| |
| |
| |
Jamal Ouariachi
Minder niets meer
Zaterdag: wekelijks hoogtepunt in het leven van de kantooruren werkende consument. Er is de troost van een wekker die niet afgaat; er is de zielenlavende overdaad van koopgoot en meubelboulevard; en de nacht broeit van vergetele dans en bronstige dronk.
Het is in dit gistende laboratorium dat wij hem aantreffen, klaar om zichzelf op de proef te stellen.
Nog een eeuwigheid zou hij kunnen verspillen met treurnis en zelfverwijt, of hij zou met een nagelschaartje zijn halsslagader kunnen doorknippen, maar helaas, zo zit hij niet in elkaar.
Hoe dan wel?
‘Optimist’ is een groot woord, laten we het houden op een zekere vastberadenheid om ondanks alles op een zo prettig mogelijke wijze voort te leven, eenvoudigweg omdat de alternatieven zo onaantrekkelijk zijn. Van introspectie moet hij niet zoveel hebben, maar als de omstandigheden daarom vragen - en voorwaar, ze vragen er nu prangender om dan ooit - is hij bereid zijn interne bril op te zetten en het gefermenteerde landschap dat zijn verleden is, te aanschouwen.
Wat is daar te zien? We loeren even mee en ontwaren: een episode van wangedrag. Wat hij heeft aangericht valt niet meer te herstellen, hooguit kan hij pogen lering te trekken uit wat er gebeurd is, hooguit kan hij zichzelf beterschap beloven voor de toekomst. Hetgeen hem bij de vraag brengt: wat ging er mis? Is hij inderdaad de slappeling voor wie iedereen hem nu uitmaakt (achter zijn rug weliswaar, maar hij weet het heus wel)? Loopt hij zijn spreekwoordelijke en letterlijke lul achterna? Of is het iets anders? Hoe is hij haar kwijtgeraakt? Hoe blaft een dronken hond?
| |
| |
Zelfbeheersing, daar hebben we het hier over. Het is zaterdag en uit de pinautomaat om de hoek tapt hij zeshonderd euro. Het is ‘vrij’ geld, een extraatje dat hij ontving, zijn vaste lasten hoeft hij er niet van te betalen, en daarom is het bij uitstek geschikt voor wat hij vandaag van plan is. Dit vrije geld laat zich - zo weet hij uit ervaring - bijzonder makkelijk uitgeven. Er zijn geen remmende consequenties aan verbonden. Of hij het bedrag, geheel of ten dele, gaat uitgeven, zal volledig afhankelijk zijn van zijn zelfbeheersing. Een training dus eigenlijk. Zindelijkheidstraining voor een volwassen man.
In een dvd-winkel aan de Kalverstraat struint hij langs de bakken met uitgestalde titels. Aanbiedingen schreeuwen hem toe, vanaf ronde of stervormige krijsgele prijsstickers: € 5! € 7,50! Special Price! Geen geld! Er zitten genoeg films tussen die hij nog moet zien of graag eens opnieuw zou willen zien en toch valt het hem makkelijk om zich in te houden. ‘Als ik thuis ben, download ik gewoon de torrent’ - voldoende om de kooplust te temmen. Nog steeds met zeshonderd euro in zijn portefeuille verlaat hij de winkel.
(Ontstaansgeschiedenis: wanneer hij in haar gezelschap verkeerde, raakte hij bevangen door een wild soort enthousiasme voor het leven. Kwam dat door haar, zoals hij, de romanticus, wenste te geloven? Of door toevallige omstandigheden, en het ongeoorloofd leggen van een causaal verband tussen haar en zijn enthousiasme, zoals wij, objectieve waarnemers, voorlopig vermoeden? Aansluitend, zo zouden wij kunnen concluderen, vond er een proces van klassieke conditionering plaats: hij hoefde haar maar te zien, of hij begon al te kwijlen. Dit gegeven had hem in een vroeg stadium moeten waarschuwen, maar hij was zich niet voldoende bewust van het gevaar, of hij wenste er juist mee te flirten, met dat gevaar. Wees eerlijk: het was dat laatste. En wat dan nog? In ieder huwelijk fantaseren de echtelieden wel eens over iemand anders.)
Een graadje moeilijker. In een tweedehands boekwinkel weet je nooit wat je tegenkomt. Ze zullen maar net dat ene boek hebben dat niet meer herdrukt wordt en waar je al jarenlang naar op zoek bent. Of dat ene prachtig gebonden en geïllustreerde werkje dat nieuw
| |
| |
peperduur is maar hier voor twee tientjes ‘gebruikt’ maar puntgaaf wordt aangeboden. Nee, het is nog helemaal niet zo makkelijk voor hem om hier tussen de boekenruggetjes door te struinen en hij is maar wát opgelucht als hij op de planken waar zijn favoriete schrijvers huizen, niets tegenkomt wat zijn interesse wekt. Tegelijkertijd is dat jammer, want daardoor wordt zijn wilskracht niet werkelijk op de proef gesteld.
Wilskracht? schamperen wij. Je leest toch niet met je lul? Als je je wilskracht wilt trainen, moet je niet in een boekwinkel zijn. Maar hij gelooft in kleine stapjes en laat zich niet door ons van de wijs brengen.
(Het was iemands verjaardag, gevierd in een Jordanees café waar smerig bier getapt werd [Warsteiner] en de muziek ondraaglijk was [Frans Bauer en aanverwanten]. Ze vluchtten naar een ander café: hij en zij en haar homovriendje. Na sluitingstijd sleepten ze zich kachellam naar een studentendisco in de buurt, waar ze gedrieën obsceen dansten [daggering is de officiële benaming, zo hebben wij ons laten vertellen] en waar hij om god-weet-wat te bewijzen [zijn ruimdenkendheid? zijn homovriendelijkheid?] met het homovriendje aan het zoenen sloeg. Nou, dat kon dus, een heteroman met een homoman. Kon de homoman ook met de heterovrouw zoenen? Ja, dat bleek ook te kunnen. Bleef nog één constellatie over: de getrouwde heteroman met de vrijgezelle heterovrouw. Ook geen probleem, technisch gesproken), en als het daarbij was gebleven, liep hij nu niet met zeshonderd brandende euro's in zijn binnenzak door de Kalverstraat.
Maar, zo leert ons de gedragspsychologie: gedrag, eenmaal beloond, zal frequenter vertoond worden.
Misschien zit verslaving hem in de genen, hij heeft immers ook een zwak voor alcohol en sigaretten, maar daarmee is het proces nog niet verklaard. Een verslaving ontstaat niet ineens maar is een stap voor stap afdalen van een wenteltrap.
(Nog een trede lager: een etentje bij die twee - zij woonde met het homovriendje in één huis. Na de wijn bij het eten, kwam er een grote fles graswodka op tafel. Gedrieën gezeten op haar bed dronken ze
| |
| |
tot het homovriendje in coma lag, waarna niets een vleselijke vereniging nog in de weg stond - behalve de gedachte: dit kan niet, dit mág niet, maar die gedachte bleek even gemakkelijk in coma te brengen als het homovriendje en werd bovendien overstemd door nieuwsgierigheid naar dat onbekende lichaam, nieuwsgierigheid: de oerkracht die zoveel sterker is dan prudentie. De volgende ochtend aten ze op een zonovergoten balkon roerei met stukjes brood en tomaat. Nog steeds: als zij na dat ontbijt definitief afscheid hadden genomen, was alles te overzien geweest.)
Katten, honden en kinderen hebben wel eens de neiging om, als ze in een draad verstrikt raken - laten we zeggen: het klassieke uiteinde van een bolletje wol dat geleidelijk wordt afgewikkeld - niet logischerwijs de stappen te ondernemen om de verstrikking ongedaan te maken, maar juist panisch rondjes te gaan draaien in de verkeerde richting, waardoor zij alleen maar verder verstrikt raken. Met wilskracht heeft dit allemaal weinig meer van doen, ja, de wil zich te bevrijden is er wel, maar de paniekreactie en een gebrek aan koel, rationeel bewustzijn zorgen voor een averechts effect.
Zo ongeveer moeten we ons hem voorstellen, een klein, angstig mannetje dat al rondtollend steeds verder verknoopt raakte, en dat met zijn duizelende hoofd niet meer in staat was de zaken met kalm verstand te bekijken. Had hij dat wel gedaan, dan had hij, knijper van andermans ziel, wellicht een zelfcontroleplan opgesteld, ten minste bestaand uit de volgende elementen: 1) stimuluscontrole: het vermijden van datgene wat de lust opwekt, opdat de ongewenste respons geen kans krijgt; 2) responspreventie, wat zoveel wil zeggen als een goed uitgekiend stappenplan voor het geval het subject tóch aan de stimulus wordt blootgesteld. Afstand nemen. Afleiding zoeken. Zelfverbalisatie (‘doe het niet, doe het niet!’).
Er is één voorwaarde verbonden aan het ontwerpen en ten uitvoer brengen van zo'n plan: je moet op het idee komen. Eerst moet er het bewuste besluit zijn te willen stoppen, dan pas kun je over de methode gaan nadenken.
Maar kun je willen wel willen? O, hij houdt niet van zulk filoso- | |
| |
fisch gezemel, daar is hij te veel een pragmaticus voor. Al wat wij voor onze moeite terugkrijgen, is een geïrriteerde blik.
Het regent op deze zaterdagmiddag. Hij waadt door de saturnale massa, door een gevaarlijke jungle van paraplu's, menigmaal wordt hem bijna een oog uitgestoken.
Onvoorstelbaar sterk is het automatisme waarmee de geest vergoelijkende gedachten produceert. Hij denkt: onze aarde is minder dan een fractie van een zandkorrel in de woestijn van het universum. Denkend aan de ontelbare salvo's van sperma die elke seconde gelost worden over heel de planeet: hoe zwaarwegend waren die paar zaadlozinkjes van hem dan nog? Het leven is zo kort, durf toch die dingen te doen die anderen misschien decadent noemen - want is het niet eigenlijk veel decadenter om welbewust de oneindige mogelijkheden die deze wereld biedt, uit te sluiten, af te wijzen? De ondankbaarheid!
Ja, maar door zo te redeneren ontdoe je elke keuze die je maakt van betekenis - zo werpt hij zichzelf voor de voeten (instemmende keelgeluidjes van ons).
En zo wervelt het nog een tijdje voort in zijn hoofd, en wij, wij lachen er maar zo'n beetje om, om zulk krampachtig gekonkel.
De werkelijkheid, roept hij nu, is dat de roes van die geheime liefde zo sterk was (zo belonend, corrigeren wij hem, of nog beter: bekrachtigend, om bij de terminologie van de behavioristen te blijven) dat hij geen weerstand kon bieden. De magische aantrekkingskracht van een geheime wereld achter gesloten gordijnen, in een vreemd bed dat anders rook, een lichaam dat telkens nieuwe mogelijkheden prijsgaf... Wie wil er dan denken aan een zelfcontroleplan?
Dáár ligt de fout, zijn fout: hij wilde het niet-willen niet.
De vitale oude man schiet dienstbaar overeind als hij binnenkomt: wat kan hij voor mijnheer betekenen? Mijnheer zegt dat hij op zoek is naar een nieuw jasje, iets lichts en zomers.
De man schat zijn maat in, trekt een jasje uit het rek, koel blauw,
| |
| |
‘mooi met een licht hemd eronder’, dat lichte hemd heeft hij ook wel voor hem, trekt u het eens aan, gewoon om even te kijken hoe het staat. Zwetend trekt hij het lichtblauwe hemd aan over het zwarte dat hij draagt. Jasje eroverheen. Blik in de spiegel. Bovenste knoopje dicht, zijaanzicht. Knoopje open. ‘En een bijpassende broek?’
Verder en verder werkt hij zichzelf in een positie waarin hij niet meer kan weigeren. Natuurlijk, hij is deze verkoper niets verplicht, hij kan de winkel uit lopen en er nooit meer terugkeren, maar het idee alleen al bezorgt hem een nieuwe uitbraak van nerveus prikkelzweet.
Dat hij nog iets heel speciaals heeft voor mijnheer, net binnengekomen, een ‘regenjasje’, verkleinwoord om de prijs te bagatelliseren, Italiaans ontwerp, gewoon even proberen om te kijken hoe het staat? Hij zwicht, hoewel het hoog zomer is, maar in de wereld der kleding moet je altijd een seizoen vooruit denken. De verkoper knoopt hem een zijden shawltje om, ‘gewoon om het even af te maken, ja, ik ben nu eenmaal een echte textielman, zo zit ik gewoon in elkaar, het hele plaatje moet kloppen’.
De goedgeklede man die hij in de spiegel ziet, bevalt hem. Hij ziet er beter uit dan hij is, sterker, krachtdadiger, iemand die niet met zich laat sollen, en hij ziet en hoort deze man in de spiegel zeggen: ‘Ik neem het hele zaakje mee’, en hij krijgt een sympathieke korting, de schade bedraagt 549 euro, hij houdt zowaar nog wat geld over.
Met twee volle kledingtassen sjokt hij naar huis, klam, door zomerhitte met motregen. Experiment mislukt? Nee, concludeert hij (en wij met hem). De situatie klopte niet. Die kledingwinkel verhoudt zich tot het liefdesbed als een laboratoriumrat tot een mens-in-het-wild. De aantrekkingskracht van een zak kleding valt met geen mogelijkheid te vergelijken met die van een naakt vrouwenlichaam, dat pulseert en geurt en kronkelt en lonkt (zwijmelt hij, de hippie, en hij roept er achteraan dat er ook nog liefde in het spel was, of nou ja, verliefdheid, hoe noem je het). Ja ja, vriend, mooie praatjes. Maar die andere liefde dan? Had je daar niet genoeg aan? Of was het te veel voor je, wankelmoedige schlemiel?
| |
| |
Maar we geven hem gelijk in zijn conclusie dat er geen erotiek in dit kledingzaakexperiment zat. Het ontbeerde validiteit. (Dat is het fundamentele probleem van de sociale wetenschappen, schreeuwt hij. Ze brengen het heelal terug tot de planeet aarde.)
Vanavond zou hij een nieuwe kans krijgen.
Poging #2. Zaterdagavond inmiddels. In zijn nieuwe plunje neemt hij plaats op het terras. Daar is ze. Hij bestelt witte wijn voor hen beiden. Na twee drankjes is het tijd om te gaan. Onderweg naar het theater haakt zij haar arm in de zijne. Hij hoopt dat niemand die hij kent hen zo ziet, want het ziet er exact uit als iets waar hij niet op uit is. Hij kent haar nauwelijks, hij wil niks van haar, hij wil alleen iets van zichzelf.
Het toneelstuk duurt lang en is niet bijster goed, maar in de zaal blijven alle ledematen keurig waar zij horen. Zelfs het vele naakt op het podium brengt bij hem niets in beroering.
Een taxi naar het nieuwe, hippe café op het oude industrieterrein. Aan het water is een stadsstrand aangelegd. Er staan stoelen en een oud bankstel, maar ze ploffen neer op het zand. Hij gaat naar binnen voor drinken, keert terug met twee beugelflessen Grolsch. Ze praten, het is aangenaam, maar als hij naar haar kijkt, voelt hij geen begeerte, zijn hart klopt rustig, zijn ogen worden niet aangezogen door haar lippen. Een voor de binnenstad uitzonderlijk goed onderscheidbare sterrenhemel strekt zich boven hen uit, maar hij is niet in de stemming voor romantiek. Eigenlijk voelt hij precies niks.
(Wat hij destijds wél voelde, kan hij bijna niet meer duiden. Hoe kun je nou zeggen van één iemand te houden, en toch met een ander het bed in duiken, keer op keer? Zo ongeveer luidde de aanklacht in essentie, en die begreep hij, maar hij kon het antwoord niet begrijpelijk maken. Dát het zo was, was niet te ontkennen. Hoe het zo kon zijn, viel niet uit te leggen.)
De lucht koelt af, zij leunt tegen hem aan. ‘Voor warmte,’ zegt ze, maar hij heeft zo zijn twijfels. Als ze zijn rug begint te strelen, weet hij het zeker, welke kant het op gaat, en ook dat hij nu op de rem moet gaan staan, wil hij zijn experiment laten slagen. Aan de andere
| |
| |
kant: als hij zich laat gaan, kan hij observeren wat er gebeurt in dat vreemde hoofd van hem, nauwkeurig als een wetenschapper, zijn denken is nu niet vertroebeld door amoureuze gevoelens, hij is eindelijk objectief, net als wij. We kijken mee, vol verwachting.
Het café sluit. Ze overwegen een nachtkroeg. ‘Ik heb nog een fles wijn in huis,’ oppert hij luchtig. Het kost geen moeite haar mee te krijgen.
Eenmaal bij hem thuis wordt er natuurlijk toch gezoend, maar hij doet het zonder smaak, hij ervaart geen gretigheid, zijn mond gaat traag en regelmatig open en dicht, als een mechaniek voortbewogen door een drijfstang, zijn tong verkent ongeïnteresseerd de hare. Hij maakt weinig speeksel aan.
En dan weet hij: ook dit is niet het juiste experiment. O nee, hij huichelt niet, zijn wilskracht is niet verslapt nu zij in zijn armen ligt. Het is ook niet zo dat hij, omdat het resultaat hem niet bevalt, de onderzoeksopzet de schuld geeft, geenszins. Maar wat wilde hij weten? Hij wilde weten of hij in een situatie vergelijkbaar met die van toen, anders zou kunnen reageren.
‘Vergelijkbaar’, maar de onuitroeibare euforie van toen lijkt in niets op de matte gevoelsarmoede van nu. De tantaliserende spanning van het verbodene heeft plaatsgemaakt voor de doffe onverschilligheid van totale vrijheid. De onstilbare honger naar meer meer meer toont nu zijn spiegelbeeld: een walging die smeekt om minder minder niets meer.
Het is hierdoor dat hij weet: ik wil juist niet.
Als hij dus nu zichzelf ‘beheerst’, is dat helemaal geen oefening in het beteugelen van zijn driften, hij geeft er juist aan toe. Juist door de zaak om te draaien en zichzelf tot seks te dwingen, kan hij, zo bedenkt hij, controle over zijn natuurlijke neigingen krijgen.
Enkele aarzelende vingers haken zich achter de rand van haar panty, krioelen onder de webberige stof, tot zij - hitte zoekende projectielen - hun target hebben gelokaliseerd. Hij overschrijdt een grens, en hij wil het. Met elke stap wil hij het meer. Juist omdat hij het niet wil. Er is nog één barrière, een vormkwestie eigenlijk, het broekje is van zo'n spaarzame snit dat het nauwelijks bedekt wat be- | |
| |
dekt had moeten blijven maar waar hij nu gecontroleerd zijn vinger in dompelt, en zelfs het warme vocht waar hij anders zo van in vervoering raakt, laat hem nu koud.
Wij wenden zolang de blik af...
De volgende ochtend, haar naakte, slapende lichaam naast hem onder de dekens, peinst hij verder. Hij verwondert zich over de plotse omslag in zijn denken, afgelopen nacht. In zekere zin is het hem gelukt, heeft hij die felbegeerde zelfbeheersing verworven. Maar is dat de essentie? Nee, wat er werkelijk mis met hem is, is zijn buigzame empathie voor de wensen van het moment. Zo kan hij nu eens het ene willen, en een paar minuten later iets totaal anders. Het is die kameleontische karaktertrek waardoor hij twee vrouwen tegelijkertijd meende te kunnen beminnen.
Maar het was niet tegelijkertijd. Het was om en om. Hij is om en om.
Wij delen hem deze diagnose mede. Lezen wij zijn gezicht goed, dan wil hij er in eerste instantie niets van weten. Dan staat hij echter op uit bed, gaat de badkamer binnen en kijkt in de spiegel. En begint te knikken.
Nu loopt hij naar de keuken (wij blijven hem volgen) en trekt de besteklade open. Het vleesmes, onlangs nog geslepen, richt hij op zijn hart. Dan, toch nog volkomen onverwacht, steekt hij óns neer, niet een voor een, maar collectief. Hoe hij dat voor elkaar krijgt, zal voor altijd een raadsel blijven, want hier eindigt, noodgedwongen, onze verslaglegging. Het is zondagochtend.
|
|