De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen(ca. 1785)–Anoniem De rhynsburger leister– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zang. Stem: ô! Droevig Ongeval. 1. MYn Ziel, vol Ongeduld, Klaagd staadig zonder schuld: Van dat Auroor haar blonde Vlegten huld Tot Phebus Loop in 't Westen is vervuld. De vaale Nagt geeft my nooit Rust. Myn droeve Ziel, te wel zyn Lot bewust, Betreurd vergeefs de snoodste Ontrouwigheid Van haar, dien ik myn Min had toe-geweid. 2. Wie had dat ooit gedagt! Wie had dat ooit verwagt! Had zy, gelyk zy nu doed, my veragt, Of nooit geluisterd na myn Minne-Klagt; My niet betuigd haar Weeder-Min, [pagina 62] [p. 62] Beloofd te blyven myne Ziels-Vriendin, Niet duizendmaal my toe-gezeid haar Hert, Zoude ik dan wel zoo Klaagen van die smert. 3. Wanneer ik van haar ging En Kus op Kus ontfing, (Helaas! van waar komt die Verandering,) Ach! zei zy: Ach! myn waardige Eedeling, Dit Scheiden staat my veel te duer, Indien de Zee verkoeld u Minne-Vuer. Blyf dog getrouw, myn Minnaar, waar ge ook zyt En weest gerust op myn Standvastigheid. 4. Wat heb ik, als den Nood My dreigde een wisze Dood, Daar ik myn Graf als af-mat langs het Lood, Of, dryvend lag in Thetis zagte Schoot, Myn troost gevonden in myn' Min, Op Hoop dat zy, gelyk myn' Ziels-Vriendin, My zou vergeeten doen al het Gevaar, Met my zoo lief te omhelzen, als ik haar. 5. Maar haar Standvastigheid, [pagina 63] [p. 63] Zoo duer my toe-gezeid, Is, als de Wind, vervloogen in dien Tyd. Ik heb myn Reis volbragt en af-geleid. Naauw lag nog 't Anker in de Grond, By 't Ligten van den naaste Morgenstond Bevond ik my reeds daar ik Afscheid nam; Zoo dreef myn Liefde my naar Amsterdam. 6. ô! Hemel, zoude ooit Pyn Wel grooter konnen zyn; Die zoo Standvastig weezen zou aan myn, Ontfangd my koel, met geen de minste schyn Van Liefde of Toegeneegenheid, Terwyl zy zelf my als stil-zwygend zeid Door haar Gezigt, Ik Haat u nu vry meêr Dan ik u ooit Beminnen kon wel eer. 7. Trouwlooze, vaar vry voort, Ik gaâ haast weêr na Boord; Verbreekt gy nu zoo schandelyk u Woord, 't Brengd u misschien nog wrange Vrugten voort. Het Hart-verteerend Na-Berouw Kan u nog kwellen, zoo 't my waarlyk zou. Gy zyt dat niet verzeekerd voor het Graf. Ik wensch u groot Berouw, maar kleine Straf. Vorige Volgende