‘Dit is de abt van 't Sint-Jans-klooster, zei Rafael, 'n vriend van de kasteelheer: benijd de priester niet, Anselm. Kom, laten we voortgaan: als 't avond is, keeren we weer.’
Ze gingen nu voorbij 't bloemrijk witte huis van de pachter; die had ze zien staan voor de gesloten poort van 't ijzerhek en zei: ‘Wouen de heeren soms binnen? Dat zal niet gaan’; zei de pachter, en trok traag de donkere stalling in.
‘De oude priester is er niet op voorbereid, zei Rafael strak voor zich uit, het is 'n zachtaardig man, die van de zonde altijd schuw was en zelden bekoord werd: hij behoefde ook nooit de waarheid voor anderen te getuigen, want de anderen bekenden haar liefdevol, en beleden haar in woord en daad; voor elke beslissing had hij 'n ruime tijd tot overdenking; hij kon z'n dagen overzien, en hij beleefde geen voorval onverwacht; hij deed z'n arbeid trouw en tijdig, als 't uurwerk in de kloostertoren: hij kent geen diepte noch top in z'n gemoed: 't is rimpelloos als 't watertje achter de kloostermuur. Gij moet er aan denken, Jezus, bad Rafael, alsof hij schreide, hij is er niet goed op voorbereid.’
Anselm liep zwijgend naast hem voort.
◽ ◽ ◽
Nu was zoo juist de blonde kasteel-dochter Gonda, met vlugge tred gegaan naar de oude priester: en ze bleef staan nabij de uitgebloeide struik jasmijn, die al reeds kleine onooglijke vruchtjes droeg.
Gonda was rein en schoon: ze was volkomen zeker van haar zelve.
‘Vergeef 't me, heer abt, zoo sprak ze beslist, dat ik u 'n oogenblik stoor.’
Ze ging toen eerbiedig ter zij van de oude man: ‘Sinds moeder dood is, verbloeit hier de vreugde, vader, het is 'n lange uitvaart.’
‘Ik heb 't bemerkt, lief kind, ik heb 't sinds lang bemerkt. Je moeder was 'n sterke, blije vrouw.’
't Meisje scheen weinig te letten op wat de man tot haar zei: ze sprak met koele nadruk: ‘m'n vader draagt 'n zwaar verdriet om haar dood, zoo dacht ik, hij is schuw en stil, en leeft in 't bijzijn van haar herinnering 't liefst alleen op z'n donker vertrek.’
‘Hij leed er veel onder, lief kind: 't is erge smart, die bij weinig woorden geschiedt en in stilte, lief kind.’
‘Maar ook de zonde, vader.’
‘De zonde, Gonda?’
‘Het is 'n schrikkelijk geheim, vader: hebt ge de moed om 't te hooren?’
‘Wat kan 'n oud man eigenlijk nog verbazen,’ zei hij rustig.
‘Ik hoop 't vader.’