| |
| |
| |
Erik Lindner
Den Haag Den Haag Twee
‘Jij kan maar beter niet meer in Den Haag terugkomen,’ zei Alex me en het was niet Alex van The Gang maar het was de West-Vlaamse Alex uit Oostende met het helblauw van de zee in zijn ogen. Hij was een van de buitenlandse kunstenaars die door Stroom hcbk werd uitgenodigd een expositie te maken en is blijven plakken. Stroom is het Haags Centrum voor de Beeldende kunsten, je kreeg een atelier en een woning en ruimte in een galerie, en veel van die mensen hadden nog niet buiten hun eigen land of stad geëxposeerd. Je had Christophe uit Frankrijk en Sabrina uit Duitsland en Alex uit België. Het was alsof ik na dertig jaar Den Haag uit werd gedreven door hen die er net kwamen. Mijn vader had het altijd over het vreemdelingenlegioen, daarmee bedoelde hij de topfunctionarissen die aan de Oostduinlaan in het Shell-gebouw werkten, de medewerkers van instituten en ambassades, ze woonden allemaal op stand in het Benoordenhout en mijn vader is uit het Bezuidenhout en dat is een wereld van verschil.
Alex bedoelde het hoogstwaarschijnlijk goed en toch voelt het raar, een vreemdeling die je zegt dat je in de stad waar je geboren bent en waar je ouders geboren zijn en waar je familie woont beter je neus niet meer kan laten zien. Den Haag Den Haag, this town ain't big enough for the both of us, hoe bont heb ik het gemaakt, dat is het verhaal dat ik je wil vertellen. Als alles te veel wordt of de grond te heet onder de voeten moet je je in een keukenkastje verschuilen of ergens in de kelder en net doen alsof je er niet bent en als je eenmaal elders een bestaan hebt opgebouwd en publiceert en vertaald bent dan denken ze in Den Haag dat je nog steeds ergens in zo'n keukenkastje woont en je schuilhoudt. Zo is Den Haag, als je niet in dit
| |
| |
of dat café komt of op een opening van een clandestiene expositie in een huiskamer waar maar een paar mensen het adres van weten, georganiseerd door Tony Macaroni die er met de hele Maldororboel vandoor ging, dan besta je niet. Je mag dan wel bij de Bij uitgeven of voor De Groene schrijven of in Le Monde en de Süddeutsche Zeitung publiceren maar dat zegt allemaal geen fuck want dat is Den Haag niet en dan bestaat het gewoon ook niet. Het is zelfs allemaal maar onzin. Ik bedoel, je moet vooral niet denken dat ik er niet van houd, dat Haagse, ik ben er helemaal gek op en ik ken eigenlijk ook helemaal niet anders - was dat niet een wezen uit de film De smaak van water die in een keukenkastje woonde? - ik hou er in het diepst van mijn wezen van net zoals ik het verwerpelijk vind dat domme lokale dat kokette dwepen met de zelfkant, dat lamlendige, dat indolente en introverte, die stomme zelfgenoegzaamheid.
Alex dus en niet Alex de leider van The Gang die nog wel eens door de Repelaerstraat fietst in een gebreide slobbertrui en al helemaal niet meer in zwart leer en met zeep in zijn haar, die ook nooit je even aan zou kijken o jij bent een van die jongens die ik vroeger in elkaar ragde en die nu zijn schrijfhand niet normaal kan gebruiken, die langs fietst alsof er nooit iets is gebeurd. Niet die Alex, maar die andere. Iedereen hield van Alex en daar was ook reden toe, het was een lieve jongen. Op een gegeven moment was het pleintje rond de Grote Kerk af er waren allemaal nieuwe afgevlakte keien gelegd en Stroom hcbk kreeg een nette rij sokkels om tijdelijk beelden op te plaatsen. Kunst in de openbare ruimte, zoals zelfportrettenmaker Philippe Akkerman het vol afschuw weet te zeggen. De sokkels waren nog niet opgeleverd of daar ging Alex 's nachts op pad met een lasapparaat en een enorme springveer en een grote bokshandschoen en hij lastte die springveer op een van die sokkels en boven op die springveer bevestigde hij die bokshandschoen. De hele Haagse penoze die zo graag wilde matten om kwart over negen op donderdagavond als de koopavond voorbij was en de winkels sloten, al die eikels in die glimmende groene jassen die konden zich uitleven op die bokshandschoen. Kijk dat is nou eens kunst en ook nog eens functioneel. Alex dus, want Stroom had wel door wie het had ge- | |
| |
daan, werd meteen ontboden op het kantoor en kreeg een kopje koffie en een fijn therapeutisch gesprek, nee ze waren heus niet boos ze wilden gewoon weten wat hij met het statement had bedoeld, was het een kritiek, stelde hij er iets mee aan de kaak, moesten ze soms iets anders doen. Alex wilde altijd dialoog, daarom vond geloof ik iedereen hem zo lief. Op een muur in een of andere stad in de Bijbelbelt plaatste hij de tekst ‘Help me om jou te zien’, in neonletters die aan en uit springen. Je krijgt er soms de kriebels van maar dat krijg
ik vaak zoals je weet als kunstenaars tekst gebruiken, je voelt je dan toch ergens in het kruis getast, maar goed iedereen doet wat met taal, ook als ze het beter kunnen laten. Alex had een ongelooflijk wijze en slimme vriendin, een echte intellectueel. Ze was samen met Maarten die boven me woonde in het Lamgroen naar Brazilië geweest, samen met twee Zwitsers die er een dialoog begonnen tussen straatkinderen en politici, en die Duitse was zo'n beetje van haar kunst af. Ze noemde het nog wel kunst, maar begon projecten met Duitsers die pal na de oorlog in Nederland hadden gewoond om bijgevoed te worden en hun herinneringen eraan, interviews, en de artefacten van die tijd waren fysieke herinneringen, objecten, die werden kunstwerken. Ze begon in sloopwoningen in Transvaal tijdelijke expositieruimtes te organiseren. Alex was in wezen een eenvoudige jongen en als hij eindelijk zijn vriendin weer eens zag en die intellectuele gesprekken begon te voeren, wilde hij ook wel eens wat anders, dat snap je. Op een gegeven moment had hij zijn buurvrouw bezwangerd en ze lieten het niet weghalen en hij moest als de sodemieter geld verdienen, liefst met zijn handen, begon een schildersbedrijf en later ook nog een of ander esoterisch adviesbureau en kon zelf ook maar beter Den Haag uit.
Den Haag wat ben je traag. Den Haag is een oud dametje met lippenstift naast haar mond die een grijzig hondje uitlaat in een verlaten straat en het schemert en ze is zo'n beetje aan het mompelen en aan het vloeken tegen dat hondje dat ooit wit is geweest en dat aan een veel te korte hondenriem naast haar loopt, een riempje waarop het dametje allemaal parelmoeren knoopjes heeft genaaid en waar ze telkens aan trekt als het ergens aan wil ruiken of net als het wil
| |
| |
plassen. Den Haag is precies zo'n dametje dat de hele tijd mompelt tegen haar hondje en als je langsloopt en haar passeert dan wordt ze een beetje zenuwachtig en begint nog drie keer zo hard tegen het beest te foeteren. Ik heb dat dametje van mijn vriendin Anne-Marie en die kon het weten want die komt ook uit Den Haag en die wist vast en zeker dat ze later ook zo'n dametje zou worden, een oude vrijster. Ze heeft het niet kunnen meemaken want ze trouwde een Hongaar en ging naar Amsterdam en kreeg een knappe zoon mee die nog geen puber was of Anne-Marie kreeg galblaaskanker en op het eind piste ze cola en stierf. Pisti heette haar man, zoals ze alle Hongaren die Istvan heten noemen, en hij kon mooi trompet spelen en heel goed klagen, waar Hongaren goed in zijn, en hij had er reden voor. Ik weet het je vraagt je nu af wat heb je nu aan al die zotte verhalen en ik heb je ook nog niet verteld over Ondine Wasmachine en Jan de Weerd van de band Niet-Reëel Aanbod en de hit ‘Ik ben geen reclamezuil’, over Hansje Boogmans die op het kerkorgel van Wateringen de punkklassieker ‘haai pippi langkous die doet haar eigen zin’ speelde en daarna drieënveertig dia's van zijn vader liet zien, over mijn Hongaarse vrouw Pètra die uit Transsylvanië kwam en die als ik met haar vree op een Chinese leek. Over mijn vader die altijd een geeltje op de schoorsteenmantel legde zodat ik boodschappen kon doen of iets kon kopen en me mijn gang liet gaan.
Den Haag Den Haag ik zou er geen voetstap meer kunnen zetten, dat zegt Alex me. Bestijg nooit de Thalys zonder een valies vol met dromen parafraseerde Arjan Peters een of andere dichter, en verdomd op een gegeven moment nam ik de Thalys naar Den Haag, liep naar de Kamer van Koophandel naast het Provinciehuis, schreef me uit als secretaris van stichting Maldoror en liep terug naar het station. Bij een ambassade op het Voorhout was een demonstratie, ik zag ingegooide ruiten. Achter het Provinciehuis wist ik m'n oude school, het Haags Montessori Lyceum, het hml en daarachter het huis van mijn grootmoeder. En het voelde als een magneet, ik wilde mijn geboortehuis terug, of niet mijn geboortehuis want ik kom uit Mariahoeve en kwam pas op mijn vierde bij haar, maar wel dat statige oude huis in de Dedelstraat. Ik wilde erheen, maar
| |
| |
knapte pal tegen de magneet in de band en liep terug naar dat station, carry home, I have returned, through so many highways, de Thalys in. ‘hml, hml, voor jullie is het allemaal maar kinderspel,’ brieste Arf door een microfoon in de Blauwe Aanslag, waarschijnlijk had hij een ex-vriendinnetje van bij ons op school en was hij kwaad. Punk was in ieder geval voor Arf geen kinderspel, hij kwam uit Groningen gelift, had er in hooibergen geslapen. Crass was ook geen echte punk volgens hem, dat waren intellectuelen die appels aten en filtersigaretten rookten en dachten daarmee anarchist te worden maar zo eenvoudig was het niet. Arf had natuurlijk ergens wel gelijk, die neopunks uit de E-klas van bij ons op school die met zijn allen in kleermakerszit op de dansvloer van het Paard van Troje gingen zitten, allemaal rijke ouders, dat was natuurlijk niet the real thing. Maar wat punk dan wel is, daar kan je beter je mond over houden. Tony boekte een Hongaarse band in Iets Vrijers, dat was vroeger Nastasta, een gekraakte disco inderdaad naast Asta, daar is nog sloten geld mee verdiend, reken maar uit een discotheek zonder huur, en die lui hebben daar De Zwarte Ruiter van gekocht. ‘Jezus Maria Palinkar,’ riep Tony de hele tijd toen de band naar Nederland zou komen. Bedoeling was wel dat hij voor barpersoneel zorgde, de mensen van Iets Vrijers deden niet mee. Ik had er plezier in drie klanten tegelijk te helpen, de ijskast openen, flesjes ontkurken, wisselgeld tellen. Ik hou eigenlijk heel erg van werken, zoals jij ook wel weet. In de loop van de avond kreeg ik schwung of noem het adrenaline, ik douwde met mijn heup Tony de koelkast in, de anderen hadden zoiets ga jij lekker alleen verder als je je zo uitslooft. Op dat moment kwam mijn zus met Royal en Sefa binnen, twee kleerkasten van Ghanezen die nog door onze familie een verblijfsvergunning hebben gekregen en die hun handen voor
je in het vuur steken. Ik zag ze dansen op de Clash en vond dat een maf gezicht, twee grote zwarte mannen die staan te springen en zei vanachter de bar tegen mijn zus dat ik het mooi vond, Afrikanen dansend op punkmuziek. Meteen kwam er een vuist van tussen de mensen aan de bar naar mijn kaak, hij greep me bij mijn kraag en trok me over de bar, grapjes maken over punk dat ging niet, punk, ik wist niet wat dat was. Tony was meteen ner- | |
| |
gens te bekennen, dat snap je, en de mensen van Iets Vrijers vonden het mijn probleem. Ik moest dus een bar bedienen waaraan een of andere skinhead met een spin in de nek getatoeëerd stond die me in elkaar wilde slaan zo gauw ik erachter vandaan kwam, met allemaal mensen die dansten en mijn zus die net met haar twee kleerkasten vertrok. Je zou de skinhead natuurlijk gelijk kunnen geven, punk, wat weet ik daar van, ik ben net van erna maar ja dit is Den Haag en daar gebeurt alles zoals bekend eeuwen te laat. Natuurlijk weet ik van Tony die wel van Crass hield dat The Clash fout was, dat ze veel te goed konden spelen ook en dat was verdacht en dat maakte ze demagogen. The Clash waren dertigers die tegen twintigers riepen dat ze stenen moesten gooien naar de politie, A white riot, I wanna riot, a riot of my own, een beetje zoals Harry Mulisch in de jaren zestig in een witte Mercedes rond het Leidseplein reed en een duim uitstak naar de provo's, jongens, jullie zijn goed bezig. Ik stond dus achter die bar en die skinhead was zo vals als wat en had het op me gemunt en op een gegeven moment verdween ik achter een zuil en was hij me kwijt en toen hij naar de bar liep had ik de trap al onder mijn voeten en was weg.
Maar dat is niet waarom ik uit Den Haag weg ben, zo simpel is het niet, dat is ook niet waarom Alex helemaal naar Parijs kwam om me te zeggen weg te blijven. Er is altijd een meisje in het spel, dat heb je nodig in een verhaal, wil iets je in die mate aangrijpen dat het misgaat dan moet er een meisje zijn. Voor het meisje Mo moest er iemand zijn waar ze 's nachts heen kon als ze het niet meer uithield, iemand bij wie ze weg moest kunnen kruipen en daar kwam toch weer het een en ander van. Er moest iemand zijn die die hele tas met de papieren van het proces bewaarde. En die dat niet op eigen houtje zou gaan lezen, ook al zou ze maandenlang wegblijven.
‘Zij een beatstad dan wij ook een beatstad’ was de titel van het artikel. De mensen van Iets Vrijers hadden een cd uitgegeven van vijfentwintig Haagse bands om te laten zien dat het er in de jaren tachtig of nee het was inmiddels negentig net zo aan toe ging als in de Haagse gouden jaren zestig. Maar ze waren niet zo goed allemaal en de scene was mat en totaal niet levendig, alleen Hallo Venray wist
| |
| |
een publiek nog in vervoering te krijgen. Ik schreef dat op in maandblad Konfrontatie en smeekte de songtekstschrijvers (‘I am dreaming in my sleep. / My dreams are imaginations’) of ze alsjeblieft een loi-cursus tekstschrijven wilden gaan volgen. Nu bestaan vijfentwintig bands uit heel veel muzikanten en zo groot is Den Haag niet, al zal je net zien dat de vegetarische drummer bij de ene band de zanger (‘kep kippe geslacht kep kippe geslacht kep kippe geslacht’) is van de andere band. Ook dat geeft niet want die jongens, want het zijn altijd jongens, zijn dan wel gehumeurd maar durven nog niets te doen als ze naast je zitten. Het probleem is dat ze altijd vriendinnen hebben, die muzikanten, de meeste dan, kippen geslacht of niet. En vriendinnen willen nooit dat je iets negatiefs schrijft over hun vriendje. Ook niet als ze ook nog eens in Iets Vrijers werken waar jij nog een skinhead met spin in zijn nek op je nek kreeg. Je had het natuurlijk kunnen uitrekenen, van tevoren, als je een beetje slim bent. Maar o nee, ook dat is niet de reden.
Op een dag waren we op het strand en Royal die die dag bij Bokma in Zoetermeer had gewerkt had een fles Bols mee, die hij had ingegraven in het zand, en er stond een picknickmand, en Royal en Sefa speelden kaart, een Ghanees spel dat vlot gespeeld moet worden zoals mijn vader het nog in zijn rubriek schreef, en we renden naar de zee en weer terug en mijn moeder was er en mijn zus ook en na afloop kleedden we ons aan bij het prikkeldraad en omhelsden elkaar en de jongens gingen op de fiets weg en de dames ook en ik stapte in lijn twaalf op het Markenseplein bij Duindorp, wat de mooiste plek op aarde is, een lus van de tramlijn gaat rond het plein en in het midden zijn volkstuintjes, boven de duintoppen zie je scheepsmasten, de duinen nabij zijn nog ruig, de tram heeft op het plein een begin-of eindpunt zonder remise, er staat een kleine snackkar en de jongens zwaaien op hun fietsen en de tram begint te rijden en terwijl ik als enige in de tram zit ergens achterin mompelt bij iedere halte de bestuurder de naam van die halte, eigenlijk tegen mij alleen, al heeft hij dat waarschijnlijk niet door, pas bij het Juliana Kinderziekenhuis stappen andere passagiers in. Het is mijn tijdelijke familie, de twee Ghanese jongens, of nee Sefa was Ghanees en Royal Nigeriaans, en
| |
| |
ze zouden alles voor me doen, ook naar Iets Vrijers gingen we voortaan met zijn drieën en ze weken niet van mijn zijde, of ik nu wilde dansen of wat drinken of naar de plee ging, de skinhead dacht zijn kans te zien maar droop af bij het zien van die kleerkasten. Ze waren broers al waren ze formeel zwager en stiefvader, en we wisten allemaal wel ergens dat ze snel hun verblijfsvergunningen kregen en paspoorten, dat mijn moeder en mijn zus weer andere mannen leuk zouden vinden. En het riep de vraag op wat is een vreemdeling, wat is een familie, wat betekent het ergens toe te behoren daar op het strand bij Duindorp, waarom moet ik nog zeggen ik kom uit Den Haag, ik ben hier geboren, wil ik dat nog wel, wat betekent dat dan eigenlijk, ik woon hier. Mijn zus deed onderzoek naar Duindorp, die Haagse wijk in het duin verscholen naast Scheveningen. Duindorp is een arbeiderswijk maar opvallend blank. Ze kwam erachter dat er geknoeid werd met woningtoewijzingen, er was een zogeheten white power movement die zorgde dat Duindorp blank bleef, volgens wie alle wijken aan lijn twaalf vanaf de Stationsbuurt, de Schilderswijk, de straten rond de Haagse markt, Transvaal en het Valkenboskwartier gevallen waren aan de buitenlanders. En zij zelf bleven verscholen achter de sjieke wijk rond het kinderziekenhuis, de laatste staande dominosteen, zij zouden koste wat kost blank blijven. En daar zaten wij pal naast op het strand kaart te spelen en stonden ons om te kleden bij het prikkeldraad aan de duinrand. Het is nog redelijk goed in de pers gekomen dat onderzoek en daarna kreeg mijn zus een grote kluif, een volgend onderzoek bij de Haagse politie naar gelijke behandeling van agenten en gearresteerden. Daar is ze snel vanaf gehaald, de baas van Bureau Discriminatiezaken was een pvda'er net als de korpschef Haaglanden, en die lui dekken elkaar bij het leven, zoals bekend. En mijn zus die ook niet de makkelijkste is, was haar baan
kwijt.
Den Haag Den Haag wat ben je traag, Den Haag mijn maag. Tegenover mijn huis was de Duinwaterleiding en in het kraakpand ernaast ging Arjan Peters op bezoek. Mooie bedoening, zei de taxichauffeur die hem afzette. Peters zag er een jongen met een dik boek in een versleten leunstoel en ging de kunst bekijken, iets met ver- | |
| |
brand piepschuim of zo. Daarna liep hij nog even heel Haags met zijn armen op de rug gevouwen door de Prinsessentuin naast Paleis Noordeinde. Ik las het in de krant in mijn leunstoel en keek door het raam naar de galerie aan de overkant en naar het water van de Houtzagerssingel waar de huls van een televisiescherm in lag waarop een fuut op een hoek ging zitten die heel hard fuut riep. Het scherm dobberde heen en weer maar bleef altijd op de hoogte van mijn huis, het was net alsof er geen stroming in de Haagse Beek zat. Later zwommen de Canadese zwanen voorbij. Het meisje Mo kwam wel eens daar aan de overkant en had de sleutel van mijn huis, ook al wilde ze geen relatie, want wat is dat nou een relatie, met de bakker heb ik ook een relatie. Achter het huis stond het zwembad met de glazen pui en de supermarkt met het fotokopieerapparaat waarvan de schuifdeur telkens openschoot als je er een papier op legde en Bar Ernst waar de vriendin van de uitbater danste in het multicolore van de lampen.
‘Jij kan er beter niet naar terug gaan.’ Als je eenmaal weg bent moet je verder, steeds blijven reizen, don't look back, don't go back. Misschien wist Alex helemaal niet van de tas met het dossier van de vader dat ik op een nacht opende en begon te lezen en het meisje Mo dat toen ik dat vertelde begon te rennen en als een gek doorrende en nooit meer zou stoppen met rennen, heel Den Haag door, de stad uit zou je denken maar dat kan niet, want ga je vanuit de binnenstad Zuid-West dan kom je helemaal geen stad uit, dan ren je door het Zuiderpark en de eindeloze flatwijken, door de glastuinbouw in de richting van Hoek van Holland, er is geen stad meer maar ook geen land, je kunt eindeloos door blijven rennen en je komt er nooit meer uit. We liepen een kerk binnen in Parijs en we liepen weer naar buiten. Sabrina en ik draaiden ons om en liepen weg. Maar Alex kon dat niet, je mag als West-Vlaming je rug niet keren naar het altaar, onze onverschilligheid deed hem pijn. En toch is het zo simpel, je draait je rug om en bent weg.
|
|