gewrongen konstruksies, diende scherp te waken tegen iedere ongeziene verbeelding, of ook maar matte vizie. Iemand die Holofernes kan laten zeggen, als Judith bij hem is: ‘Astarte zelf komt haren held begroeten. Astarte zal haren held ontvangen. Daarbuiten sterven zij aan de kruisen; in den nacht laait het brandend land; hierbinnen schallen Assurs lust en lach; hierbinnen zullen wij eenzaam zijn, alléén, de held en de godin’, zo'n passus waar Feber al iets voorvoelen laat van de felle bliksemende openscheuring van hevig levende werelden die et ekspressionisme ons leert zien, is niet verantwoord met 'n uitroep als: ‘De goden zijn neergestort; de goddelike lichten zijn verbleekt in de hemelen; de goden verschemerden’, waardoor ons onmogelik de overweldigende ondergang van verrotte grootheid i.c. goden, levend voor de geest komt staan; zowel de dubbele herhaling, aan weerskanten van 'n ander gezichtsbeeld, als wel de dubbele verbeeldingsvoorstelling die de lezer zich te vormen heeft van die goden (overigens geen formidabele karakterizeringen van 'n God), werken 'n felle vizie niet in de hand. Dit treurspel is een trachten naar iets zeer groots, en 'n grotendeels bereiken. Z'n grote kracht ligt: in de geestelike konsepsie van et geheel; de felle dramatiese bewogenheid waarmee et naar et einde stuwt | |
[pagina 62]
| |
en pas op 't allerlaatste toppunt de kataklystiese ineenstorting brengt; de greep naar 'n brok werkelik leven zonder enerzijds ontkenning of wegmoffeling van de zonde en anderzijds brute voorstelling ervan. Als zwakke kanten staan daarnaast gedeeltelik et eerste bedrijf, en 'n niet altijd intens genoege verwoording van de innerlike bedoeling en bewogenheid.
◽ ◽ ◽
De waarde van Feber's Holofernes springt nog meer in 't oog, wanneer we dit spel leggen naast twee andere over 't zelfde onderwerp, nl. Friedrich Hebbel's en Herman van den Eerenbeemt's Judith. In zijn reeds van 1840 daterend spel, geeft Hebbel als Holofernes 'n brallend, burgerlik grof doend veldheer met Nietzschiaanse Uebermensch opvattingen; Judith is 'n wonderbaarlik mengsel van Godsbegenadigde en zinnelik-overspannen vrouw. Zij wordt door Holofernes onteerd, is dan heel haar Godszending vergeten om op te vlammen van wraakzucht tegen Holofernes; haar moord is de koeling van persoonlike wraakzucht. En tussen ontering en moord, heeft ze tijd haar dienstmaagd 'n uitvoerig eksposé te geven van et gebeurde, en haar histeriese teorieën over maagdelikheid, waar de wellust door gloeit, uit te werken tot 'n overigens weinig verantwoord systeem. Staande naast et zo ‘hoogdravende’ spel van Feber, valt Hebbel's werk op door z'n vrij ordinaire grofheid èn om de geesteshouding der personen èn om de uitbeelding. Van 'n werkelike wraak Gods, waarvan Judith et werktuig zijn zou, wordt ons in dit spel niets bijgebracht; 't is 't burgerlik spel van 'n onteerde vrouw; we horen hierin zelfs niets van de dreuning der menselike daad tegen et klankbord der eeuwigheid. Over Herman van den Eerenbeemt's Judith - ‘heldenspel’ nog wel - kunnen we nog gauwer heen; dit spel is van 'n retories brallende kinderlikheid; telkens uiteengerukt door niets ter zake doende monologen en dialogiese monologen die niets met et gegeven hebben uitstaan (de oneindige reeksen koren; de Holofernes-Midapsis-scène enzovoort), is et van 'n ontstellende onbetekenendheid wat betreft dramatiese verwerking der stof. Vergeefs zoekt men ergens naar de strakke stand van wezenlik belangrijke zielen die elkaar naderen, raken, afstoten. De hele kouwe beweging wordt bedolven onder 'n stortvloed van gemeenplaatsen, uitgebreide vergelijkingen, enzovoort. Noch Hebbel noch v.d. Eerenbeemt hebben hun spel weten te heffen tot de hoge geestesfeer van Feber's drama dat met zo fel dramatiese stijging naar et rampspoedig einde stuwt.
(Slot volgt) GERARD KNUVELDER |
|