door de roman Foe van J.M. Coetzee. Hij las dit boek in de maanden dat hij op Kreta werkte aan de oerversie van Ultramarijn. In een dagboekaantekening van 2 oktober schrijft hij: ‘Ziek, Foe gelezen, verbijsterende eerste twee delen, daarna begint zwijgende Friday te vervelen.’ De dag daarop, wanneer hij zich beter voelt, gaat hij verder in op Foe: ‘Coetzees Foe: de notie dat er iets meer is dan woorden, de benamingen verwerpen? Je ziet niet de wind, wordt beweerd, je ziet alleen dat wat de wind veroorzaakt. Hoe waar is dit als het betrekkingen betreft? Eczeem is maar het uiterlijke teken van een windvlaag, een innerlijke verplaatsing van lucht? Quatsch, heb ik altijd gedacht.’
Foe gaat over een vrouw die aangespoeld is op het eiland van Crusoe (Cruso bij Coetzee) en Vrijdag. Los van alle verteltechnische, postmoderne trucs die Coetzee in deze roman uithaalt, is de rol van Vrijdag ook inhoudelijk interessant. Vrijdag is bij Coetzee niet de gebronsde atleet die we uit de films over paradijselijke eilanden en hun bewoners kennen, maar wordt nadrukkelijk gepresenteerd als een lelijke zwarte man met een platte neus. Zijn zwijgen is een lichamelijke handicap (zijn tong is eruit gerukt), maar vormt voor hem tevens de beste methode om niet ten onder te gaan aan de westerse superioriteit. Hij en Suzan (de aangespoelde vrouw) komen namelijk in Engeland aan, en iedereen wil het verhaal van Vrijdag horen om het zo te kunnen gebruiken naar eigen voordeel en inzicht. Door te zwijgen kan niemand met zijn verhaal op de loop gaan. Vrijdags zwijgen staat symbool voor het zwijgen dat de zwarten is opgelegd, maar ook voor het behouden van het eigen verhaal. (Het zwijgen is dus zowel passief als actief.)
Hoewel Van Woerden zich ergerde aan de zwijgzaamheid, zal de postkoloniale thematiek van Coetzee hem hebben aangesproken: in dit geval het opdringen van je eigen verhaal ten koste van dat van iemand anders. In het zwijgen vindt Vrijdag zijn houvast in wat zijn eigen werkelijkheid is. Tegelijkertijd is de zwijgende Vrijdag ook uitstekend in staat je buiten te sluiten. Dat doet hij al op het eiland, wanneer de vrouw haar intrek in Cruso's hut neemt, en dat blijft hij doen waneer hij zijn verhaal weigert te vertellen. Hij zwijgt en toont geen emoties. Wie iets met hem wil, is kansloos, waardoor je, of je nu goede bedoelingen hebt of niet, nooit aan de wereld van die ander kan deelnemen - een thematiek die je bij veel blanke schrijvers uit Zuid-Afrika terugziet. Van Woerdens ergernis is vanuit die optiek begrijpelijk, maar raakt ook aan de kern van wat hij met Ultramarijn wilde: een vertelling over de afstand tussen culturen om de cultuur van de ‘underdog’ te tonen.
Wanneer je nader ingaat op de gedachte dat wie zwijgt zijn eigen wereld kan behouden, kom je enigszins in de buurt van een antwoord op de vraag waarom Joakim geen fotograaf werd, maar een muzikant. In recensies van fotoboeken die Henk van Woerden schreef voor NRC Handelsblad, benadrukte hij telkens dat foto's